LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd. |
[ archief ] Mijn probleem is opgelost
Re: Mijn probleem is opgelost
Het honderdste bericht!!!
Re: Mijn probleem is opgelost
Zie je wel dat je belangen hebt bij deze club, ozzy.
Anders haalde je deze topic niet steeds naar boven!
Anders haalde je deze topic niet steeds naar boven!
-
- Berichten: 861
- Lid geworden op: 02 jul 2003 20:10
Re: Mijn probleem is opgelost
Hey Ozzy,
Wat zien ik, opeens je ware aard!?
En ja het zal wel degelijk voorkomen en daarmee dus realistisch zijn dat mensen, al zal dit (helaas) niet voor een ieder gelden, dat men volledig schadeloos word gesteld middels het terugbetalen van Dexia van inleg en rente.
Wat zien ik, opeens je ware aard!?
En ja het zal wel degelijk voorkomen en daarmee dus realistisch zijn dat mensen, al zal dit (helaas) niet voor een ieder gelden, dat men volledig schadeloos word gesteld middels het terugbetalen van Dexia van inleg en rente.
Geplaatst op 11 Feb 2004 12:22 door ozzy
-------------------------------------------------------------------------------
Wat ik nog steeds, na het lezen van alle berichten, niet kan begrijpen, is dat er nog zoveel mensen denken dat ze via de rechtbank al hun geld wel terug kunnen krijgen. Ik denk toch echt dat dit niet realistisch is. De totaal uitstaande leasesom bij Dexia is meer dan 4 miljard euro. Denk je nou echt dat Dexia zich zonder slag of stoot over geeft. Ze procederen tot het hoogste hof, voor zover dat nodig is. We hebben toch met zijn allen zelf die handtekening gezet?
Wees nou eerlijk, als de beurs nu op 900 punten gestaan had, had ik niemand horen zeuren. Dan had iedereen lekker dat geld in zijn zak gestopt.
Re: Mijn probleem is opgelost
.Geplaatst op 11 Feb 2004 13:14 door gast_58
--------------------------------------------------------------------------------
Alycia, Ozzy, Sabine, Janneke52 (zie topic "rustig slapen") zitten bij elkaar op een kamer zich een hoedje te lachen om het feit dat deze topic steeds weer naar boven komt met hun promotieverhaaltje.
En misschien loggen ze nog wel onder verschillende namen aan en zijn het nog niet eens vier personen. Laat ze toch! En hoop samen met mij dat niemand er in trapt
Ze hebben een late lunch gehad!
Re: Mijn probleem is opgelost
Tja, dit bericht komt telkens naar boven door al die mensen die reageren, niet allen ozzy. En dan nog een hele discussie erbij over de hogeschool Windesheim (ook niet door ozzy begonnen). Het is echt niet alleen ozzy die hier zit te uppen
Re: Mijn probleem is opgelost
Mijn dank is groot Hollander. I rest my case...Tja, dit bericht komt telkens naar boven door al die mensen die reageren, niet allen ozzy. En dan nog een hele discussie erbij over de hogeschool Windesheim (ook niet door ozzy begonnen). Het is echt niet alleen ozzy die hier zit te uppen
Re: Mijn probleem is opgelost
gast4
wat de inleg van leaseverlies betreft, heb je gelijk, het is maar eenmalig, maar of ze veel kunnen betekenen voor je dat betwijfel ik ten zeerste, ik denk dat payback en leaseleed meer voor ons kunnen betekenen
m vr gr dv
wat de inleg van leaseverlies betreft, heb je gelijk, het is maar eenmalig, maar of ze veel kunnen betekenen voor je dat betwijfel ik ten zeerste, ik denk dat payback en leaseleed meer voor ons kunnen betekenen
m vr gr dv
Re: Mijn probleem is opgelost
Volgens mij sluit bij effectenleaseprobleem.nl het een het ander niet uit... of wel..?
Re: Mijn probleem is opgelost
Dan wil ik wel eens weten wat pay-back en leaseleed meer voor ons doen dan dat Lease Verlies doet? Het zijn toch allemaal stichtingen die ooit eens een keer van plan zijn om in de toekomst een rechtzaak te beginnen?
Re: Mijn probleem is opgelost
nou, volgens mij voeren ze al wel rechtzaken, maar kan het nog wel eens heel lang gaan duren voordat er daadwerkelijk iets gebeurd waar wij echt wat aan hebben!!
Re: Mijn probleem is opgelost
En heb je Willem de Groot vannacht nog op de bumper gehad???
Re: Mijn probleem is opgelost
haha, nee nog niet... je hebt me nog niet verteld waar hij woont!
Re: Mijn probleem is opgelost
DIT IS RECLAME!!!
Re: Mijn probleem is opgelost
LJN-nummer: AN9363 Zaaknr: 03-5323
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 3-12-2003
Datum publicatie: 3-12-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : 03-5323
Datum : 3 december 2003
184
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1. de stichting Stichting Eegalease , gevestigd te 's-Gravenhage
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Consumentenbond, gevestigd te 's-Gravenhage
3. [eiseres 3], wonende te [woonplaats]
4. [eiser 4], wonende te [woonplaats]
5. [eiseres 5], wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen Eegalease c.s.
gemachtigde: mr W.M. Schonewille
t e g e n:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen Dexia
gemachtigde: mr H.G. van Everdingen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 13 maart 2003 inhoudende de vordering van Eegalease c.s.
- het antwoord houdende onder meer de incidentele vordering van gedaagde strekkende tot verwijzing ex artikel 71 Rv., tevens incidentele conclusie tot voeging
- het antwoord van Eegalease c.s. op de incidentele vordering met een bewijsstuk
- de akte van Dexia, waarbij deze op dit bewijsstuk reageert.
Vervolgens is in het incident vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In de hoofzaak
1. In deze fase van dit geding wordt uitgegaan van de volgende erkende of onvoldoende weersproken feiten:
1.1. Dexia is de rechtsopvolger van Legio-Lease B.V., Classic Investments N.V., Bank Labouchère N.V. en Labouchère N.V. In zowel haar hoedanigheid als rechtsopvolger onder algemene titel van deze vennootschappen als de huidige aanbieder van effectenleaseproducten onder de naam "Legio Lease" en "Legio" is zij procespartij.
1.2. Legio-Lease B.V. is sedert 1990 actief op het gebied van het aanbieden van effectenproducten op basis van lease-constructies onder vele namen, waaronder Winstverdriedubbelaar.
1.3. Volgens de daarvan overgelegde voorbeeldovereenkomst zijn partijen een lease-overeenkomst aangegaan met betrekking tot een door Legio Lease op 19 april 2000 aangekocht pakket aandelen in drie financiële instellingen. De looptijd van deze overeenkomst is 36 maanden.
1.4. De betalingsverplichting van de lessee is volgens deze overeenkomst:
- de leasetermijn tot en met de 36e maand à ƒ 502,62 per maand,
- een bedrag van ƒ 100,00 op of omstreeks de 35e maand,
- aan het einde van de lease-overeenkomst: het restant à ƒ 86.137,17, volgens de overeenkomst eventueel te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aangekochte effecten.
1.5. Artikel 5 van de overeenkomst luidt: Zodra lessee al datgene aan Legio Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
1.6. Art. 10 van voormelde overeenkomst luidt: Lessee verklaart door ondertekening van deze lease-overeenkomst bekend te zijn met de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio-Lease, zoals die zijn afgedrukt aan ommezijde, alsmede de toepasselijkheid daarvan op deze lease-overeenkomst te aanvaarden.
1.7. Art. 2 van deze Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofd van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchère, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.
1.8. Artikel 2 van de Bijzondere voorwaarden Labouchère Effecten Lease luidt: Bank Labouchere N.V. (hierna de Bank) blijft eigenaresse van de waarden totdat lessee aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. De Bank draagt het risico van het verloren gaan van de waarden (maar uitdrukkelijk niet van de koerswaarde van de waarden) totdat deze eigendom van
1.9. lessee zijn geworden..
2. Eegalease c.s. vordert als in de dagvaarding nader omschreven.
In het incident tot verwijzing
1. Dexia voert aan dat de overeenkomsten van effectenlease niet zijn te kwalificeren als koop op afbetaling en dus evenmin als huurkoop, zodat deze zaak niet ex artikel 93c Rv. tot het takenpakket van de kantonrechter behoort en naar de sector civiel van de rechtbank behoort te worden verwezen.
Zij stelt daartoe - samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst niet gekwalificeerd moet worden als een koop op afbetaling. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, zijnde vermogensrechten. Weliswaar bepaalt artikel 7A:1576 lid 5 BW dat het in de betreffende titel (lees: de vijfde titel A van boek 7A BW) bepaalde van overeenkomstig toepassing is op vermogensrechten, maar dit betreft een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn en niet een uitbreiding van de definitie koop op afbetaling.
Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. De effectenleasecliënt kan niet over de effecten beschikken, de effectenleasecliënt kan niet zelf het aan de aandelen verbonden stemrecht uitoefenen, de effectenleasecliënt heeft geen rechtsreeks recht op dividenden. De effectenleasecliënt kan de aandelen ook niet vervreemden of bezwaren.
Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.4. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dan ook mogelijk. In de regel wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. De lessee had geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
2. Eegalease c.s. verzet zich tegen verwijzing en bepleit dat de kantonrechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Haar verweer wordt in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
3. Beslissend is het voorlopig oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de bevoegdheidsvraag, (artikel 71 lid 3 Rv). Daartoe wordt het volgende overwogen:
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop, zijnde het species van het genus koop op afbetaling. Titel 5A is mitsdien van toepassing. De vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in dit incident niet aan de orde.
4. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.7. en 1.8. aangehaalde bepalingen zijn niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
5. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term "lease-termijnen" niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Legio Lease bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van ƒ100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In een door Eegalease c.s. overgelegde geanonimiseerde brief van Labouchère N.V., rechtsvoorganger van Dexia, aan een van haar klanten als antwoord op een tegen haar ingediende klacht kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
6. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen geen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 5 van de overeenkomst en art. 2 in beide aangehaalde exemplaren van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen "automatisch" verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij de lessee, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Bovendien kan de waarde van de effecten bij het einde van de looptijd in beginsel niet worden verzilverd zonder de eigendom daarvan. Dat op praktische gronden wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
7. Op grond van het voor voorgaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
8. Een beslissing omtrent het voorwaardelijk voegingsincident wordt hier niet gegeven nu aan de voorwaarde, verwijzing naar de sector civiel, niet is voldaan.
9. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
10. De zaak is niet geschikt voor een verschijning van partijen als bedoeld in artikel 131 Rv. De zaak wordt naar de rol verwezen voor voortprocederen.
BESLISSING
De kantonrechter:
In het incident
I. verklaart zich bevoegd;
II. houdt de beslissing inzake de kosten van dit incident aan;
In de hoofdzaak
III. verwijst de zaak naar de terechtzitting van woensdag 7 januari 2004 voor conclusie van repliek in conventie, conclusie van antwoord in - voorwaardelijke - reconventie aan de zijde van Eegalease c.s..
Aldus gewezen door mr. M.C. Scholten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
LJN-nummer: AN9320 Zaaknr: 03-12274
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 20-11-2003
Datum publicatie: 2-12-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : 03-12274
Datum : 20 november 2003
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1. V.,
2. V.,
beiden wonende te B
eisers in de hoofdzaak
gedaagden in het incident
nader te noemen: eisers
gemachtigde: mr. V
t e g e n:
Dexia
gevestigd en zaakdoende te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak
eiseres in het incident
nader te noemen: Dexia
gemachtigde: mr. de L.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 30 juni 2003 inhoudende de vordering van eisers
- de incidentele vordering van Dexia strekkende tot onbevoegdverklaring van de kantonrechter
- het antwoord van eisers op de incidentele vordering.
Vervolgens is in het incident vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In het incident
1. In deze fase van dit geding wordt uitgegaan van de volgende erkende of onvoldoende weersproken feiten:
1.1. Dexia is sedert 2000 de rechtsopvolger van Bank L.
1.2. Eisers hebben via tussenkomst van Spaar Select Breda B.V. op 20 april 1998 een overeenkomst afgesloten met Bank L., onder de naam Maximaal Rendement Effect. Volgens de overeenkomst zijn partijen een lease-overeenkomst aangegaan met betrekking tot een door Bank L. op 17 april 1998 aangekocht pakket aandelen in vier financiële instellingen, met een aankoopbedrag van f. 207.508,00. De looptijd van de overeenkomst was 180 maanden. Tussentijdse opzegging door eisers was mogelijk na 60 maanden. Eisers waren over de overeengekomen looptijd een totaalbedrag verschuldigd van f. 567.247,00, waarin begrepen de voormelde koopsom, f. 1.800,00 aan administratiekosten en f. 357.939,00 aan rente, gebaseerd op een rentevergoeding van 11,5% per jaar. De dividendbaten werden tweemaal per jaar aan eisers ter beschikking gesteld.
1.3. De voormelde betalingsverplichting van eisers aan Bank L. c.q. Dexia diende volgens de overeenkomst als volgt te worden voldaan:
- de leasetermijn tot en met de 60e maand: bij vooruitbetaling van f. 95.930,40 ineens;
- de leasetermijn van de 61ste tot en met de 180e maand: f. 1.998,55 per maand, op de eerste van iedere maand te voldoen;
- f. 100,00: “op of omstreeks de 179e maand te voldoen”;
- aan het einde van de lease-overeenkomst: f. 207.408,00, volgens de overeenkomst eventueel te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aangekochte effecten.
1.4. Eisers hebben het voormelde bedrag van f. 95.930,40 ter beschikking gesteld aan Bank L.. Zij hebben daartoe, via bemiddeling van Spaar Select Breda B.V., een hypotheekrecht gevestigd op hun woning te Breda, gebruik makend van (een deel van) de overwaarde van die woning. Postbank N.V. heeft terzake een geldlening verstrekt van f. 100.000,00 tegen een rentevergoeding van f. 5.000,00 per jaar. De kosten van de vestiging van het hypotheekrecht bedroegen f. 2.307,30.
1.5. Art. 6 van de overeenkomst luidt als volgt:
Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
1.6. Art. 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
Bank L. N.V. (hierna de Bank) blijft eigenaresse van de waarden totdat lessee aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. De Bank draagt het risico van het verloren gaan van de waarden (maar uitdrukkelijk niet van de koerswaarde van de waarden) totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.
1.7. Bij brief van 22 maart 2003 heeft eiser sub 1 de overeenkomst opgezegd.
1.8. Bij brief van 6 mei 2003 heeft Dexia een berekening gemaakt, volgens welke eisers
€ 56.076,03 aan haar dienden te voldoen. De brief bevat voorts de volgende frase:
De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Dexia Bank Nederland deze hoofdsom in tweeën: in een ‘restant hoofdsom’ en een eerste ‘aflossingstermijn’ van € 45,38. Dit zijn geen extra beëindigingskosten zoals wel eens wordt aangenomen. Het gaat hier enkel om een administratieve afhandeling.
1.9. Eisers hebben Dexia op 10 juni 2003 opdracht gegeven de voormelde aandelen te verkopen.
2. Eisers hebben in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven, veroordeling gevorderd van Dexia tot betaling van € 74.559,42 op uiteenlopende primaire en subsidiaire gronden. Zij hebben de bevoegdheid van de kantonrechter gebaseerd op de stelling dat de lease-overeenkomst als een huurkoopovereenkomst te beschouwen is.
3. Dexia heeft de bevoegdheid van de kantonrechter betwist en heeft verzocht de zaak ter behandeling naar de civiele sector van deze rechtbank te verwijzen. Zij stelt daartoe – samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst sui generis en niet als koop op afbetaling, waarvan huurkoop een species is. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, die geen stoffelijk object zijn in de zin van art. 3.2 BW, maar als vermogensrechten ex art. 3.6 BW. Het toonderbewijs is niet als een stoffelijk recht te beschouwen. Art. 7A: 1576 lid 5 BW mist toepassing, nu die bepaling geen uitbreiding bevat van de definitie van koop op afbetaling.
4. Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. Volgens de in rov. 1.6 genoemde bepaling bleef Dexia daarvan eigenaar totdat eisers aan al hun verplichtingen zouden hebben voldaan. Eisers hadden niet het gebruiksrecht, maar kregen slechts een recht op voorwaardelijke overdracht van de effecten.
5. Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.3. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dat ook mogelijk. In de regel wordt wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
6. Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. Eisers hadden geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
7. Eisers hebben het betoog van Dexia weersproken, welk verweer in het onderstaande wordt opgenomen en beoordeeld.
8. Geoordeeld wordt als volgt.
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop. Titel 5A is mitsdien van toepassing; de vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in deze procedure niet aan de orde.
9. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst ook aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.6 genoemde bepaling is niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
10. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term “lease-termijnen” niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Bank L. bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk ook een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van f. 100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In haar in rov. 1.8 genoemde recente brief kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
11. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 6 van de overeenkomst en art. 2 van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen “automatisch” verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij eisers, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Eisers betogen bovendien terecht dat het hen niet om de eigendom van de aandelen zelf ging, maar om de waarde bij het einde van de looptijd of op enig moment voordien. Die waarde kunnen zij in beginsel niet verzilveren zonder eigendom van de effecten. Dat op praktische gronden wel wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
12. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
13. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
14. Dexia dient op 18 december 2003 in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen. De kantonrechter heeft vooralsnog het voornemen om na het nemen van die conclusie een inlichtingen- en schikkingcomparitie te houden. In dat kader dient Dexia in haar conclusie van antwoord opgave te verschaffen van de betalingen van eisers tot aan de opzegging van de overeenkomst, alsmede van hun eventuele baten uit de overeenkomst, zoals dividendopbrengsten. Ook dient Dexia opgave te verschaffen van de opbrengst van de verkoop van het aandelenpakket. Voorts zullen partijen in de conclusie van antwoord resp. ter comparitie kunnen reageren op het rapport d.d. 23 oktober 2003 van de Autoriteit Financiële Markten.
BESLISSING
De kantonrechter:
In het incident
I. wijst de vordering af;
II. houdt de beslissing inzake de kosten van dit incident aan;
In de hoofdzaak
III. verwijst de zaak naar de terechtzitting van de kantonrechter op 18 december 2003 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
LJN-nummer: AN9138 Zaaknr: 59599 HA ZA 03-670
Bron: Rechtbank Almelo
Datum uitspraak: 26-11-2003
Datum publicatie: 1-12-2003
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 59599 ha za 03-670
datum uitspraak vonnis: 26 november 2003 (rm).
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
verder te noemen: [Eiseres],
procureur: mr. J. Sleeswijk Visser,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
Gedaagde,
wonende te Almelo,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
verder te noemen: [Gedaagde],
procureur mr. A.J. Spoor,
advocaat mr. N.H.A. van Duuren te Leiden.
Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het incident
[Eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
[Gedaagde] heeft geconcludeerd voor antwoord en de onbevoegdheid van de sector ingeroepen.
[Eiseres] heeft geantwoord op de exceptie van onbevoegdheid en geconcludeerd tot afwijzing.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in het incident.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In de hoofdzaak
1. Bij dagvaarding vordert [Eiseres] om [Gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van e 11.046,77, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over e 9.402,21 vanaf 7 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van dit geding.
2. [Eiseres] stelt deze vordering te hebben omdat, kort gezegd, [Gedaagde] heeft verzuimd de eindafrekening ad e 9.402,21 te betalen, welk bedrag zij op grond van een aandelenlease-overeenkomst tussen partijen verschuldigd is.
In het incident
3. De exceptie van onbevoegdheid is door [Gedaagde] tijdig en op de juiste wijze voorgesteld.
4. [Gedaagde] stelt over de onbevoegdheid van deze sector, dat in deze zaak sprake is van een huurkoopovereenkomst en de kantonrechter daarom op grond van artikel 93 sub c van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is.
5. [Eiseres] betwist dat er sprake is van een huurkoopovereenkomst en betwist dat de sector kanton bevoegd is. Zij stelt, kort gezegd, dat de effectenlease-overeenkomsten niet als huurkoop kunnen worden gekwalificeerd, omdat deze overeenkomsten niet voldoen aan de wezenlijke kenmerken van een koop op afbetaling.
6. Ter discussie staat of de aandelenlease-overeenkomst tussen partijen als huurkoop-overeenkomst gekwalificeerd moeten worden. Wanneer deze vraag in positieve zin beantwoord zal worden, dan is de deze rechtbank onbevoegd om deze zaak te behandelen en zal de zaak worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. Wordt deze vraag in negatieve zin beantwoord, dan is deze rechtbank bevoegd en zal zij de vordering van [Gedaagde] afwijzen.
7. Artikel 7A:1576 h van het Burgerlijk Wetboek (BW) definieert een huurkoopovereenkomst als volgt:
(lid 1) Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.
Er is alleen dan sprake van een huurkoopovereenkomst als een overeenkomst aan alle in dit artikel genoemde voorwaarden voldoet.
8. Een aandelenlease-overeenkomst is een overeenkomst sui generis. Gezegd kan worden dat een dergelijke aandelenlease-overeenkomst raakpunten heeft met verschillende andere overeenkomsten. Zo vertoont een aandelenlease-overeenkomst ook belangrijke overeenkomsten met een huurkoopovereenkomst zoals hierboven gedefinieerd. Toch zijn er belangrijke verschillen tussen beide overeenkomsten.
9. Een huurkoopovereenkomst veronderstelt dat het huurkoopobject bij het aangaan van de overeenkomst wordt afgeleverd, hetgeen wil zeggen dat de zaak ter beschikking van de huurkoper wordt gesteld. Van een ter beschikking stellen is naar het oordeel van de rechtbank bij een dergelijke aandelenlease-overeenkomst geen sprake. [Gedaagde] is, nadat de aandelen door [Eiseres] zijn gekocht, nooit in het bezit daarvan geweest, of in de positie geweest dat zij de aandelen kon vervreemden, bezwaren of enig ander recht ten aanzien van de aandelen kon uitoefenen.
10. Daarnaast is een uitgangspunt bij de aandelenlease-overeenkomsten dat de effecten aan het einde van de looptijd niet in eigendom aan de cliënt worden overgedragen, maar dat de aandelen worden verkocht aan een derde. Met de cliënt wordt dan het verschil tussen de koop- en verkoopprijs van de aandelen afgerekend. Gedurende de looptijd van de overeenkomst kan de lessee aangeven de aandelen in eigendom te willen verkrijgen. Niet gesteld of gebleken is dat [Gedaagde] dit heeft aangegeven. In deze zaak zijn de aandelen blijkens de eindafrekening na afloop van de overeenkomst verkocht tegen de op dat moment geldende koers en is het verschil tussen de koop- en verkoopprijs met [Gedaagde] afgerekend. De aandelen waren dusdanig in koers gedaald dat zij nog een bedrag diende te voldoen van e 9.402,21. Het is nu juist de strekking van een huurkoopovereenkomst dat de eigendom van de zaak op de lessee overgaat wanneer de laatste betalingstermijn is voldaan, terwijl daar bij een aandelenlease-overeenkomst dus geen sprake van is.
11. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de aandelenlease-overeenkomsten niet als huurkoopovereenkomsten gekwalificeerd kunnen worden. De sector kanton van deze rechtbank is dus niet op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd. De rechtbank zal de vordering van [Gedaagde] daarom afwijzen.
12. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
13. Gelet op hetgeen is overwogen in het incident zal de rechtbank de hoofdzaak verwijzen naar de rol.
De beslissing
In het incident
I. Wijst de vordering van [Gedaagde] af.
II. Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Eiseres] begroot op e 390,= aan salaris van de procureur.
In de hoofdzaak
III. Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 december 2003.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven en op 26 november 2003 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LJN-nummer: AN8482 Zaaknr: 258118 / H 03.0142
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 19-11-2003
Datum publicatie: 19-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
258118 / H 03.0142
19 november 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n:
1. de stichting STICHTING ONDERZOEK BEDRIJFSINFORMATIE (SOBI),
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
e i s e r s in het incident,
procureur mr. F.J. Schoute,
t e g e n:
1. de stichting STICHTING LEASEVERLIES,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CONSUMENTENBOND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
e i s e r e s s e n in de hoofdzaak, verweersters in het incident,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
e n :
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
procureur mr. H.G. van Everdingen.
Eisers in het incident worden hierna SOBI/[eiser 2] genoemd. Eiseressen in de hoofdzaak worden hierna Leaseverlies c.s. genoemd. Gedaagde in de hoofdzaak wordt hierna Dexia ge-noemd.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
in de hoofdzaak en in het incident
Naar aanleiding van het in deze zaak op 24 september 2003 uitgesproken vonnis hebben
SOBI/[eiser 2] een akte in het incident, met bewijsstukken, genomen. Leaseverlies c.s. en Dexia hebben hierop ieder bij antwoordakte in het incident gereageerd. Vervolgens is wederom vonnis in het incident gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
in het incident
1. Bij voornoemd tussenvonnis zijn SOBI/[eiser 2] in de gelegenheid gesteld bij akte duidelijkheid te verschaffen omtrent de strekking van hun vordering in het incident.
2. SOBI/[eiser 2] hebben daarop bij akte aangegeven dat zij belang hebben bij het instellen van een eigen vordering, omdat het zeer wel mogelijk is dat de brochures die niet door SOBI/[eiser 2] in orde zijn bevonden, wel degelijk misleidend zijn. Zij verzoeken de rechtbank daarom om hun interventie aldus op te vatten dat zij beogen in de hoofdzaak een verklaring voor recht te vragen dat de door hen in orde bevonden brochures niet misleidend zijn. Voor zover dat niet (meer) toewijsbaar mocht zijn hebben zij aangegeven zich te willen voegen aan de zijde van Dexia, doch uitsluitend voor zover het standpunt van Dexia mede inhoudt dat de door SOBI/[eiser 2] in orde bevonden brochures niet misleidend zijn.
3. Dexia heeft zich - kort gezegd - ten aanzien van het door SOBI/[eiser 2] gevorderde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Leaseverlies c.s. hebben - kort gezegd - voor wat betreft de (primair) gevorderde tussenkomst geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en zich voor wat betreft de (subsidiair) gevorderde voeging aan de zijde van Dexia gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. Uit hetgeen SOBI/[eiser 2] bij akte heeft aangevoerd leidt de rechtbank af dat zij niet zozeer een eigen vordering wensen in te stellen die zich richt tegen beide partijen, c.q. in de hoofdzaak wensen tussen te komen, maar dat zij zich - zij het slechts voor het gedeelte dat hen aangaat - wensen te scharen aan de zijde van Dexia, c.q. zich in de hoofdzaak aan de zijde van Dexia wensen te voegen. Nu Dexia en Leaseverlies c.s. zich ten aanzien van de gevorderde voeging hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en SOBI/[eiser 2] ook overigens hun belang bij de voeging voldoende hebben onderbouwd zal deze worden toegestaan.
5. Het enkele feit dat door het door SOBI/[eiser 2] op onjuiste wijze opgeworpen incident de hoofdzaak gedurende enige maanden is opgehouden brengt, anders dan Leaseverlies c.s. nog aanvoeren, niet mee dat SOBI/[eiser 2] eerst bij conclusie van dupliek in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld om zich als gevoegde partij over de hoofdzaak uit te laten. De zaak zal dan ook thans naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van SOBI/[eiser 2].
6. Hoger beroep staat thans niet open. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
in het incident:
- bepaalt dat SOBI/[eiser 2] zich mogen voegen in de hoofdzaak;
- houdt de beslissing omtrent de kostenveroordeling in het incident aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- bepaalt dat de zaak weer zal worden afgeroepen op de rolzitting van de tweede enkelvoudige kamer van woensdag 17 december 2003 voor conclusie van antwoord aan de zijde van SOBI/[eiser 2];
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. S.P Pompe, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van 19 november 2003 in tegen-woordig-heid van de griffier
LJN-nummer: AN7990 Zaaknr: 253921 / HAZA 02.2570
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 12-11-2003
Datum publicatie: 12-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
253921 / HAZA 02.2570
12 november 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
[eiseres], wonende te Amsterdam,
e i s e r e s ,
procureur mr. H.J. Bos,
t e g e n :
1. de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te
Amsterdam,
procureur mr. K. Frielink,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2], gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
g e d a a g d e n .
Eiseres wordt [eiseres] genoemd. Gedaagde onder 1 wordt Dexia genoemd en gedaagde onder 2 [gedaagde 2].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 24 oktober 2002, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek,
- pleidooi dat is gehouden is op 25 september 2003, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van [eiseres] en Dexia en een bij pleidooi door Dexia genomen akte overlegging producties,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.
1.1. [eiseres] heeft op of omstreeks 30 januari 2001 een zogenoemde "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Dexia heeft nadien de rechten en verplichtingen van Labouchere uit hoofde van de overeenkomst overgenomen. De overeenkomst houdt, voor zover hier van belang, in:
(..)
(..)
1.2. [eiseres] heeft zich bij de totstandkoming van de overeenkomst laten bijstaan door [gedaagde 2], die haar in de voorgaande twaalf jaren herhaaldelijk financiële adviezen had verstrekt. [gedaagde 2] was tevens cliëntenremisier van Labouchere. [gedaagde 2] heeft [eiseres] ge-ad-viseerd een bedrag van ¦ 20.000,-- in een effectenlease-overeenkomst te beleggen en heeft hierbij de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst, een product van Labouchere, onder de aandacht van [eiseres] gebracht. [gedaagde 2] heeft haar voor-afgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst meegedeeld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen. [gedaagde 2] heeft haar toen niet meegedeeld dat een andere mogelijkheid was dat zij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst een schuld zou hebben aan Labouchere.
1.3. [eiseres] heeft na het onder 1.2 genoemde advies van [gedaagde 2] op of omstreeks 24 januari 2001 een aanvraagformulier van Labouchere ondertekend, dat, voor zover hier van belang, inhoudt:
(..)
(..)
Voordat [eiseres] het aanvraagformulier ondertekende, heeft zij geen kennis genomen van de inhoud daarvan.
1.4. [eiseres] heeft de overeenkomst doorgelezen voordat zij deze ondertekende. Zij heeft daarin toen niet gelezen dat zij door de overeenkomst aan te gaan tevens geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld zou kunnen hebben aan Labouchere, maar slechts dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde dat zij in het ongunstigste geval kon verliezen en in het gunstigste geval kon verdubbelen. Zij meende toen dat de onder punt 1 van de overeenkomst vermelde bedragen, hiervoor weergegeven onder 1.1, niet op haar rechtsverhouding met Labouchere betrekking hadden.
1.5. Labouchere heeft [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen andere informatie over de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst als product van Labouchere verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de overeenkomst, waarvan de relevante inhoud hiervoor is weergegeven onder respectievelijk 1.3 en 1.1.
1.6. De overeenkomst eindigt op 30 januari 2004, tenzij verlenging overeen wordt gekomen. Op grond van de overeenkomst bedraagt het maximale verlies van [eiseres] - indien de aandelen op 30 januari 2004 geen enkele waarde meer zouden hebben - e 57.242,07 plus driemaal het jaardividend over de aandelen in de portefeuille ter hoogte van het dividend zoals uitgekeerd in het jaar 2000. Dit bedrag van € 57.242,07 bestaat uit een bedrag van € 48.149,19, dat [eiseres] door de overeenkomst heeft geleend van Labouchere, en de door [eiseres] vooruitbetaalde rente van e 9.092,88 over het geleende bedrag. De lening wordt afgelost met de verkoopopbrengst van de aandelen aan het einde van de overeenkomst. Is de opbrengst hoger dan het geleende bedrag, dan ontvangt [eiseres] op grond van de overeenkomst het verschil. Is de opbrengst lager, dan is zij volgens de over--eenkomst het verschil aan (thans) Dexia verschuldigd.
2. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat zij de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans dat de rechtbank de overeenkomst vernietigt;
II. voor recht verklaart dat Dexia (de rechtbank leest) aansprakelijk is voor de toe-reken-bare tekortkoming van Labouchere in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
III. voor recht verklaart dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
IV. Dexia en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat;
V. Dexia en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.
2.1. [eiseres] beroept zich op de hiervoor onder 1 vermelde vaststaande feiten en legt aan haar eis het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag.
2.2. Primair komt haar een beroep op dwaling toe. Zij is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gewezen op het risico dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan Labouchere zou kunnen hebben. De echtgenoot van [eiseres] is begin 2000 overleden. [eiseres] heeft daarna haar huis verkocht en een kleiner huis gekocht. Na de afwikkeling resteerde een bedrag van ¦ 30.000,--. [gedaagde 2] heeft haar geadviseerd hiervan een gedeelte van ¦ 20.000,-- te beleggen. [eiseres] heeft, nog enigszins versuft door het overlijden van haar echtgenoot, met het advies van [gedaagde 2] ingestemd.
[eiseres] heeft nauwelijks bedenktijd gekregen, omdat Labouchere haar heeft verzocht de overeenkomst per omgaande ondertekend te retourneren.
Bij brief van 5 september 2002 aan Dexia heeft [eiseres] de overeenkomst buitengerech-te-lijk vernietigd wegens dwaling.
2.3. Subsidiair, voor het geval het beroep op dwaling niet opgaat, zijn Dexia en [gedaagde 2] volgens [eiseres] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen en/of hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens haar. Dexia had voorafgaand aan de tot-standkoming van de overeenkomst een risicoprofiel van [eiseres] moeten opstellen en schriftelijk moeten vastleggen. De constructie van de overeenkomst is misleidend, omdat de rente vooruit wordt betaald. [eiseres] is niet gewaarschuwd voor de hefboomwerking van beleggen met geleend geld. Anders dan vermeld in het aanvraagformulier heeft [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen brochure ontvan-gen. Ook indien zij de brochure met informatie van Labouchere over Triple Effect wel zou hebben ontvangen, zou Labouchere daarmee niet hebben voldaan aan haar infor-matieplicht jegens [eiseres], omdat de brochure misleidend is, althans geen volledige en juiste informatie bevat. Verder is zij niet ingelicht over specifieke risico's die samenhangen met haar persoonlijke omstandigheden.
2.4. Als gevolg van de wanprestatie en/of onrechtmatige daad van Dexia en [gedaagde 2] heeft [eiseres] schade geleden, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Omdat de looptijd van de overeenkomst nog niet is verstreken, is de schade thans niet te begroten. Indien de overeenkomst op 19 februari 2003 was geëindigd, zou haar verlies gezien de toenmalige koersen ongeveer e 40.000,-- hebben bedragen. Het verlies is niet meer goed te maken, omdat de koersen van de aandelen dan tot 30 januari 2004, de datum waarop de overeenkomst eindigt, met 64,66% zouden moeten stijgen. Een dergelijke stijging zal zich waarschijnlijk niet voordoen.
3. Dexia voert zakelijk weergegeven als volgt verweer tegen de vordering.
3.1. Dexia is niet aansprakelijk voor eventuele fouten van [gedaagde 2]. [eiseres] heeft zelf [gedaagde 2] als haar financieel adviseur ingeschakeld. Dexia is op geen enkele wijze verantwoorde-lijk voor de handelingen van [gedaagde 2].
3.2. Het beroep op dwaling gaat niet op. [eiseres] is bij het aangaan van de overeenkomst niet onder druk gezet door Labouchere. Als het feit dat zij destijds niet zichzelf was al voor rekening van Dexia zou moeten komen, mocht zij, gezien het tijdsverloop van ongeveer een jaar tussen het overlijden van haar echtgenoot en het aangaan van de overeenkomst, in staat worden geacht ten tijde van het sluiten van de overeenkomst te beoordelen of zij met de overeenkomst kon instemmen. De door [eiseres] getekende overeenkomst en de brochure, die zij heeft gelezen volgens haar verklaring in het aanvraagformulier, bevatten voldoende informatie over het leaseproduct en de daaraan maximaal verbonden financiële ver-plichtingen. Reeds op grond van de overeenkomst wist [eiseres] dat zij geld leende, dat zij rente moest betalen, dat en welke aandelen zij leasde en dat zij de lening zou moeten terugbetalen, voor zover mogelijk uit de opbrengst van de verkoop van de aandelen. Het was in de eerste plaats de taak van [gedaagde 2] om [eiseres] informatie te verstrekken over de over-eenkomst.
3.3. Van wanprestatie of onrechtmatige daad is geen sprake. De verplichtingen, vervat in artikel 28 Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, voorheen Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR), tot het informeren naar de financiële positie van [eiseres] en haar beleggingservaringen en tot het opstellen van een risicoprofiel behoefden voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet door Labouchere te worden nageleefd. Allereeerst niet, omdat artikel 28 NR niet verbindend is. Artikel 28 NR is gebaseerd op de artikelen 24 onder b en 35 onder a van het Besluit toezicht effectenverkeer (hierna: Bte), die op hun beurt zijn gebaseerd op artikel 11 lid 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte). Op geen van de onderwerpen van artikel 11 lid 1 Wte is het bepaalde in artikel 28 NR terug te voeren, zodat artikel 28 NR een middellijke en onmiddellijke grondslag in een wet in formele zin ontbeert en on-ver-bindend is. Daarnaast rustten deze verplichtingen destijds niet op Labouchere, maar op [gedaagde 2] als cliëntenremisier. Dexia mag erop vertrouwen dat [gedaagde 2] haar verplichtingen heeft nageleefd. Labouchere heeft destijds aan [gedaagde 2] de brochure met informatie over de overeenkomst verstrekt. Indien [gedaagde 2] de brochure niet aan [eiseres] heeft overhandigd, komt dat niet voor risico van Dexia. Ook indien over het voorgaande anders zou worden geoordeeld, was Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gehouden te informeren naar de beleggingsdoelstelling of beleggingservaring van [eiseres], omdat de overeenkomst als een kant en klaar product op de markt wordt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst. De beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. De constructie van de overeenkomst is niet misleidend.
Beoordeling
Het beroep op dwaling
4. Uit de hiervoor onder 1.1., 1.2, en 1.4 vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [eiseres] als gevolg van een onjuiste mededeling van [gedaagde 2] bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling had van de inhoud van de over-eenkomst door niet te beseffen dat zij geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben. Dit betekent, gezien het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW), dat [eiseres] in haar contractuele verhouding tot [gedaagde 2] heeft gedwaald. Ook indien juist zou zijn dat dit eveneens in de contractuele verhouding tussen [eiseres] en Dexia als rechtsopvolgster van Labouchere dwaling oplevert, zoals [eiseres] kennelijk betoogt, behoort de dwaling, gelet op het bepaalde in artikel 6:228 lid 2 BW, voor rekening van [eiseres] te blij-ven op de volgende gronden. [eiseres] heeft de overeenkomst doorgelezen voorafgaand aan de ondertekening daarvan (zie 1.4). In de overeenkomst is in ieder geval vermeld dat zij het bedrag van € 9.092,88 aan Labouchere betaalde als rente (zie 1.1). Dit strookt niet met de toenmalige veronderstelling van [eiseres] dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde en dat zij dit bedrag kon verliezen, quitte kon spelen of het bedrag kon verdubbelen (zie 1.4). Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat banken rente in rekening brengen over een geldschuld. Nu zij in deze situatie geen navraag heeft gedaan naar de betekenis van het woord rente in samenhang met het door haar bij het aangaan van de overeenkomst ineens te betalen bedrag alvorens de overeenkomst te ondertekenen, komt een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling haar in verband met de omstandigheden van het geval niet toe.
5. Voor zover [eiseres] met een beroep op het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW aan haar beroep op dwaling ten grondslag legt dat Labouchere voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst haar spreekplicht heeft geschonden door [eiseres] niet in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld, baat haar dit niet. Ook indien juist is dat Labouchere in strijd met haar contractuele verplichtingen [eiseres] niet of onvoldoende heeft ingelicht over deze risico's en [eiseres] als gevolg daarvan zou hebben gedwaald, moet een dergelijk feit in onderling verband en samenhang worden bezien met de hiervoor onder 4 besproken situatie, waarin de mededelingen van [gedaagde 2] weliswaar dwaling in de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde 2] opleveren, maar deze dwaling voor rekening van [eiseres] blijft omdat zij aanleiding had moeten zien nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomst te ondertekenen en dit niet is geschied. Gelet hierop en omdat [gedaagde 2] niet alleen optrad als cliëntenremisier van Labouchere, maar tevens een contractuele adviesrelatie had met [eiseres] en de han-delwijze van [gedaagde 2] in laatstgenoemde hoedanigheid in beginsel, behoudens in dit geval niet gestelde bijzondere omstandigheden, niet voor risico van Labouchere komt, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, hetgeen Dexia kennelijk betoogt, dat [eiseres] zich onder voornoemde omstandigheden in haar contractuele verhouding tot Dexia met succes zou kunnen beroepen op dwaling, verband houdend met gebrekkige informatieverstrekking door Labouchere. Dit brengt mee dat hier geen verdere bespreking behoeft of [eiseres] heeft gedwaald als gevolg van de handelwijze van Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.
6. De hiervoor onder 2.I. vermelde vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht dat [eiseres] de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans tot vernietiging van de overeenkomst, is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
De vordering tegen [gedaagde 2] wegens wanprestatie
7. Uit de hiervoor onder 1.2 en 1.1. vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien blijkt dat [gedaagde 2] in strijd met de inhoud van de door Labouchere aangeboden "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst voorafgaand aan de totstandkoming daarvan aan [eiseres] heeft verteld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen en dat [gedaagde 2] haar toen niet heeft verteld dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan haar wederpartij kon hebben. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 2] haar als financieel adviseur desgevraagd bijstond bij de verkoop van haar huis en de besteding van een gedeelte van ¦ 20.000,-- van de opbrengst daarvan. Een en ander betekent dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] op grond van hun adviesovereenkomst door haar verkeerd en onvoldoende voor te lichten over het desbetreffende product, de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst van Labouchere. [gedaagde 2] is dan ook aansprakelijk voor schade van [eiseres] als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en de gevorderde veroordeling tot vergoeding van de door [eiseres] als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat, zijn daarmee toewijsbaar.
8. [eiseres] legt aan de gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde 2] geen andere feiten ten grondslag dan aan de wanprestatie, zodat, gezien het voorgaande, haar desbetreffende stellingen verder onbesproken kunnen blijven.
De vordering tegen Dexia wegens wanprestatie
9. Aangezien [eiseres] aan haar vordering niet ten grondslag legt dat Dexia aansprakelijk zou zijn voor schade van [eiseres] als gevolg van fouten van [gedaagde 2], behoeft het hiervoor onder 3.1 vermelde verweer van Dexia, dat van het tegendeel uitgaat, geen verdere bespreking.
10. Tussen partijen is in geschil of Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Volgens [eiseres] is dit het geval omdat Labouchere een risicoprofiel van haar had moeten opstellen en omdat Labouchere toen op grond van artikel 28 NR was gehouden bij haar te informeren naar haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar beleggingsdoelstellingen.
11. Alvorens op deze stellingen van [eiseres] in te gaan, zal het verweer van Dexia dat artikel 28 NR onverbindend is, worden besproken.
11.1. De overeenkomst is aangegaan ten tijde van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de toenmalige Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna: STE) bevoegd was tot het uitvaardigen van deze regeling. Hiervan gaat de rechtbank uit.
11.2. Blijkens de considerans van de Wte is deze wet in 1995 opnieuw vastgesteld in verband met, voor zover hier van belang, de uitvoering van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141). De considerans van deze richtlijn houdt, voor zover hier van belang, in:
(..)
Overwegende dat de ondernemingen die door deze richtlijn bestreken beleggingsdiensten verrichten, aan een door de Lid-Staat van herkomst van de beleggingsonderneming afgegeven vergunning onderworpen moeten zijn ter bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financieel stelsel.
(..)
Overwegende dat deze richtlijn onder meer tot doel heeft de beleggers te beschermen, dat het in dat verband aangewezen lijkt rekening te houden met de uiteenlopende behoefte aan bescherming van de onderscheiden categorieën van beleggers en hun niveau van professionele deskundigheid.
(..)
Overwegende dat ten einde zowel de beleggers te beschermen als te zorgen voor een goede werking van de effectenmarkten, de doorzichtigheid van de transacties dient te worden gewaarborgd en dat de regels die met het oog daarop in deze richtlijn zijn vastgesteld voor de gereglementeerde markten van toepassing zijn zowel op beleggingsondernemingen als op kredietinstellingen wanneer zij op de markt opereren.
(..)
De ratio van de Wte wordt, geplaatst in het kader van deze richtlijn, onder andere bepaald door de op Europeesrechtelijk niveau gevoelde noodzaak beleggers bescherming te bieden tegen risico's van beleggingen in effecten. In dit licht bezien overschrijdt artikel 24 Bte als bepaling ter uitvoering van artikel 11 lid 1 Wte niet de grenzen van het bepaalde in artikel 11 lid 1 aanhef en onder a en d Wte, op grond waarvan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere zich als effecteninstelling moeten houden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van, voor zover hier van belang, deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie. Artikel 24 Bte houdt, voor zover hier van belang, in:
Een effecteninstelling houdt zich bij het verrichten van haar werkzaamheden aan door de toezichthoudende autoriteit te stellen regels die ertoe strekken dat de effecteninstelling:
a. handelt in het belang van haar cliënten en de adequate functionering van de effectenmarkten;
b. in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten;
c. haar cliënten de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door haar aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben.
(..)
Hiermee legt artikel 24 Bte aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere verplichtingen op waarmee wordt beoogd te waarborgen dat zij deskundig en betrouwbaar optreden jegens hun cliënten en stelt artikel 24 Bte regels over aan het publiek te verstrekken informatie.
11.3. Artikel 28 NR is een krachtens artikel 24 Bte door de STE gestelde regel in de zin van artikel 24 Bte. Artikel 28 NR houdt, voor zover hier van belang, in:
1. Een effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten. (..)
(..)
Hiermee valt artikel 28 NR binnen het bereik van artikel 24 Bte jo artikel 11 Wte, bezien in het licht van genoemde richtlijn. De verplichting die artikel 28 NR aldus aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere oplegt, vloeit immers, in samenhang beschouwd met hetgeen hiervoor is vermeld omtrent de ratio van de Wte, rechtstreeks voort uit de eis dat zij zich als effecteninstelling houden aan regels ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie teneinde van overheidswege te waarborgen dat aan beleggers bescherming wordt geboden tegen risico's van beleggingen.
11.4. Op grond van het voorgaande gaat het verweer dat artikel 28 NR onverbindend is niet op.
12. Thans zal worden besproken of Labouchere haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden door, zoals [eiseres] heeft gesteld, voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen risicoprofiel van [eiseres] op te stellen en door haar niet mee te delen dat zij zou beleggen met geleend geld en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben.
13. [eiseres] heeft ook na betwisting niet gesteld welke schade zij zou hebben geleden als gevolg van het door haar gestelde feit dat Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar verplichting tot het opstellen van een risicoprofiel van [eiseres] niet zou hebben nageleefd. Reeds hierom kan deze stelling niet tot toewijzing van de vordering leiden en behoeft geen verdere bespreking of deze verplichting in dit geval op Labouchere rustte en, zo ja, of Labouchere deze verplichting destijds heeft geschonden.
14. Vervolgens moet worden onderzocht of, zoals [eiseres] heeft gesteld, Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar informatieverplichtingen jegens [eiseres] ex artikel 11 lid 1 Wte jo artikel 24 Bte jo artikel 28 NR heeft geschonden.
14.1. [gedaagde 2] was destijds cliëntenremisier van Labouchere, zoals is vermeld onder 1.2. In reactie op het verweer van Dexia, dat de genoemde verplichtingen jegens [eiseres] destijds op [gedaagde 2] als cliëntenremisier en niet op Labouchere rustten, heeft [eiseres] het volgende, zakelijk weergegeven, gesteld. [gedaagde 2] was indertijd als cliëntenremisier een rechtspersoon die bij het als effectenbemiddelaar aanbieden of verrichten van diensten cliënten aanbracht bij Labouchere in de zin van het bepaalde in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Vrijstellingsregeling Wte 1995). [gedaagde 2] was toen een bij de STE geregistreerde effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995. Daarom was gezien artikel 43 lid 6 NR het bepaalde in artikel 28 NR niet op [gedaagde 2] van toepassing.
14.2. Dexia heeft niet weersproken dat voor [gedaagde 2] destijds artikel 28 NR niet gold op de door [eiseres] genoemde grond, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Daarmee was Labouchere als effecteninstelling ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst jegens [eiseres] gehouden haar verplichtingen op grond van artikel 28 NR na te leven. Het betoog van Dexia dat [gedaagde 2], omdat deze was vrijgesteld van het vergunningsvereiste van artikel 7 van de Wte, wel was gebonden aan artikel 24 Bte, maakt dit niet anders.
Verder staat tussen partijen vast dat Labouchere aan [eiseres], voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, geen andere informatie over het product "Triple Effect Vooruitbetaling" heeft verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de over-eenkomst (zie 1.5).
Het betoog van Dexia dat Labouchere aan haar informatieverplichtingen jegens [eiseres] heeft voldaan doordat Labouchere haar brochure over "Triple Effect Vooruitbetaling" had toegezonden aan [gedaagde 2] en [eiseres] op het aanvraagformulier heeft verklaard dat zij de brochure had gelezen, baat Dexia niet om de navolgende reden. Nu [eiseres] stelt de brochure niet van [gedaagde 2] te hebben gekregen, zou volgens de hoofdregel van het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op grond van de voorgedrukte verklaring weliswaar in beginsel, behoudens door [eiseres] te leveren tegenbewijs, kunnen worden aangenomen dat [eiseres] de brochure heeft gekregen. Volgens het bepaalde in artikel 6:236 aanhef en onder k BW wordt echter, in de verhouding van Labouchere als professionele wederpartij tot [eiseres] als consument, als onredelijk bezwarend aangemerkt een in algemene voorwaarden opgenomen beding van Labouchere dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van [eiseres] wijzigt. De voorgedrukte verklaring op het aanvraagformulier "Ja, ik heb de brochure gelezen (..)" is een zodanig beding. De rechtbank past artikel 6:236 aanhef en onder k BW ambtshalve toe in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000, NJ 2000, 730. Het voorgaande leidt ertoe dat aan voornoemde voorgedrukte verklaring in dit geval niet de betekenis toekomt dat [eiseres] de brochure heeft ontvangen voordat zij de overeenkomst aanging. Hiermee staat, als overigens onvoldoende weersproken, vast dat [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet de beschikking had over de brochure van Labou-chere. Dit betekent dat de vraag of Labouchere in dit geval met de inhoud van de brochure heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 28 NR geen verdere bespreking behoeft.
14.3. Met de wel verstrekte informatie, te weten de informatie over "Triple Effect Vooruitbetaling" vermeld op het aanvraagformulier (zie 1.3) en in de overeenkomst zelf (zie 1.1), heeft Labouchere niet voldaan aan haar contractuele verplichting om [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld volgens de overeenkomst, voor zover deze verplichting is uitgewerkt in artikel 28 NR. In beide stukken worden immers in het geheel geen vragen aan [eiseres] gesteld over haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar beleggingsdoelstellingen. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant en klaar"-product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet rele-vant is bij de uitvoering van de door Labouchere als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de rechtbank het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging [eiseres] immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescher--ming beoogt te bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst. Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen zijn vermeld waarvoor, naar [eiseres] uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat [eiseres] daarmee onvoldoende is gewezen op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product "Triple Effect Vooruitbetalin
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 3-12-2003
Datum publicatie: 3-12-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : 03-5323
Datum : 3 december 2003
184
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1. de stichting Stichting Eegalease , gevestigd te 's-Gravenhage
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Consumentenbond, gevestigd te 's-Gravenhage
3. [eiseres 3], wonende te [woonplaats]
4. [eiser 4], wonende te [woonplaats]
5. [eiseres 5], wonende te [woonplaats]
eisers
nader te noemen Eegalease c.s.
gemachtigde: mr W.M. Schonewille
t e g e n:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen Dexia
gemachtigde: mr H.G. van Everdingen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 13 maart 2003 inhoudende de vordering van Eegalease c.s.
- het antwoord houdende onder meer de incidentele vordering van gedaagde strekkende tot verwijzing ex artikel 71 Rv., tevens incidentele conclusie tot voeging
- het antwoord van Eegalease c.s. op de incidentele vordering met een bewijsstuk
- de akte van Dexia, waarbij deze op dit bewijsstuk reageert.
Vervolgens is in het incident vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In de hoofzaak
1. In deze fase van dit geding wordt uitgegaan van de volgende erkende of onvoldoende weersproken feiten:
1.1. Dexia is de rechtsopvolger van Legio-Lease B.V., Classic Investments N.V., Bank Labouchère N.V. en Labouchère N.V. In zowel haar hoedanigheid als rechtsopvolger onder algemene titel van deze vennootschappen als de huidige aanbieder van effectenleaseproducten onder de naam "Legio Lease" en "Legio" is zij procespartij.
1.2. Legio-Lease B.V. is sedert 1990 actief op het gebied van het aanbieden van effectenproducten op basis van lease-constructies onder vele namen, waaronder Winstverdriedubbelaar.
1.3. Volgens de daarvan overgelegde voorbeeldovereenkomst zijn partijen een lease-overeenkomst aangegaan met betrekking tot een door Legio Lease op 19 april 2000 aangekocht pakket aandelen in drie financiële instellingen. De looptijd van deze overeenkomst is 36 maanden.
1.4. De betalingsverplichting van de lessee is volgens deze overeenkomst:
- de leasetermijn tot en met de 36e maand à ƒ 502,62 per maand,
- een bedrag van ƒ 100,00 op of omstreeks de 35e maand,
- aan het einde van de lease-overeenkomst: het restant à ƒ 86.137,17, volgens de overeenkomst eventueel te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aangekochte effecten.
1.5. Artikel 5 van de overeenkomst luidt: Zodra lessee al datgene aan Legio Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
1.6. Art. 10 van voormelde overeenkomst luidt: Lessee verklaart door ondertekening van deze lease-overeenkomst bekend te zijn met de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio-Lease, zoals die zijn afgedrukt aan ommezijde, alsmede de toepasselijkheid daarvan op deze lease-overeenkomst te aanvaarden.
1.7. Art. 2 van deze Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofd van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchère, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.
1.8. Artikel 2 van de Bijzondere voorwaarden Labouchère Effecten Lease luidt: Bank Labouchere N.V. (hierna de Bank) blijft eigenaresse van de waarden totdat lessee aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. De Bank draagt het risico van het verloren gaan van de waarden (maar uitdrukkelijk niet van de koerswaarde van de waarden) totdat deze eigendom van
1.9. lessee zijn geworden..
2. Eegalease c.s. vordert als in de dagvaarding nader omschreven.
In het incident tot verwijzing
1. Dexia voert aan dat de overeenkomsten van effectenlease niet zijn te kwalificeren als koop op afbetaling en dus evenmin als huurkoop, zodat deze zaak niet ex artikel 93c Rv. tot het takenpakket van de kantonrechter behoort en naar de sector civiel van de rechtbank behoort te worden verwezen.
Zij stelt daartoe - samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst niet gekwalificeerd moet worden als een koop op afbetaling. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, zijnde vermogensrechten. Weliswaar bepaalt artikel 7A:1576 lid 5 BW dat het in de betreffende titel (lees: de vijfde titel A van boek 7A BW) bepaalde van overeenkomstig toepassing is op vermogensrechten, maar dit betreft een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn en niet een uitbreiding van de definitie koop op afbetaling.
Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. De effectenleasecliënt kan niet over de effecten beschikken, de effectenleasecliënt kan niet zelf het aan de aandelen verbonden stemrecht uitoefenen, de effectenleasecliënt heeft geen rechtsreeks recht op dividenden. De effectenleasecliënt kan de aandelen ook niet vervreemden of bezwaren.
Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.4. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dan ook mogelijk. In de regel wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. De lessee had geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
2. Eegalease c.s. verzet zich tegen verwijzing en bepleit dat de kantonrechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Haar verweer wordt in het onderstaande opgenomen en beoordeeld.
3. Beslissend is het voorlopig oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de bevoegdheidsvraag, (artikel 71 lid 3 Rv). Daartoe wordt het volgende overwogen:
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop, zijnde het species van het genus koop op afbetaling. Titel 5A is mitsdien van toepassing. De vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in dit incident niet aan de orde.
4. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.7. en 1.8. aangehaalde bepalingen zijn niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
5. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term "lease-termijnen" niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Legio Lease bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van ƒ100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In een door Eegalease c.s. overgelegde geanonimiseerde brief van Labouchère N.V., rechtsvoorganger van Dexia, aan een van haar klanten als antwoord op een tegen haar ingediende klacht kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
6. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen geen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 5 van de overeenkomst en art. 2 in beide aangehaalde exemplaren van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen "automatisch" verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij de lessee, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Bovendien kan de waarde van de effecten bij het einde van de looptijd in beginsel niet worden verzilverd zonder de eigendom daarvan. Dat op praktische gronden wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
7. Op grond van het voor voorgaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
8. Een beslissing omtrent het voorwaardelijk voegingsincident wordt hier niet gegeven nu aan de voorwaarde, verwijzing naar de sector civiel, niet is voldaan.
9. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
10. De zaak is niet geschikt voor een verschijning van partijen als bedoeld in artikel 131 Rv. De zaak wordt naar de rol verwezen voor voortprocederen.
BESLISSING
De kantonrechter:
In het incident
I. verklaart zich bevoegd;
II. houdt de beslissing inzake de kosten van dit incident aan;
In de hoofdzaak
III. verwijst de zaak naar de terechtzitting van woensdag 7 januari 2004 voor conclusie van repliek in conventie, conclusie van antwoord in - voorwaardelijke - reconventie aan de zijde van Eegalease c.s..
Aldus gewezen door mr. M.C. Scholten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
LJN-nummer: AN9320 Zaaknr: 03-12274
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 20-11-2003
Datum publicatie: 2-12-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : 03-12274
Datum : 20 november 2003
113
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
1. V.,
2. V.,
beiden wonende te B
eisers in de hoofdzaak
gedaagden in het incident
nader te noemen: eisers
gemachtigde: mr. V
t e g e n:
Dexia
gevestigd en zaakdoende te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak
eiseres in het incident
nader te noemen: Dexia
gemachtigde: mr. de L.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 30 juni 2003 inhoudende de vordering van eisers
- de incidentele vordering van Dexia strekkende tot onbevoegdverklaring van de kantonrechter
- het antwoord van eisers op de incidentele vordering.
Vervolgens is in het incident vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In het incident
1. In deze fase van dit geding wordt uitgegaan van de volgende erkende of onvoldoende weersproken feiten:
1.1. Dexia is sedert 2000 de rechtsopvolger van Bank L.
1.2. Eisers hebben via tussenkomst van Spaar Select Breda B.V. op 20 april 1998 een overeenkomst afgesloten met Bank L., onder de naam Maximaal Rendement Effect. Volgens de overeenkomst zijn partijen een lease-overeenkomst aangegaan met betrekking tot een door Bank L. op 17 april 1998 aangekocht pakket aandelen in vier financiële instellingen, met een aankoopbedrag van f. 207.508,00. De looptijd van de overeenkomst was 180 maanden. Tussentijdse opzegging door eisers was mogelijk na 60 maanden. Eisers waren over de overeengekomen looptijd een totaalbedrag verschuldigd van f. 567.247,00, waarin begrepen de voormelde koopsom, f. 1.800,00 aan administratiekosten en f. 357.939,00 aan rente, gebaseerd op een rentevergoeding van 11,5% per jaar. De dividendbaten werden tweemaal per jaar aan eisers ter beschikking gesteld.
1.3. De voormelde betalingsverplichting van eisers aan Bank L. c.q. Dexia diende volgens de overeenkomst als volgt te worden voldaan:
- de leasetermijn tot en met de 60e maand: bij vooruitbetaling van f. 95.930,40 ineens;
- de leasetermijn van de 61ste tot en met de 180e maand: f. 1.998,55 per maand, op de eerste van iedere maand te voldoen;
- f. 100,00: “op of omstreeks de 179e maand te voldoen”;
- aan het einde van de lease-overeenkomst: f. 207.408,00, volgens de overeenkomst eventueel te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aangekochte effecten.
1.4. Eisers hebben het voormelde bedrag van f. 95.930,40 ter beschikking gesteld aan Bank L.. Zij hebben daartoe, via bemiddeling van Spaar Select Breda B.V., een hypotheekrecht gevestigd op hun woning te Breda, gebruik makend van (een deel van) de overwaarde van die woning. Postbank N.V. heeft terzake een geldlening verstrekt van f. 100.000,00 tegen een rentevergoeding van f. 5.000,00 per jaar. De kosten van de vestiging van het hypotheekrecht bedroegen f. 2.307,30.
1.5. Art. 6 van de overeenkomst luidt als volgt:
Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
1.6. Art. 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
Bank L. N.V. (hierna de Bank) blijft eigenaresse van de waarden totdat lessee aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. De Bank draagt het risico van het verloren gaan van de waarden (maar uitdrukkelijk niet van de koerswaarde van de waarden) totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.
1.7. Bij brief van 22 maart 2003 heeft eiser sub 1 de overeenkomst opgezegd.
1.8. Bij brief van 6 mei 2003 heeft Dexia een berekening gemaakt, volgens welke eisers
€ 56.076,03 aan haar dienden te voldoen. De brief bevat voorts de volgende frase:
De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Dexia Bank Nederland deze hoofdsom in tweeën: in een ‘restant hoofdsom’ en een eerste ‘aflossingstermijn’ van € 45,38. Dit zijn geen extra beëindigingskosten zoals wel eens wordt aangenomen. Het gaat hier enkel om een administratieve afhandeling.
1.9. Eisers hebben Dexia op 10 juni 2003 opdracht gegeven de voormelde aandelen te verkopen.
2. Eisers hebben in de hoofdzaak, zakelijk weergegeven, veroordeling gevorderd van Dexia tot betaling van € 74.559,42 op uiteenlopende primaire en subsidiaire gronden. Zij hebben de bevoegdheid van de kantonrechter gebaseerd op de stelling dat de lease-overeenkomst als een huurkoopovereenkomst te beschouwen is.
3. Dexia heeft de bevoegdheid van de kantonrechter betwist en heeft verzocht de zaak ter behandeling naar de civiele sector van deze rechtbank te verwijzen. Zij stelt daartoe – samengevat - dat een effectenlease-overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst sui generis en niet als koop op afbetaling, waarvan huurkoop een species is. In de eerste plaats ziet de overeenkomst tussen partijen op effecten, die geen stoffelijk object zijn in de zin van art. 3.2 BW, maar als vermogensrechten ex art. 3.6 BW. Het toonderbewijs is niet als een stoffelijk recht te beschouwen. Art. 7A: 1576 lid 5 BW mist toepassing, nu die bepaling geen uitbreiding bevat van de definitie van koop op afbetaling.
4. Dexia stelt voorts dat de overeenkomst evenmin voldoet aan de drie overige voorwaarden als omschreven in art. 7A:1576 lid 1 BW.
Van aflevering is geen sprake, nu het bezit van de effecten niet is verschaft. Volgens de in rov. 1.6 genoemde bepaling bleef Dexia daarvan eigenaar totdat eisers aan al hun verplichtingen zouden hebben voldaan. Eisers hadden niet het gebruiksrecht, maar kregen slechts een recht op voorwaardelijke overdracht van de effecten.
5. Dexia betwist ook dat betaling van de koopprijs van de effecten in termijnen is bedongen. De overeengekomen termijnbetalingen betreffen rentevergoedingen. De splitsing in de betaling van f. 100,00 enerzijds en de restantbetaling anderzijds is evenmin te beschouwen als een betaling in termijnen. Het bedrag van f. 100,00 is van volledig ondergeschikt belang. Bovendien dient betaling plaats te vinden op of omstreeks de laatste maand van de overeenkomst, zoals beschreven in rov. 1.3. Betaling ineens van het gehele restantbedrag is dat ook mogelijk. In de regel wordt wordt het restantbedrag inclusief de termijn van f. 100,00 aan het einde van de overeenkomst verrekend met de verkoopopbrengst van de effecten.
6. Dexia stelt tenslotte dat partijen geen eigendomsoverdracht beoogd hebben. Feitelijk vindt uitlevering van de effecten zelden plaats, omdat de effecten in de regel bij het einde van de overeenkomst worden verkocht en de opbrengst wordt verrekend met de aankoopprijs. Aldus bespaart de lessee zich bewaar- en transactiekosten. Eisers hadden geen verplichting tot afname van de aandelen. Een urgerende optie (een koopoptie met een lage uitoefenprijs) is evenmin bedongen. De overeenkomst voorziet juridisch noch economisch in de feitelijke verkrijging van de effecten.
7. Eisers hebben het betoog van Dexia weersproken, welk verweer in het onderstaande wordt opgenomen en beoordeeld.
8. Geoordeeld wordt als volgt.
Vermogensrechten zijn krachtens het vijfde lid van art. 7A:1576 BW vatbaar voor koop op afbetaling, zoals de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de invoering van die bepaling heeft beoogd. Effecten zijn te beschouwen als vermogensrechten en kunnen onderwerp zijn van koop op afbetaling en van huurkoop. Titel 5A is mitsdien van toepassing; de vraag naar de reikwijdte van art. 1:88 BW is in deze procedure niet aan de orde.
9. Geoordeeld wordt dat de overeenkomst ook aan de voorwaarden van huurkoop voldoet. Dexia miskent dat de aflevering van effecten aan een rechthebbende niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar middels bijschrijving in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat in haar boekhouding een aantekening is geplaatst op de voet van art. 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), waarmee mag worden aangenomen dat zij aan haar leveringsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan. De in rov. 1.6 genoemde bepaling is niet anders te beschouwen dan als een eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Dat de eigendom van de effecten pas overgaat als eisers aan hun betalingsverplichtingen zouden voldoen, doet er niet aan af dat de levering heeft plaatsgehad.
10. Dexia betwist voorts ten onrechte dat de overeenkomst mede bestond uit termijnbetalingen. Daargelaten dat de overeenkomst de term “lease-termijnen” niet in rente- en aflossingsvergoedingen kwalificeert, is in het licht van de strekking van art. 7A:1576h BW niet relevant of die termijnen uitsluitend zagen op rente. In hetzelfde licht is van belang dat Bank L. bij de totstandkoming van de lease-overeenkomst en de daarin vervatte termijnen kennelijk ook een huurkoopconstructie voor ogen stond. Een begrijpelijke uitleg waarom eisers in de voorlaatste maand een bedrag van f. 100,00 dienden te voldoen heeft zij niet gegeven. In haar in rov. 1.8 genoemde recente brief kwalificeert zij zelf de overeenkomst ook als zodanig.
11. Dexia betwist tenslotte vruchteloos dat partijen eigendomsoverdracht hebben beoogd. Art. 6 van de overeenkomst en art. 2 van de bijzondere voorwaarden bepalen juist uitdrukkelijk dat eisers de eigendom van de aandelen “automatisch” verwerven zodra zij aan hun verplichtingen hebben voldaan. Volgens laatstgenoemde bepaling berust het risico van koersfluctuaties voorts expliciet bij eisers, hetgeen te beschouwen is als een vorm van economisch eigendom. Eisers betogen bovendien terecht dat het hen niet om de eigendom van de aandelen zelf ging, maar om de waarde bij het einde van de looptijd of op enig moment voordien. Die waarde kunnen zij in beginsel niet verzilveren zonder eigendom van de effecten. Dat op praktische gronden wel wordt gekozen voor verkoop en verrekening bij het einde van de overeenkomst, maakt het bovenstaande niet anders.
12. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de hoofdzaak door de kantonsector behandeld en beslist moet worden. De vordering in het incident wordt afgewezen.
13. De beslissing omtrent de kosten van het incident wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
14. Dexia dient op 18 december 2003 in de hoofdzaak een conclusie van antwoord te nemen. De kantonrechter heeft vooralsnog het voornemen om na het nemen van die conclusie een inlichtingen- en schikkingcomparitie te houden. In dat kader dient Dexia in haar conclusie van antwoord opgave te verschaffen van de betalingen van eisers tot aan de opzegging van de overeenkomst, alsmede van hun eventuele baten uit de overeenkomst, zoals dividendopbrengsten. Ook dient Dexia opgave te verschaffen van de opbrengst van de verkoop van het aandelenpakket. Voorts zullen partijen in de conclusie van antwoord resp. ter comparitie kunnen reageren op het rapport d.d. 23 oktober 2003 van de Autoriteit Financiële Markten.
BESLISSING
De kantonrechter:
In het incident
I. wijst de vordering af;
II. houdt de beslissing inzake de kosten van dit incident aan;
In de hoofdzaak
III. verwijst de zaak naar de terechtzitting van de kantonrechter op 18 december 2003 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
Aldus gewezen door mr. F. van der Hoek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
LJN-nummer: AN9138 Zaaknr: 59599 HA ZA 03-670
Bron: Rechtbank Almelo
Datum uitspraak: 26-11-2003
Datum publicatie: 1-12-2003
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK ALMELO
zaaknummer: 59599 ha za 03-670
datum uitspraak vonnis: 26 november 2003 (rm).
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
verder te noemen: [Eiseres],
procureur: mr. J. Sleeswijk Visser,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
Gedaagde,
wonende te Almelo,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
verder te noemen: [Gedaagde],
procureur mr. A.J. Spoor,
advocaat mr. N.H.A. van Duuren te Leiden.
Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het incident
[Eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
[Gedaagde] heeft geconcludeerd voor antwoord en de onbevoegdheid van de sector ingeroepen.
[Eiseres] heeft geantwoord op de exceptie van onbevoegdheid en geconcludeerd tot afwijzing.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in het incident.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In de hoofdzaak
1. Bij dagvaarding vordert [Eiseres] om [Gedaagde] te veroordelen om aan haar, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen de som van e 11.046,77, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over e 9.402,21 vanaf 7 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van dit geding.
2. [Eiseres] stelt deze vordering te hebben omdat, kort gezegd, [Gedaagde] heeft verzuimd de eindafrekening ad e 9.402,21 te betalen, welk bedrag zij op grond van een aandelenlease-overeenkomst tussen partijen verschuldigd is.
In het incident
3. De exceptie van onbevoegdheid is door [Gedaagde] tijdig en op de juiste wijze voorgesteld.
4. [Gedaagde] stelt over de onbevoegdheid van deze sector, dat in deze zaak sprake is van een huurkoopovereenkomst en de kantonrechter daarom op grond van artikel 93 sub c van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is.
5. [Eiseres] betwist dat er sprake is van een huurkoopovereenkomst en betwist dat de sector kanton bevoegd is. Zij stelt, kort gezegd, dat de effectenlease-overeenkomsten niet als huurkoop kunnen worden gekwalificeerd, omdat deze overeenkomsten niet voldoen aan de wezenlijke kenmerken van een koop op afbetaling.
6. Ter discussie staat of de aandelenlease-overeenkomst tussen partijen als huurkoop-overeenkomst gekwalificeerd moeten worden. Wanneer deze vraag in positieve zin beantwoord zal worden, dan is de deze rechtbank onbevoegd om deze zaak te behandelen en zal de zaak worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. Wordt deze vraag in negatieve zin beantwoord, dan is deze rechtbank bevoegd en zal zij de vordering van [Gedaagde] afwijzen.
7. Artikel 7A:1576 h van het Burgerlijk Wetboek (BW) definieert een huurkoopovereenkomst als volgt:
(lid 1) Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.
Er is alleen dan sprake van een huurkoopovereenkomst als een overeenkomst aan alle in dit artikel genoemde voorwaarden voldoet.
8. Een aandelenlease-overeenkomst is een overeenkomst sui generis. Gezegd kan worden dat een dergelijke aandelenlease-overeenkomst raakpunten heeft met verschillende andere overeenkomsten. Zo vertoont een aandelenlease-overeenkomst ook belangrijke overeenkomsten met een huurkoopovereenkomst zoals hierboven gedefinieerd. Toch zijn er belangrijke verschillen tussen beide overeenkomsten.
9. Een huurkoopovereenkomst veronderstelt dat het huurkoopobject bij het aangaan van de overeenkomst wordt afgeleverd, hetgeen wil zeggen dat de zaak ter beschikking van de huurkoper wordt gesteld. Van een ter beschikking stellen is naar het oordeel van de rechtbank bij een dergelijke aandelenlease-overeenkomst geen sprake. [Gedaagde] is, nadat de aandelen door [Eiseres] zijn gekocht, nooit in het bezit daarvan geweest, of in de positie geweest dat zij de aandelen kon vervreemden, bezwaren of enig ander recht ten aanzien van de aandelen kon uitoefenen.
10. Daarnaast is een uitgangspunt bij de aandelenlease-overeenkomsten dat de effecten aan het einde van de looptijd niet in eigendom aan de cliënt worden overgedragen, maar dat de aandelen worden verkocht aan een derde. Met de cliënt wordt dan het verschil tussen de koop- en verkoopprijs van de aandelen afgerekend. Gedurende de looptijd van de overeenkomst kan de lessee aangeven de aandelen in eigendom te willen verkrijgen. Niet gesteld of gebleken is dat [Gedaagde] dit heeft aangegeven. In deze zaak zijn de aandelen blijkens de eindafrekening na afloop van de overeenkomst verkocht tegen de op dat moment geldende koers en is het verschil tussen de koop- en verkoopprijs met [Gedaagde] afgerekend. De aandelen waren dusdanig in koers gedaald dat zij nog een bedrag diende te voldoen van e 9.402,21. Het is nu juist de strekking van een huurkoopovereenkomst dat de eigendom van de zaak op de lessee overgaat wanneer de laatste betalingstermijn is voldaan, terwijl daar bij een aandelenlease-overeenkomst dus geen sprake van is.
11. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de aandelenlease-overeenkomsten niet als huurkoopovereenkomsten gekwalificeerd kunnen worden. De sector kanton van deze rechtbank is dus niet op grond van artikel 93 sub c Rv bevoegd. De rechtbank zal de vordering van [Gedaagde] daarom afwijzen.
12. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
13. Gelet op hetgeen is overwogen in het incident zal de rechtbank de hoofdzaak verwijzen naar de rol.
De beslissing
In het incident
I. Wijst de vordering van [Gedaagde] af.
II. Veroordeelt [Gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Eiseres] begroot op e 390,= aan salaris van de procureur.
In de hoofdzaak
III. Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 24 december 2003.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven en op 26 november 2003 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LJN-nummer: AN8482 Zaaknr: 258118 / H 03.0142
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 19-11-2003
Datum publicatie: 19-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
258118 / H 03.0142
19 november 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n:
1. de stichting STICHTING ONDERZOEK BEDRIJFSINFORMATIE (SOBI),
gevestigd te Amsterdam,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
e i s e r s in het incident,
procureur mr. F.J. Schoute,
t e g e n:
1. de stichting STICHTING LEASEVERLIES,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CONSUMENTENBOND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
e i s e r e s s e n in de hoofdzaak, verweersters in het incident,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
e n :
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
procureur mr. H.G. van Everdingen.
Eisers in het incident worden hierna SOBI/[eiser 2] genoemd. Eiseressen in de hoofdzaak worden hierna Leaseverlies c.s. genoemd. Gedaagde in de hoofdzaak wordt hierna Dexia ge-noemd.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
in de hoofdzaak en in het incident
Naar aanleiding van het in deze zaak op 24 september 2003 uitgesproken vonnis hebben
SOBI/[eiser 2] een akte in het incident, met bewijsstukken, genomen. Leaseverlies c.s. en Dexia hebben hierop ieder bij antwoordakte in het incident gereageerd. Vervolgens is wederom vonnis in het incident gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
in het incident
1. Bij voornoemd tussenvonnis zijn SOBI/[eiser 2] in de gelegenheid gesteld bij akte duidelijkheid te verschaffen omtrent de strekking van hun vordering in het incident.
2. SOBI/[eiser 2] hebben daarop bij akte aangegeven dat zij belang hebben bij het instellen van een eigen vordering, omdat het zeer wel mogelijk is dat de brochures die niet door SOBI/[eiser 2] in orde zijn bevonden, wel degelijk misleidend zijn. Zij verzoeken de rechtbank daarom om hun interventie aldus op te vatten dat zij beogen in de hoofdzaak een verklaring voor recht te vragen dat de door hen in orde bevonden brochures niet misleidend zijn. Voor zover dat niet (meer) toewijsbaar mocht zijn hebben zij aangegeven zich te willen voegen aan de zijde van Dexia, doch uitsluitend voor zover het standpunt van Dexia mede inhoudt dat de door SOBI/[eiser 2] in orde bevonden brochures niet misleidend zijn.
3. Dexia heeft zich - kort gezegd - ten aanzien van het door SOBI/[eiser 2] gevorderde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Leaseverlies c.s. hebben - kort gezegd - voor wat betreft de (primair) gevorderde tussenkomst geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en zich voor wat betreft de (subsidiair) gevorderde voeging aan de zijde van Dexia gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. Uit hetgeen SOBI/[eiser 2] bij akte heeft aangevoerd leidt de rechtbank af dat zij niet zozeer een eigen vordering wensen in te stellen die zich richt tegen beide partijen, c.q. in de hoofdzaak wensen tussen te komen, maar dat zij zich - zij het slechts voor het gedeelte dat hen aangaat - wensen te scharen aan de zijde van Dexia, c.q. zich in de hoofdzaak aan de zijde van Dexia wensen te voegen. Nu Dexia en Leaseverlies c.s. zich ten aanzien van de gevorderde voeging hebben gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en SOBI/[eiser 2] ook overigens hun belang bij de voeging voldoende hebben onderbouwd zal deze worden toegestaan.
5. Het enkele feit dat door het door SOBI/[eiser 2] op onjuiste wijze opgeworpen incident de hoofdzaak gedurende enige maanden is opgehouden brengt, anders dan Leaseverlies c.s. nog aanvoeren, niet mee dat SOBI/[eiser 2] eerst bij conclusie van dupliek in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld om zich als gevoegde partij over de hoofdzaak uit te laten. De zaak zal dan ook thans naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van SOBI/[eiser 2].
6. Hoger beroep staat thans niet open. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
in het incident:
- bepaalt dat SOBI/[eiser 2] zich mogen voegen in de hoofdzaak;
- houdt de beslissing omtrent de kostenveroordeling in het incident aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- bepaalt dat de zaak weer zal worden afgeroepen op de rolzitting van de tweede enkelvoudige kamer van woensdag 17 december 2003 voor conclusie van antwoord aan de zijde van SOBI/[eiser 2];
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. S.P Pompe, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van 19 november 2003 in tegen-woordig-heid van de griffier
LJN-nummer: AN7990 Zaaknr: 253921 / HAZA 02.2570
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 12-11-2003
Datum publicatie: 12-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
253921 / HAZA 02.2570
12 november 2003
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
[eiseres], wonende te Amsterdam,
e i s e r e s ,
procureur mr. H.J. Bos,
t e g e n :
1. de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te
Amsterdam,
procureur mr. K. Frielink,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2], gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
g e d a a g d e n .
Eiseres wordt [eiseres] genoemd. Gedaagde onder 1 wordt Dexia genoemd en gedaagde onder 2 [gedaagde 2].
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 24 oktober 2002, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek,
- pleidooi dat is gehouden is op 25 september 2003, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van [eiseres] en Dexia en een bij pleidooi door Dexia genomen akte overlegging producties,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.
1.1. [eiseres] heeft op of omstreeks 30 januari 2001 een zogenoemde "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Dexia heeft nadien de rechten en verplichtingen van Labouchere uit hoofde van de overeenkomst overgenomen. De overeenkomst houdt, voor zover hier van belang, in:
(..)
(..)
1.2. [eiseres] heeft zich bij de totstandkoming van de overeenkomst laten bijstaan door [gedaagde 2], die haar in de voorgaande twaalf jaren herhaaldelijk financiële adviezen had verstrekt. [gedaagde 2] was tevens cliëntenremisier van Labouchere. [gedaagde 2] heeft [eiseres] ge-ad-viseerd een bedrag van ¦ 20.000,-- in een effectenlease-overeenkomst te beleggen en heeft hierbij de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst, een product van Labouchere, onder de aandacht van [eiseres] gebracht. [gedaagde 2] heeft haar voor-afgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst meegedeeld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen. [gedaagde 2] heeft haar toen niet meegedeeld dat een andere mogelijkheid was dat zij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst een schuld zou hebben aan Labouchere.
1.3. [eiseres] heeft na het onder 1.2 genoemde advies van [gedaagde 2] op of omstreeks 24 januari 2001 een aanvraagformulier van Labouchere ondertekend, dat, voor zover hier van belang, inhoudt:
(..)
(..)
Voordat [eiseres] het aanvraagformulier ondertekende, heeft zij geen kennis genomen van de inhoud daarvan.
1.4. [eiseres] heeft de overeenkomst doorgelezen voordat zij deze ondertekende. Zij heeft daarin toen niet gelezen dat zij door de overeenkomst aan te gaan tevens geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld zou kunnen hebben aan Labouchere, maar slechts dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde dat zij in het ongunstigste geval kon verliezen en in het gunstigste geval kon verdubbelen. Zij meende toen dat de onder punt 1 van de overeenkomst vermelde bedragen, hiervoor weergegeven onder 1.1, niet op haar rechtsverhouding met Labouchere betrekking hadden.
1.5. Labouchere heeft [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen andere informatie over de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst als product van Labouchere verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de overeenkomst, waarvan de relevante inhoud hiervoor is weergegeven onder respectievelijk 1.3 en 1.1.
1.6. De overeenkomst eindigt op 30 januari 2004, tenzij verlenging overeen wordt gekomen. Op grond van de overeenkomst bedraagt het maximale verlies van [eiseres] - indien de aandelen op 30 januari 2004 geen enkele waarde meer zouden hebben - e 57.242,07 plus driemaal het jaardividend over de aandelen in de portefeuille ter hoogte van het dividend zoals uitgekeerd in het jaar 2000. Dit bedrag van € 57.242,07 bestaat uit een bedrag van € 48.149,19, dat [eiseres] door de overeenkomst heeft geleend van Labouchere, en de door [eiseres] vooruitbetaalde rente van e 9.092,88 over het geleende bedrag. De lening wordt afgelost met de verkoopopbrengst van de aandelen aan het einde van de overeenkomst. Is de opbrengst hoger dan het geleende bedrag, dan ontvangt [eiseres] op grond van de overeenkomst het verschil. Is de opbrengst lager, dan is zij volgens de over--eenkomst het verschil aan (thans) Dexia verschuldigd.
2. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat zij de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans dat de rechtbank de overeenkomst vernietigt;
II. voor recht verklaart dat Dexia (de rechtbank leest) aansprakelijk is voor de toe-reken-bare tekortkoming van Labouchere in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
III. voor recht verklaart dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
IV. Dexia en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat;
V. Dexia en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.
2.1. [eiseres] beroept zich op de hiervoor onder 1 vermelde vaststaande feiten en legt aan haar eis het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag.
2.2. Primair komt haar een beroep op dwaling toe. Zij is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gewezen op het risico dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan Labouchere zou kunnen hebben. De echtgenoot van [eiseres] is begin 2000 overleden. [eiseres] heeft daarna haar huis verkocht en een kleiner huis gekocht. Na de afwikkeling resteerde een bedrag van ¦ 30.000,--. [gedaagde 2] heeft haar geadviseerd hiervan een gedeelte van ¦ 20.000,-- te beleggen. [eiseres] heeft, nog enigszins versuft door het overlijden van haar echtgenoot, met het advies van [gedaagde 2] ingestemd.
[eiseres] heeft nauwelijks bedenktijd gekregen, omdat Labouchere haar heeft verzocht de overeenkomst per omgaande ondertekend te retourneren.
Bij brief van 5 september 2002 aan Dexia heeft [eiseres] de overeenkomst buitengerech-te-lijk vernietigd wegens dwaling.
2.3. Subsidiair, voor het geval het beroep op dwaling niet opgaat, zijn Dexia en [gedaagde 2] volgens [eiseres] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen en/of hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens haar. Dexia had voorafgaand aan de tot-standkoming van de overeenkomst een risicoprofiel van [eiseres] moeten opstellen en schriftelijk moeten vastleggen. De constructie van de overeenkomst is misleidend, omdat de rente vooruit wordt betaald. [eiseres] is niet gewaarschuwd voor de hefboomwerking van beleggen met geleend geld. Anders dan vermeld in het aanvraagformulier heeft [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen brochure ontvan-gen. Ook indien zij de brochure met informatie van Labouchere over Triple Effect wel zou hebben ontvangen, zou Labouchere daarmee niet hebben voldaan aan haar infor-matieplicht jegens [eiseres], omdat de brochure misleidend is, althans geen volledige en juiste informatie bevat. Verder is zij niet ingelicht over specifieke risico's die samenhangen met haar persoonlijke omstandigheden.
2.4. Als gevolg van de wanprestatie en/of onrechtmatige daad van Dexia en [gedaagde 2] heeft [eiseres] schade geleden, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Omdat de looptijd van de overeenkomst nog niet is verstreken, is de schade thans niet te begroten. Indien de overeenkomst op 19 februari 2003 was geëindigd, zou haar verlies gezien de toenmalige koersen ongeveer e 40.000,-- hebben bedragen. Het verlies is niet meer goed te maken, omdat de koersen van de aandelen dan tot 30 januari 2004, de datum waarop de overeenkomst eindigt, met 64,66% zouden moeten stijgen. Een dergelijke stijging zal zich waarschijnlijk niet voordoen.
3. Dexia voert zakelijk weergegeven als volgt verweer tegen de vordering.
3.1. Dexia is niet aansprakelijk voor eventuele fouten van [gedaagde 2]. [eiseres] heeft zelf [gedaagde 2] als haar financieel adviseur ingeschakeld. Dexia is op geen enkele wijze verantwoorde-lijk voor de handelingen van [gedaagde 2].
3.2. Het beroep op dwaling gaat niet op. [eiseres] is bij het aangaan van de overeenkomst niet onder druk gezet door Labouchere. Als het feit dat zij destijds niet zichzelf was al voor rekening van Dexia zou moeten komen, mocht zij, gezien het tijdsverloop van ongeveer een jaar tussen het overlijden van haar echtgenoot en het aangaan van de overeenkomst, in staat worden geacht ten tijde van het sluiten van de overeenkomst te beoordelen of zij met de overeenkomst kon instemmen. De door [eiseres] getekende overeenkomst en de brochure, die zij heeft gelezen volgens haar verklaring in het aanvraagformulier, bevatten voldoende informatie over het leaseproduct en de daaraan maximaal verbonden financiële ver-plichtingen. Reeds op grond van de overeenkomst wist [eiseres] dat zij geld leende, dat zij rente moest betalen, dat en welke aandelen zij leasde en dat zij de lening zou moeten terugbetalen, voor zover mogelijk uit de opbrengst van de verkoop van de aandelen. Het was in de eerste plaats de taak van [gedaagde 2] om [eiseres] informatie te verstrekken over de over-eenkomst.
3.3. Van wanprestatie of onrechtmatige daad is geen sprake. De verplichtingen, vervat in artikel 28 Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, voorheen Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR), tot het informeren naar de financiële positie van [eiseres] en haar beleggingservaringen en tot het opstellen van een risicoprofiel behoefden voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet door Labouchere te worden nageleefd. Allereeerst niet, omdat artikel 28 NR niet verbindend is. Artikel 28 NR is gebaseerd op de artikelen 24 onder b en 35 onder a van het Besluit toezicht effectenverkeer (hierna: Bte), die op hun beurt zijn gebaseerd op artikel 11 lid 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte). Op geen van de onderwerpen van artikel 11 lid 1 Wte is het bepaalde in artikel 28 NR terug te voeren, zodat artikel 28 NR een middellijke en onmiddellijke grondslag in een wet in formele zin ontbeert en on-ver-bindend is. Daarnaast rustten deze verplichtingen destijds niet op Labouchere, maar op [gedaagde 2] als cliëntenremisier. Dexia mag erop vertrouwen dat [gedaagde 2] haar verplichtingen heeft nageleefd. Labouchere heeft destijds aan [gedaagde 2] de brochure met informatie over de overeenkomst verstrekt. Indien [gedaagde 2] de brochure niet aan [eiseres] heeft overhandigd, komt dat niet voor risico van Dexia. Ook indien over het voorgaande anders zou worden geoordeeld, was Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gehouden te informeren naar de beleggingsdoelstelling of beleggingservaring van [eiseres], omdat de overeenkomst als een kant en klaar product op de markt wordt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst. De beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. De constructie van de overeenkomst is niet misleidend.
Beoordeling
Het beroep op dwaling
4. Uit de hiervoor onder 1.1., 1.2, en 1.4 vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [eiseres] als gevolg van een onjuiste mededeling van [gedaagde 2] bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling had van de inhoud van de over-eenkomst door niet te beseffen dat zij geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben. Dit betekent, gezien het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW), dat [eiseres] in haar contractuele verhouding tot [gedaagde 2] heeft gedwaald. Ook indien juist zou zijn dat dit eveneens in de contractuele verhouding tussen [eiseres] en Dexia als rechtsopvolgster van Labouchere dwaling oplevert, zoals [eiseres] kennelijk betoogt, behoort de dwaling, gelet op het bepaalde in artikel 6:228 lid 2 BW, voor rekening van [eiseres] te blij-ven op de volgende gronden. [eiseres] heeft de overeenkomst doorgelezen voorafgaand aan de ondertekening daarvan (zie 1.4). In de overeenkomst is in ieder geval vermeld dat zij het bedrag van € 9.092,88 aan Labouchere betaalde als rente (zie 1.1). Dit strookt niet met de toenmalige veronderstelling van [eiseres] dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde en dat zij dit bedrag kon verliezen, quitte kon spelen of het bedrag kon verdubbelen (zie 1.4). Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat banken rente in rekening brengen over een geldschuld. Nu zij in deze situatie geen navraag heeft gedaan naar de betekenis van het woord rente in samenhang met het door haar bij het aangaan van de overeenkomst ineens te betalen bedrag alvorens de overeenkomst te ondertekenen, komt een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling haar in verband met de omstandigheden van het geval niet toe.
5. Voor zover [eiseres] met een beroep op het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW aan haar beroep op dwaling ten grondslag legt dat Labouchere voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst haar spreekplicht heeft geschonden door [eiseres] niet in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld, baat haar dit niet. Ook indien juist is dat Labouchere in strijd met haar contractuele verplichtingen [eiseres] niet of onvoldoende heeft ingelicht over deze risico's en [eiseres] als gevolg daarvan zou hebben gedwaald, moet een dergelijk feit in onderling verband en samenhang worden bezien met de hiervoor onder 4 besproken situatie, waarin de mededelingen van [gedaagde 2] weliswaar dwaling in de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde 2] opleveren, maar deze dwaling voor rekening van [eiseres] blijft omdat zij aanleiding had moeten zien nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomst te ondertekenen en dit niet is geschied. Gelet hierop en omdat [gedaagde 2] niet alleen optrad als cliëntenremisier van Labouchere, maar tevens een contractuele adviesrelatie had met [eiseres] en de han-delwijze van [gedaagde 2] in laatstgenoemde hoedanigheid in beginsel, behoudens in dit geval niet gestelde bijzondere omstandigheden, niet voor risico van Labouchere komt, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, hetgeen Dexia kennelijk betoogt, dat [eiseres] zich onder voornoemde omstandigheden in haar contractuele verhouding tot Dexia met succes zou kunnen beroepen op dwaling, verband houdend met gebrekkige informatieverstrekking door Labouchere. Dit brengt mee dat hier geen verdere bespreking behoeft of [eiseres] heeft gedwaald als gevolg van de handelwijze van Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.
6. De hiervoor onder 2.I. vermelde vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht dat [eiseres] de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans tot vernietiging van de overeenkomst, is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.
De vordering tegen [gedaagde 2] wegens wanprestatie
7. Uit de hiervoor onder 1.2 en 1.1. vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien blijkt dat [gedaagde 2] in strijd met de inhoud van de door Labouchere aangeboden "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst voorafgaand aan de totstandkoming daarvan aan [eiseres] heeft verteld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen en dat [gedaagde 2] haar toen niet heeft verteld dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan haar wederpartij kon hebben. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 2] haar als financieel adviseur desgevraagd bijstond bij de verkoop van haar huis en de besteding van een gedeelte van ¦ 20.000,-- van de opbrengst daarvan. Een en ander betekent dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] op grond van hun adviesovereenkomst door haar verkeerd en onvoldoende voor te lichten over het desbetreffende product, de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst van Labouchere. [gedaagde 2] is dan ook aansprakelijk voor schade van [eiseres] als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres] en de gevorderde veroordeling tot vergoeding van de door [eiseres] als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat, zijn daarmee toewijsbaar.
8. [eiseres] legt aan de gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde 2] geen andere feiten ten grondslag dan aan de wanprestatie, zodat, gezien het voorgaande, haar desbetreffende stellingen verder onbesproken kunnen blijven.
De vordering tegen Dexia wegens wanprestatie
9. Aangezien [eiseres] aan haar vordering niet ten grondslag legt dat Dexia aansprakelijk zou zijn voor schade van [eiseres] als gevolg van fouten van [gedaagde 2], behoeft het hiervoor onder 3.1 vermelde verweer van Dexia, dat van het tegendeel uitgaat, geen verdere bespreking.
10. Tussen partijen is in geschil of Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Volgens [eiseres] is dit het geval omdat Labouchere een risicoprofiel van haar had moeten opstellen en omdat Labouchere toen op grond van artikel 28 NR was gehouden bij haar te informeren naar haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar beleggingsdoelstellingen.
11. Alvorens op deze stellingen van [eiseres] in te gaan, zal het verweer van Dexia dat artikel 28 NR onverbindend is, worden besproken.
11.1. De overeenkomst is aangegaan ten tijde van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de toenmalige Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna: STE) bevoegd was tot het uitvaardigen van deze regeling. Hiervan gaat de rechtbank uit.
11.2. Blijkens de considerans van de Wte is deze wet in 1995 opnieuw vastgesteld in verband met, voor zover hier van belang, de uitvoering van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141). De considerans van deze richtlijn houdt, voor zover hier van belang, in:
(..)
Overwegende dat de ondernemingen die door deze richtlijn bestreken beleggingsdiensten verrichten, aan een door de Lid-Staat van herkomst van de beleggingsonderneming afgegeven vergunning onderworpen moeten zijn ter bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financieel stelsel.
(..)
Overwegende dat deze richtlijn onder meer tot doel heeft de beleggers te beschermen, dat het in dat verband aangewezen lijkt rekening te houden met de uiteenlopende behoefte aan bescherming van de onderscheiden categorieën van beleggers en hun niveau van professionele deskundigheid.
(..)
Overwegende dat ten einde zowel de beleggers te beschermen als te zorgen voor een goede werking van de effectenmarkten, de doorzichtigheid van de transacties dient te worden gewaarborgd en dat de regels die met het oog daarop in deze richtlijn zijn vastgesteld voor de gereglementeerde markten van toepassing zijn zowel op beleggingsondernemingen als op kredietinstellingen wanneer zij op de markt opereren.
(..)
De ratio van de Wte wordt, geplaatst in het kader van deze richtlijn, onder andere bepaald door de op Europeesrechtelijk niveau gevoelde noodzaak beleggers bescherming te bieden tegen risico's van beleggingen in effecten. In dit licht bezien overschrijdt artikel 24 Bte als bepaling ter uitvoering van artikel 11 lid 1 Wte niet de grenzen van het bepaalde in artikel 11 lid 1 aanhef en onder a en d Wte, op grond waarvan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere zich als effecteninstelling moeten houden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van, voor zover hier van belang, deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie. Artikel 24 Bte houdt, voor zover hier van belang, in:
Een effecteninstelling houdt zich bij het verrichten van haar werkzaamheden aan door de toezichthoudende autoriteit te stellen regels die ertoe strekken dat de effecteninstelling:
a. handelt in het belang van haar cliënten en de adequate functionering van de effectenmarkten;
b. in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten;
c. haar cliënten de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door haar aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben.
(..)
Hiermee legt artikel 24 Bte aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere verplichtingen op waarmee wordt beoogd te waarborgen dat zij deskundig en betrouwbaar optreden jegens hun cliënten en stelt artikel 24 Bte regels over aan het publiek te verstrekken informatie.
11.3. Artikel 28 NR is een krachtens artikel 24 Bte door de STE gestelde regel in de zin van artikel 24 Bte. Artikel 28 NR houdt, voor zover hier van belang, in:
1. Een effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten. (..)
(..)
Hiermee valt artikel 28 NR binnen het bereik van artikel 24 Bte jo artikel 11 Wte, bezien in het licht van genoemde richtlijn. De verplichting die artikel 28 NR aldus aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere oplegt, vloeit immers, in samenhang beschouwd met hetgeen hiervoor is vermeld omtrent de ratio van de Wte, rechtstreeks voort uit de eis dat zij zich als effecteninstelling houden aan regels ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie teneinde van overheidswege te waarborgen dat aan beleggers bescherming wordt geboden tegen risico's van beleggingen.
11.4. Op grond van het voorgaande gaat het verweer dat artikel 28 NR onverbindend is niet op.
12. Thans zal worden besproken of Labouchere haar contractuele zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden door, zoals [eiseres] heeft gesteld, voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen risicoprofiel van [eiseres] op te stellen en door haar niet mee te delen dat zij zou beleggen met geleend geld en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben.
13. [eiseres] heeft ook na betwisting niet gesteld welke schade zij zou hebben geleden als gevolg van het door haar gestelde feit dat Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar verplichting tot het opstellen van een risicoprofiel van [eiseres] niet zou hebben nageleefd. Reeds hierom kan deze stelling niet tot toewijzing van de vordering leiden en behoeft geen verdere bespreking of deze verplichting in dit geval op Labouchere rustte en, zo ja, of Labouchere deze verplichting destijds heeft geschonden.
14. Vervolgens moet worden onderzocht of, zoals [eiseres] heeft gesteld, Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar informatieverplichtingen jegens [eiseres] ex artikel 11 lid 1 Wte jo artikel 24 Bte jo artikel 28 NR heeft geschonden.
14.1. [gedaagde 2] was destijds cliëntenremisier van Labouchere, zoals is vermeld onder 1.2. In reactie op het verweer van Dexia, dat de genoemde verplichtingen jegens [eiseres] destijds op [gedaagde 2] als cliëntenremisier en niet op Labouchere rustten, heeft [eiseres] het volgende, zakelijk weergegeven, gesteld. [gedaagde 2] was indertijd als cliëntenremisier een rechtspersoon die bij het als effectenbemiddelaar aanbieden of verrichten van diensten cliënten aanbracht bij Labouchere in de zin van het bepaalde in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Vrijstellingsregeling Wte 1995). [gedaagde 2] was toen een bij de STE geregistreerde effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995. Daarom was gezien artikel 43 lid 6 NR het bepaalde in artikel 28 NR niet op [gedaagde 2] van toepassing.
14.2. Dexia heeft niet weersproken dat voor [gedaagde 2] destijds artikel 28 NR niet gold op de door [eiseres] genoemde grond, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Daarmee was Labouchere als effecteninstelling ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst jegens [eiseres] gehouden haar verplichtingen op grond van artikel 28 NR na te leven. Het betoog van Dexia dat [gedaagde 2], omdat deze was vrijgesteld van het vergunningsvereiste van artikel 7 van de Wte, wel was gebonden aan artikel 24 Bte, maakt dit niet anders.
Verder staat tussen partijen vast dat Labouchere aan [eiseres], voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, geen andere informatie over het product "Triple Effect Vooruitbetaling" heeft verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de over-eenkomst (zie 1.5).
Het betoog van Dexia dat Labouchere aan haar informatieverplichtingen jegens [eiseres] heeft voldaan doordat Labouchere haar brochure over "Triple Effect Vooruitbetaling" had toegezonden aan [gedaagde 2] en [eiseres] op het aanvraagformulier heeft verklaard dat zij de brochure had gelezen, baat Dexia niet om de navolgende reden. Nu [eiseres] stelt de brochure niet van [gedaagde 2] te hebben gekregen, zou volgens de hoofdregel van het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op grond van de voorgedrukte verklaring weliswaar in beginsel, behoudens door [eiseres] te leveren tegenbewijs, kunnen worden aangenomen dat [eiseres] de brochure heeft gekregen. Volgens het bepaalde in artikel 6:236 aanhef en onder k BW wordt echter, in de verhouding van Labouchere als professionele wederpartij tot [eiseres] als consument, als onredelijk bezwarend aangemerkt een in algemene voorwaarden opgenomen beding van Labouchere dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van [eiseres] wijzigt. De voorgedrukte verklaring op het aanvraagformulier "Ja, ik heb de brochure gelezen (..)" is een zodanig beding. De rechtbank past artikel 6:236 aanhef en onder k BW ambtshalve toe in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000, NJ 2000, 730. Het voorgaande leidt ertoe dat aan voornoemde voorgedrukte verklaring in dit geval niet de betekenis toekomt dat [eiseres] de brochure heeft ontvangen voordat zij de overeenkomst aanging. Hiermee staat, als overigens onvoldoende weersproken, vast dat [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet de beschikking had over de brochure van Labou-chere. Dit betekent dat de vraag of Labouchere in dit geval met de inhoud van de brochure heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 28 NR geen verdere bespreking behoeft.
14.3. Met de wel verstrekte informatie, te weten de informatie over "Triple Effect Vooruitbetaling" vermeld op het aanvraagformulier (zie 1.3) en in de overeenkomst zelf (zie 1.1), heeft Labouchere niet voldaan aan haar contractuele verplichting om [eiseres] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld volgens de overeenkomst, voor zover deze verplichting is uitgewerkt in artikel 28 NR. In beide stukken worden immers in het geheel geen vragen aan [eiseres] gesteld over haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar beleggingsdoelstellingen. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant en klaar"-product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet rele-vant is bij de uitvoering van de door Labouchere als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de rechtbank het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging [eiseres] immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescher--ming beoogt te bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst. Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen zijn vermeld waarvoor, naar [eiseres] uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat [eiseres] daarmee onvoldoende is gewezen op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product "Triple Effect Vooruitbetalin
Laatst gewijzigd door Bezoeker op 12 feb 2004 00:44, 5 keer totaal gewijzigd.
Re: Mijn probleem is opgelost
en dat baseer jij waarop? zie mijn opmerking bij de poll... stichting maffia... !!!!
Als je iets zegt waar de "stichtingen" niets mee kunnen, probeer je er stiekem beter van te worden... en is het reklamen... ik werk niet voor effectenleaseprobleem.nl... ik waardeer alleen de moeite die ze nemen om even te kijken de overige mogelijkheden zijn naast jaren lang rechtzaal in rechtzaal uit te moeten lopen... dat is mijn goed recht...
Als je iets zegt waar de "stichtingen" niets mee kunnen, probeer je er stiekem beter van te worden... en is het reklamen... ik werk niet voor effectenleaseprobleem.nl... ik waardeer alleen de moeite die ze nemen om even te kijken de overige mogelijkheden zijn naast jaren lang rechtzaal in rechtzaal uit te moeten lopen... dat is mijn goed recht...
Re: Mijn probleem is opgelost
hier kan ik me nou helemaal bij aansluiten!!!Piet,
Ik probeer mij totnogtoe zoveel mogelijk als gedupeerde low profile op te stellen op dit forum. Jouw gedrag en uitlatingen op dit forum wekken echter dusdanige ergenis bij mij op, dat ik ik moet reageren! Natuurlijk begrijp ik je irritatie omtrent de houding van de SLV, echter je meet je een houding aan die mij behoorlijk tegen de borst stuit!
Met de vraag die jij opwerpt "wie misleidt wie?" suggereer je dat de SLV bestaat uit oplichters, dat vind ik nogal een aantijging. Wat wil je hiermee bereiken. Ben jij de alwetende jurist die weet hoe het moet? Weet jij wat er achter de schermen gebeurt? Nee, ik dacht het niet.
Ik begrijp jouw standpunt, dat is nu eenmaal radicaler dan de mening van de SLV, maar of de ziens- en handelswijze van jouw vereniging Payback wel zo effectief is, waag ik te betwijfelen. (Overigens, de SLV probeert eerst via minnelijke schikking tot een compromis te komen, om zo een slepende juridische procedure te voorkomen! Iets waar jij met een tendentiuze quote aan voorbijgaat.) Het niveau op dit forum glijdt langzaam maar zeker af naar een niveau waarin alleen maar boos geroepen wordt, iets waar jij met je vereniging hard aan meedoet.
Aangezien je nu een behoorlijk grote groep vertegenwoordigt roep ik je op iets professioneler en beschaafder te reageren. Wellicht ten overvloede, ik ben ook boos, maar het afgeven op verenigde lotgenoten, wars van enige tact of juridische ervaring lijkt me niet de gewezen weg die jouw club moet inslaan. Piet, ik zou bijna zeggen koekebakker, maar dat is geloof ik dat andere bestuurslid van jouw club met ook niet zo'n fantastisch verleden!
-
- Berichten: 2956
- Lid geworden op: 20 nov 2003 11:33
Re: Mijn probleem is opgelost
Leasehorror I
door Kapé Breukelaar
AMSTERDAM (DFT) - 11 februari 2004 - De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (DSI) heeft recent een flink aantal uitspraken gedaan in zaken van gedupeerden van Legio Lease.
Heeft u in het verleden ook een aandelenleasecontract gesloten via Legio Lease of de voormalige Bank Labouchère, dan is het van groot belang dat u weet wat de uitspraken voor u kunnen betekenen.
Het zat er al een tijd aan te komen: een aantal belangrijke uitspraken van de klachtencommissie van de DSI inzake aandelenlease. De uitkomst is een overwinning op punten voor de beleggers, maar echt blij zal de gemiddelde deelnemer niet worden.
Daarvoor zijn de verliezen te groot. Bij aandelenlease draait het om het kopen van aandelen met geleend geld. De combinatie van een hoge rentevoet en dalende aandelenkoersen zorgde de laatste jaren voor grote verliezen. Daarom stapte een aantal deelnemers naar de klachtencommissie DSI.
De klagers voerden twee argumenten aan bij het indienen van de klacht: zij zouden misleid zijn door de aanbieder en daarnaast zou de aanbieder niet aan de zorgplicht tegenover de beleggers hebben voldaan. De klachtencommissie heeft in haar uitspraken geoordeeld dat het foldermateriaal van de aanbieder niet misleidend was. Daar staat echter tegenover dat de commissie van mening is dat de aanbieder ernstig tekortgeschoten is in de zorgplicht.
Zo had de aanbieder een verzekering aan moeten bieden tegen koersverliezen van de aandelen. Dat laatste blijkt van groot belang bij de uiteindelijke schaderegeling. De schade bestaat meestal uit twee elementen: u heeft inmiddels vijf jaar lang rente betaald en bovendien is de waarde van de aandelen lager dan het oorspronkelijke aankoopbedrag. U houdt dus een restschuld over. Het bedrag aan betaalde rente bent u op basis van de uitspraken van de klachtencommissie kwijt.
Voor wat betreft de restschuld is er echter een limiet die de klachtencommissie hanteert. Daarvoor bekijkt men de oorspronkelijke aankoopsom van de effecten en de looptijd van uw contract. Bij een contract van drie jaar is de restschuld die u moet aflossen, nooit meer dan 15 procent van de oorspronkelijke aankoopwaarde. Was de looptijd van uw contract vijf jaar, dan ligt de limiet op 20 procent. De gehanteerde percentages zijn gelijk aan de kosten van een koersverzekering bij aanvang van het contract.
Stel, u heeft vijf jaar geleden een aandelenleasecontract gesloten voor 20.000 euro. Aan het einde van de looptijd worden de aandelen verkocht voor 13.000 euro. De restschuld is dus 7000 euro. Op basis van de uitspraken van de klachtencommissie wordt de maximale aflossing beperkt tot 20 procent van de aankoopsom van de effecten, ofwel 4000 euro. De aanbieder moet in dit voorbeeld dus 3000 euro aan restschuld kwijtschelden.
De schade is voor deze klagers dus beperkt, maar nog steeds hebben zij flink verlies geleden. Eén klager kreeg overigens alle schade vergoed, inclusief de betaalde rente. In dat specifieke geval werden de aandelenleasecontracten door een verkoper ten onrechte aanbevolen als een belegging die uitsluitend winst kon opleveren. Helaas hebben de uitspraken van de klachtencommissie alleen werking voor de individuele klagers. De Stichting Leaseverlies, waar 90.000 beleggers zich bij hebben aangesloten, ziet echter genoeg aanknopingspunten voor een collectieve regeling voor alle gedupeerden. In de volgende Financiële Consument gaan we in op de gevallen waarbij een depotconstructie is toegepast.
door Kapé Breukelaar
AMSTERDAM (DFT) - 11 februari 2004 - De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (DSI) heeft recent een flink aantal uitspraken gedaan in zaken van gedupeerden van Legio Lease.
Heeft u in het verleden ook een aandelenleasecontract gesloten via Legio Lease of de voormalige Bank Labouchère, dan is het van groot belang dat u weet wat de uitspraken voor u kunnen betekenen.
Het zat er al een tijd aan te komen: een aantal belangrijke uitspraken van de klachtencommissie van de DSI inzake aandelenlease. De uitkomst is een overwinning op punten voor de beleggers, maar echt blij zal de gemiddelde deelnemer niet worden.
Daarvoor zijn de verliezen te groot. Bij aandelenlease draait het om het kopen van aandelen met geleend geld. De combinatie van een hoge rentevoet en dalende aandelenkoersen zorgde de laatste jaren voor grote verliezen. Daarom stapte een aantal deelnemers naar de klachtencommissie DSI.
De klagers voerden twee argumenten aan bij het indienen van de klacht: zij zouden misleid zijn door de aanbieder en daarnaast zou de aanbieder niet aan de zorgplicht tegenover de beleggers hebben voldaan. De klachtencommissie heeft in haar uitspraken geoordeeld dat het foldermateriaal van de aanbieder niet misleidend was. Daar staat echter tegenover dat de commissie van mening is dat de aanbieder ernstig tekortgeschoten is in de zorgplicht.
Zo had de aanbieder een verzekering aan moeten bieden tegen koersverliezen van de aandelen. Dat laatste blijkt van groot belang bij de uiteindelijke schaderegeling. De schade bestaat meestal uit twee elementen: u heeft inmiddels vijf jaar lang rente betaald en bovendien is de waarde van de aandelen lager dan het oorspronkelijke aankoopbedrag. U houdt dus een restschuld over. Het bedrag aan betaalde rente bent u op basis van de uitspraken van de klachtencommissie kwijt.
Voor wat betreft de restschuld is er echter een limiet die de klachtencommissie hanteert. Daarvoor bekijkt men de oorspronkelijke aankoopsom van de effecten en de looptijd van uw contract. Bij een contract van drie jaar is de restschuld die u moet aflossen, nooit meer dan 15 procent van de oorspronkelijke aankoopwaarde. Was de looptijd van uw contract vijf jaar, dan ligt de limiet op 20 procent. De gehanteerde percentages zijn gelijk aan de kosten van een koersverzekering bij aanvang van het contract.
Stel, u heeft vijf jaar geleden een aandelenleasecontract gesloten voor 20.000 euro. Aan het einde van de looptijd worden de aandelen verkocht voor 13.000 euro. De restschuld is dus 7000 euro. Op basis van de uitspraken van de klachtencommissie wordt de maximale aflossing beperkt tot 20 procent van de aankoopsom van de effecten, ofwel 4000 euro. De aanbieder moet in dit voorbeeld dus 3000 euro aan restschuld kwijtschelden.
De schade is voor deze klagers dus beperkt, maar nog steeds hebben zij flink verlies geleden. Eén klager kreeg overigens alle schade vergoed, inclusief de betaalde rente. In dat specifieke geval werden de aandelenleasecontracten door een verkoper ten onrechte aanbevolen als een belegging die uitsluitend winst kon opleveren. Helaas hebben de uitspraken van de klachtencommissie alleen werking voor de individuele klagers. De Stichting Leaseverlies, waar 90.000 beleggers zich bij hebben aangesloten, ziet echter genoeg aanknopingspunten voor een collectieve regeling voor alle gedupeerden. In de volgende Financiële Consument gaan we in op de gevallen waarbij een depotconstructie is toegepast.
Re: Mijn probleem is opgelost
stichtingmaffia...