Heel gerechtelijk Nederland volgde slaafs die norm van het Gerechtshof Amsterdam, behalve een kantonrechter uit Zeeland en natuurlijk de Geschillencommissie Kifid.
De Hoge Raad heeft zeer recent zijn eerdere oordeel nader toegelicht in de uitspraak HR 6 september 2013
3.4.2 De kernklacht van het middel slaagt. Blijkens rov. 8.16.2 en 8.16.3 heeft het hof zich bij zijn beslissing om 40% van de schade toe te rekenen aan [eiser c.s.], aangesloten bij het uitgangspunt gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, NJ 2012/182 ([De T.]/Dexia), onder 5.7.
De relatie tussen NBG en [eiser c.s.] verschilt echter wezenlijk van de standaard effectenlease-relatie waarop het arrest[De T.]/Dexia ziet.
In een zodanige situatie rust op de dienstverlener een bijzondere zorgplicht, die onder meer behelst dat zij naar behoren onderzoek doet naar de financiële mogelijkheden, deskundigheid en doelstellingen van de cliënt en dat zij hem dient te waarschuwen voor eventuele risico's die aan een voorgenomen of toegepaste beleggingsvorm zijn verbonden, alsook voor het feit dat een door hem beoogde of toegepaste constructie niet past bij zijn financiële mogelijkheden of doelstellingen, zijn risicobereidheid of zijn deskundigheid.
De Hoge Raad vernietigt nu het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch waarin de schadeverdeling ten onrechte dan wel volstrekt onvoldoende gemotiveerd werd teruggebracht van 90/10 naar 60/40, met verwijzing van het geding naar gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.Hieruit volgt dat de cliënt bij een door die dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenlease-product als bedoeld in het arrest [De T.]/Dexia.