LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd.

[ archief ] Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Hier kan je discussiëren over de onderwerpen rondom Legio Lease.
el

Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Ongelezen bericht door el »

Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002
mr. J.B. Fleers, mr M.A. Goslings, mr S.P.G.M van Hooijdonk, drs H.P.J. Kruisinga en mr F.H.J. Mijnssen.


1. De procedure in hoger beroep

1.1 De bank heeft bij een op 22 mei 2002 gedateerd beroepschrift op de voet van art. 14.2 van het Algemeen Reglement DSI de beslissing van de Klachtencommissie DSI (verder: de Klachtencommissie) van 23 april 2002 ter toetsing voorgelegd aan de Commissie van Beroep DSI (verder: de Commissie).

1.2 Belanghebbende heeft bij een op 19 juni 2002 gedateerde brief gemotiveerd verzocht hem uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift. Nadat de Commissie bij brief van 18 juli 2002 het gevraagde uitstel had verleend tot 31 juli 2002, heeft de advocaat van belanghebbende bij een op 30 juli 2002 gedateerd verweerschrift primair aangevoerd dat de bank niet-ontvankelijk is in haar beroep en subsidiair verzocht het beroep van de bank te verwerpen en de uitspraak van de Klachtencommissie te bekrachtigen.

1.3 De Commissie heeft de zaak in aanwezigheid van belanghebbende en een vertegenwoordiger van de bank behandeld ter zitting van 16 september 2002. De zaak is voor de bank toegelicht door haar advocaat mr D.F. Lunsingh Scheurleer, advocaat te Amsterdam, aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Hij heeft daarbij ook enige stukken in het geding gebracht. De bank heeft bij pleidooi doen aanvoeren dat zij bereid is de kosten die belanghebbende aan juridische bijstand heeft moeten maken volledig te vergoeden, ongeacht de uitkomst van het onderhavige geding. Voor belanghebbende is de zaak toegelicht door zijn advocaat mr G.J. Antvelink-Brugman, aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie. Ook zij heeft daarbij enige stukken in het geding gebracht.

1.4 Bij de behandeling van het beroep heeft de bank, bij monde van haar ter zitting aanwezige vertegenwoordiger, verklaard dat het de medewerker, die op 10 augustus 2000 met belanghebbende een telefoongesprek heeft gevoerd, niet was toegestaan aan belanghebbende mee te delen dat het toen aangeboden pakket aandelen een bijzonder aanbod betrof dat alleen was bestemd voor enkele bestaande klanten en personeel van de bank.




2. De procedure in eerste aanleg

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Klachtencommissie van 23 april 2002.

3. Inleiding op de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1 Tussen belanghebbende en een rechtsvoorgangster van de bank, die hierna eveneens: de bank zal worden genoemd, is begin juni 1997 een overeenkomst tot stand gekomen die wordt aangeduid met de naam ‘Winstverdubbelaar’. Ingevolge deze overeenkomst zou de bank voor belanghebbende een uit aandelen ABN AMRO en KPN bestaand pakket aandelen kopen. De looptijd van deze overeenkomst was vijf jaar.

3.2 Een medewerker van de bank heeft belanghebbende op 3 augustus 2000 opgebeld en deze gevraagd of hij belangstelling had voor het sluiten van een met de naam ‘WinstVerDriedubbelaar’ aangeduide overeenkomst. Deze overeenkomst zou volgens het door de bank gedane aanbod ertoe strekken dat de bank voor belanghebbende in verschillende termijnen een pakket aandelen zou kopen bestaande uit aandelen ING, AHOLD en ABN AMRO. Belanghebbende heeft na dit telefoongesprek een van zijn bekenden over dit aanbod geraadpleegd. Op 10 augustus 2000 heeft de zo-even bedoelde medewerker van de bank belanghebbende opnieuw opgebeld en aan hem voorgesteld een overeenkomst aan te gaan zoals op 3 augustus 2000 aangeboden, nu echter met betrekking tot een uit aandelen Aegon, Koninklijke Olie en KPN bestaand aandelenpakket. Belanghebbende heeft tijdens dit telefoongesprek verklaard dit aanbod te aanvaarden. De overeenkomst is schriftelijk aangegaan en op 17 augustus 2000 tot stand gekomen. De looptijd ervan is drie jaar. Het totale aankoopbedrag voor de te verkrijgen aandelen bedroeg f 86.311,02, en de door hem te betalen maandbedragen f 503,04.

3.3 Belanghebbende heeft zich op een later tijdstip gerealiseerd dat het aandeel KPN in augustus 2000 reeds sterk in waarde was gedaald. Belanghebbende meent dat de bank heeft aangeboden, en zich vervolgens verbonden, een pakket aandelen voor hem te kopen waarvan de koers onder druk was komen te staan. Bij brief van 8 maart 2001 heeft belanghebbende aan de bank verzocht de overeenkomst te wijzigen in een andere, met ‘Troefplan’ aangeduide, overeenkomst. De bank heeft dit geweigerd bij brief van 24 augustus 2001.

3.4 Belanghebbende heeft zich bij een op 26 juni 2001 door de Klachtencommissie ontvangen klacht beklaagd over de door de bank bij het tot stand komen van de onderhavige overeenkomst gevolgde handelwijze.

3.5 De Klachtencommissie heeft bij bindend advies vastgesteld dat zij de op 17 augustus 2000 tussen partijen gesloten huurovereenkomst overeenkomstig artikel 6:228 BW als vernietigd beschouwt op grond van dwaling zodat de bank jegens belanghebbende geen rechten kan ontlenen aan de huurkoopovereenkomst die belanghebbende op 17 augustus 2000 met de bank heeft gesloten en dat de bank aan belanghebbende terugbetaalt al hetgeen belanghebbende op grond van genoemde overeenkomst aan de bank heeft betaald, met de wettelijke rente over de bedragen die belanghebbende heeft betaald, per betaald bedrag te berekenen vanaf de dag dat belanghebbende dit bedrag aan de bank heeft voldaan, tot aan de dag van terugbetaling.

3.6 De bank heeft zich erop beroepen dat zij op de voet van art. 6.2, derde gedachtestreepje, van het Reglement van Beroep DSI (verder: Reglement) kan worden ontvangen omdat de precedentwerking van het bindend advies zodanig is dat het financiële belang voor haar als Deelnemer groter is dan EUR 5 miljoen. Daartoe heeft de bank aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de Klachtencommissie heeft geoordeeld dat de door de bank gehanteerde verkoopmethode niet deugde en dat zij belanghebbende onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld zich een oordeel te vormen over, of om zich te laten adviseren omtrent, het door de bank voorgestelde aandelenpakket. Dit oordeel heeft, aldus de bank, precedentwerking omdat de bank niet alleen in het onderhavige geval maar ook in alle andere gevallen in een telefoongesprek een aanbod doet, gevolgd door een tweede telefoongesprek, waarna het contract wordt opgestuurd dat door de klant dient te worden ondertekend en geretourneerd. Nu een dergelijke gang van zaken, naar het kennelijke oordeel van de Klachtencommissie, de klant onvoldoende de gelegenheid biedt om zich een oordeel te vormen over het aanbod dan wel zich daaromtrent te laten adviseren, heeft de uitspraak, naar het oordeel van de bank precedentwerking voor alle door de bank overeenkomstig de hier bedoelde methode tot stand gebrachte overeenkomsten. Het daarmee voor de bank gemoeide belang overstijgt de ondergrens genoemd in artikel 6.2 van het Reglement, aldus de bank.

3.7 Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de bank niet kan worden ontvangen in haar beroep. Belanghebbende heeft zich daarbij beroepen op hetgeen in art. 6.2 van het Reglement is bepaald. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat van de uitspraak van de Klachtencommissie geen precedentwerking uitgaat.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1 De Commissie stelt vast dat de vordering van de bank in eerste aanleg minder dan EUR 100.000 heeft belopen en dat hetgeen de Klachtencommissie heeft toegewezen minder dan EUR 100.000 beloopt. De bank is derhalve niet op de gronden vermeld in art. 6.2, eerste en/of tweede gedachtestreepje, van het Reglement ontvankelijk in haar beroep.

4.2.1 Met betrekking tot de vraag of de bank ontvankelijk is op grond van hetgeen is bepaald in artikel 6.2, derde gedachtestreepje, van het Reglement, zoals de bank heeft betoogd, geldt het volgende.

4.2.2 De Klachtencommissie heeft haar hiervoor onder 3.5 weergegeven beslissing erop gegrond dat de bank onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van belanghebbende. Daartoe heeft de Klachtencommissie, kort samengevat, overwogen:
a. Niet gebleken is dat de bank bij het totstandkomen van de onderhavige overeenkomst in voldoende mate inlichtingen heeft ingewonnen over de financiële positie van belanghebbende of over diens ervaring met beleggen en diens beleggingsdoelstellingen, terwijl zij daartoe, zowel volgens art. 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer als volgens haar eigen richtlijnen in verband met de bedragen die met de beide overeenkomsten waren gemoeid, verplicht was.
b. De bank heeft belanghebbende wel gewezen op onzekere nog niet gerealiseerde winst uit zijn eerdere met de bank gesloten overeenkomst maar niet op de nog bestaande koersrisico’s.
c. De bank heeft belanghebbende niet erop gewezen dat de aandelen KPN, die deel uitmaakten van de op grond van de tweede overeenkomst door de bank te kopen pakketten aandelen, in de periode, voorafgaande aan het telefoongesprek op 10 augustus 2000, sterk in koers waren gedaald.
d. Doordat de bank belanghebbende in het telefoongesprek van 10 augustus 2000 heeft overvallen met het voorstel tot wijziging van het aangeboden aandelenpakket heeft de bank belanghebbende onvoldoende gelegenheid gelaten zich daarover een eigen oordeel te vormen of zich daarover te laten adviseren.
e. De bank heeft belanghebbende voorafgaande aan het sluiten van de nieuwe overeenkomst onvoldoende voorgelicht over de bijzondere risico’s die daaraan waren verbonden en die essentieel verschilden van de overeenkomst die belanghebbende eerder met de bank had gesloten.
f. De bank heeft belanghebbende in het tweede telefoongesprek de onware mededeling gedaan dat deze in aanmerking kwam voor een bijzonder aanbod, dat alleen was bestemd voor enkele bestaande klanten en haar personeel.

4.2.3 De onder a., b en e weergegeven overwegingen van de Klachtencommissie kenmerken zich hierdoor dat zij daarin heeft betrokken de bijzondere omstandigheid dat belanghebbende reeds eerder een overeenkomst strekkende tot de aankoop van effecten met de bank had gesloten.
De onder c. en d. weergegeven overwegingen van de Klachtencommissie kenmerken zich door de bijzondere omstandigheid dat, naar haar oordeel, de bank belanghebbende in het telefoongesprek op 10 augustus 2000 heeft overvallen met het aanbod een aandelenpakket te kopen dat anders zou zijn samengesteld dan volgens het eerder gedane aanbod.
De onder f. weergegeven overweging kenmerkt zich door de bijzondere omstandigheid dat volgens deze overweging de medewerker van de bank die het aanbod deed, onjuiste mededelingen heeft gedaan omtrent de bijzonderheid van het aanbod. Uit de omstandigheid dat het deze medewerker, naar de bank bij de behandeling van het beroep heeft verklaard, niet was toegestaan dergelijke onware mededelingen te doen, moet worden afgeleid dat het doen ervan niet behoorde tot de door de bank bij het aanbieden van overeenkomsten als de onderhavige gebezigde standaardprocedure.

4.2.4 Hetgeen hiervoor onder 4.2.3 is overwogen leidt tot de gevolgtrekking dat de overwegingen waarop de Klachtencommissie haar hiervoor onder 3.5 vermelde beslissing heeft gegrond, alle zijn toegesneden op het onderhavige geval. Hetgeen de Klachtencommissie heeft geoordeeld is aldus zozeer verweven met de door haar vastgestelde bijzonderheden van het geval, dat niet kan worden gezegd dat de Klachtencommissie daarmee een oordeel heeft gegeven over de door de bank in het algemeen bij het doen van aanbiedingen als de onderhavige gevolgde gedragslijn. Hieruit volgt dat de uitspraak van de Klachtencommissie geen precedentwerking heeft als bedoeld in art. 6.2, derde gedachtestreepje, van het reglement.

5. Slotsom

5.1 De bank kan niet in haar beroep worden ontvangen.

5.2 Gelet op het hiervoor onder 1.3 is vermeld acht de Commissie geen termen aanwezig tot het uitspreken van een kostenveroordeling.

6. Beslissing

De Commissie verklaart de bank niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Klachtencommissie van 23 april 2002.

Deze uitspraak is op de datum als in hoofde dezes vermeld tot stand gekomen met inachtneming van de bepalingen van het Reglement van Beroep. Zij is gegeven door mr. J.B. Fleers (als voorzitter), mr M.A. Goslings, mr S.P.G.M van Hooijdonk, drs H.P.J. Kruisinga en mr F.H.J. Mijnssen.


________________________ __________________________
Mr. J.B. Fleers Mr. Ch. E. Honée
voorzitter secretaris

nes

Re: Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Ongelezen bericht door nes »

Overwinning voor de belanghebbenden.......?

Een kritische noot

Re: Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Ongelezen bericht door Een kritische noot »

El, heb je de andere 23 DSI zaken DAARNA ook bekeken?!!! GLorieuze overwinningen voor Dexia: met andere woorden: het DSI is om (en is een mede-stander van Dexia geworden). Dit is waarschijnlijk een pre-zaakje geweest (toen ze nog niet de beschikking hadden over de top-juristen die ze nu wel hebben). Ik ga de aandelen overnemen en voor de opties!! El; je bent wel erg wanhopig blijkens het plaatsen van een uitspraak van bijna een jaar geleden (hoezo het manipuleren van mensen: je bent net zo erg als de laster-programma-makers van Radar zelf).
Een kritische noot

el

Re: Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Ongelezen bericht door el »

Je werkt zeker bij Dexia

L. Blok

Re: Uitspraak KCHB nr. 76 d.d. 2002

Ongelezen bericht door L. Blok »

Kritische noot,

Hoe kom je er bij dat er 23 andere zaken over Legio/Dexia bij DSI zijn afgehandeld. Kritisch mag je zijn maar geen fabeltjes vertellen, daar schiet niemand iets mee op en het bezijden de waarheid.

Gesloten