LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd. |
[ archief ] Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
LJN-nummer: AP1730 Zaaknr: 105272 / HA ZA 03-1758
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105272 / HA ZA 03-1758
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
X,
wonende te Ooij,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. P.A. aan de Kerk.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Vervolgens is zijdens Dexia een conclusie van antwoord in reconventie genomen, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie is zijdens X een brief van 4 maart 2004 ingekomen met overlegging van twee uitspraken van andere rechtbanken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook – en vooral – Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
X is via het callcentre van Legio Lease meerdere malen telefonisch benaderd en hij heeft als gevolg daarvan op 20 april 2000 met Dexia een overeenkomst gesloten voor het product Winstverdriedubbelaar, overeenkomst nr. 74405059 (prod. 2 bij dagvaarding). De Winstverdriedubbelaar is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “Ja, ook ik wil al over drie jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft op dit formulier een maandbedrag aangekruist van ƒ 150,-. Daarachter staat vermeld: “Verwachte belastingvrije uitbetaling na drie jaar* ƒ 12.392,00”. Onderaan het formulier staat: “*Bij 14% gemiddelde koersstijging per jaar. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.”
X heeft voor het sluiten van de overeenkomst de brochure Winstverdriedubbelaar gekregen (prod. 2 bij antwoord). In de brochure wordt gewaarschuwd voor de financiële risico’s van beleggen en er wordt op gewezen dat dit risico voor de belegger is. De brochure legt de constructie van de Winstverdriedubbelaar uit en spreekt vaak van winst. Wel staat vermeld: “Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen. U kunt dan desgewenst gebruik maken van de verlengingsgarantie.”
X heeft ook een rekenvoorbeeld gekregen (prod. 1, laatste blad bij antwoord), waarin diverse mogelijkheden zijn uitgewerkt, van een koersdaling van 2% waarbij een negatief bedrag resteert, tot een koersstijging van 20%. Het rekenvoorbeeld vermeldt dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Vermeld wordt ook dat over de laatste 6 periodes van drie jaar de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7 % per jaar was en dat de AEX sinds 1983 is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar. In het rekenvoorbeeld is het percentage van 14% vetgedrukt.
X heeft ook het belastingadvies gekregen van Y van 24 januari 2000, waarin de constructie van de Winstverdriedubbelaar wordt uitgelegd en de fiscale gevolgen daarvan worden vermeld. In dit advies komt het woord lening en het woord koersverliezen voor.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 11.868,12. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 14.358,24. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 69,17. De totaal te betalen rente bedroeg € 2.490,12. Het rentepercentage is 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening gestuurd met koersdatum 22-4-2003. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 5.197,02 hebben opgebracht, dat X nog € 11.937,29 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 6.740,27.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert betaling van een bedrag van € 7.782,39, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 6.740,27, vanaf 3 september 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Dexia heeft bij akte, gevoegd bij de conclusie van antwoord in reconventie, haar eis in reconventie voorwaardelijk gewijzigd voor het geval haar vordering in conventie zou worden afgewezen en het beroep van X op vernietiging van de overeenkomst geheel of gedeeltelijk slaagt. Dexia vordert voor dat geval veroordeling tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. Een en ander op basis van art. 6:278 BW.
Het gevorderde totaalbedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 6.740,27, contractuele rente van 22 april tot en met 2 september 2003 ad € 253,15, buitengerechtelijke incassokosten ad € 663,- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 125,97.
X heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft X vernietiging van de overeenkomst gevorderd, primair op grond van art. 1:89 BW (ontbreken toestemming echtgenote), subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van misbruik van omstandigheden. Dit met veroordeling van Dexia tot vergoeding van de door X geleden schade nader op te maken bij staat, onder meer betreffende de door X betaalde inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding. Alles met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
Dexia heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, net als vele anderen, het product Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De beursen zijn echter nadien aanzienlijk gedaald, met als gevolg dat de geleasde aandelen veel minder waard werden. Daardoor bleef na de liquidatie van de aandelen minder geld over dan nodig was voor het aflossen van de lening, zodat een nog bij te betalen bedrag resteert. Dat levert een tegenvaller op. De vraag die centraal staat, is wat de gevolgen zijn van die tegenvaller en, in conventie, of Dexia het nog te betalen bedrag op X mag verhalen.
De omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn, die uit de stukken en uit de verklaring van X ter comparitie zijn gebleken, zijn de volgende.
- X is laag opgeleid;
- X had bij het aangaan van de leaseovereenkomst diverse schulden;
- X had toen en heeft nu een laag inkomen;
- X had nog nooit eerder in aandelen belegd;
- X kan zowel mondeling als schriftelijk alleen eenvoudig Nederlands begrijpen.
Huurkoop?
Het primaire beroep van X op artikel 1:88 BW (ontbreken toestemming echtgenote), met als grondslag dat het gaat om huurkoop, wordt afgewezen.
De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling?
Het subsidiaire beroep op dwaling gaat in dit geval wel op.
X heeft doen aanvoeren dat hij destijds niet heeft begrepen dat hij een lening aanging. Ter comparitie heeft hij dit persoonlijk bevestigd en ook gezegd dat hij van zijn schulden afwilde en dus zeker geen lening erbij wilde. De rechtbank is op basis van deze verklaring en op basis van de indruk die X ter comparitie op haar maakte, van oordeel dat aannemelijk is dat X inderdaad niet heeft begrepen dat hij een lening aanging en dat hij van de overeenkomst zou hebben afgezien als hij dat wel zou hebben begrepen. Daarbij weegt mee dat het woord lening niet vermeld staat in de overeenkomst en ook niet in het aanmeldingsformulier. Het heeft er alle schijn van dat het woord lening juist zorgvuldig is vermeden, ook in de mondelinge contacten met het callcentre van Legio Lease. Het enkele feit dat het woord rente in de overeenkomst staat vermeld, is in het onderhavige geval onvoldoende om aan te nemen dat X moest begrijpen dat het om een lening ging. Ook het belastingadvies van Y van 24 januari 2000, dat aan X is toegestuurd, maakt dat niet anders, hoewel daarin wel het woord lening voorkomt. Dit belastingadvies is voor een persoon met het opleidingsniveau en begripsvermogen van X te ingewikkeld. Hetzelfde geldt voor de constructie van de Winstverdriedubbelaar, die voor een man als X moeilijk te begrijpen is.
X heeft verder aangevoerd dat hij is afgegaan op wat de meneer aan de telefoon (van het callcentre van Legio Lease, rb.) tegen hem zei. Volgens de verklaring van X ter comparitie, die niet gemotiveerd is betwist, heeft deze persoon hem koeien met gouden hoorns beloofd. Toen hij later nog eens werd gebeld met de vraag of hij de bon al had ingevuld en dit nog niet bleek te hebben gedaan, zei deze meneer dat X de boot niet mocht missen en stom zou zijn als hij niet meedeed. X heeft verklaard dat hij tegen de meneer aan de telefoon heeft gezegd dat hij geen verstand had van aandelen en geen risico wilde lopen. De meneer had toen gezegd dat hij er wel verstand van had en dat zij alles zouden doen. X hoefde zich geen zorgen te maken. X begreep wel dat het eindbedrag hoger of lager kon uitkomen dan het bedrag van ƒ 12.500,- dat de meneer hem voorrekende, maar hij wist niet dat hij misschien zou moeten bijbetalen. Hij heeft de brochure en het belastingadvies wel gelezen, maar niet zo heel goed. Hij heeft vertrouwd op de meneer aan de telefoon, die zei dat het wel goed zou komen. “Ik dacht toch echt dat ik geen risico liep. (…) Ik begreep dat contract dat ik kreeg ook niet. Die meneer aan de telefoon heeft mij verzekerd dat het goed zat en daarom heb ik het gedaan.”
De rechtbank is op basis van deze verklaring van X, die haar heeft overtuigd, van oordeel dat X inderdaad heeft vertrouwd op hetgeen de medewerker van het callcentre tegen hem heeft gezegd. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat deze medewerker X niet of in elk geval onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s die hij liep, vooral doordat er kennelijk niet op is gewezen dat dit risico nog groter was doordat met geleend geld werd belegd. Dit klemt temeer nu X werkelijk niet begreep dat hij met geleend geld belegde en hij in een zodanig ongunstige financiële positie verkeerde dat hij zich dergelijke risico’s niet kon veroorloven. Gezien zijn financiële positie en gezien zijn onervarenheid met beleggen, had Dexia (via haar callcentre) X beter moeten waarschuwen. Zij had hem zelfs moeten afraden om te beleggen met geleend geld. Het is in het onderhavige geval onvoldoende dat de waarschuwingen in de brochure staan, nu aannemelijk is geworden dat die waarschuwingen in het telefonische contact niet zijn herhaald, terwijl dat bij een persoon als X wel noodzakelijk was.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van dit geval, die bijzonder schrijnend zijn, tot de conclusie moeten leiden dat X de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling en deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. Nu X gedwaald heeft door misleidende inlichtingen van de medewerker van het callcentre van Dexia (art. 6:228 lid 1 sub a BW) en Dexia X had behoren in te lichten in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (art. 6:228 lid 1 sub b BW), is de overeenkomst vernietigbaar. Het gaat hier niet om een dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, omdat de dwaling van X niet is gelegen in de onverwachte en heftige daling van de beurskoersen, maar in de omstandigheid dat er werd belegd met geleend geld en dat de constructie door de extra hefboomwerking van de opties veel meer risico’s met zich meebrengt dan bij gewoon beleggen in aandelen het geval is, hetgeen X niet heeft begrepen. De omstandigheden van dit geval, waaronder vooral het duidelijk kenbare lage opleidings- en begripsniveau van X, maken bovendien dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Dit brengt mee dat de gesloten aandelenleaseovereenkomst vernietigd moet worden, zoals in reconventie is gevorderd. De door X betaalde maandtermijnen, die volgens de onbetwiste stelling van X een totaalbedrag van € 2.535,49 bedragen, dienen met rente te worden terugbetaald. De rente is gevorderd vanaf datum dagvaarding, maar de vordering is niet bij dagvaarding ingesteld, doch bij conclusie van eis in reconventie, zodat de rente pas met ingang van de datum van die conclusie toewijsbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat X verder nog schade heeft geleden, zodat er geen grond is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Beroep op artikel 6:278 BW
De voorwaarde waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd, is gezien het bovenstaande vervuld, zodat deze eiswijziging dient te worden behandeld. Dexia heeft zich beroepen op artikel 6:278 BW. Zij betoogt dat dit artikel bedoelt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding heeft. Het artikel is ook van toepassing is bij vernietiging van een overeenkomst. Dexia verwijst daarvoor naar de wetsgeschiedenis (TM Parl. Gesch. 6, p. 1027, 1038 en 1040). Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomst het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waar de overeenkomst betrekking op heeft. Daarom dient bijbetaling plaats te vinden, zoals bedoeld in art. 6:278 BW, aldus Dexia.
X is niet in de gelegenheid geweest om op deze eiswijziging te reageren. De rechtbank is van oordeel dat hij daartoe niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld, aangezien de rechtbank de voorwaardelijk gewijzigde eis zal afwijzen. De rechtbank verwerpt het betoog van Dexia en is van oordeel dat artikel 6:278 BW niet is bedoeld voor een geval als het onderhavige, althans in elk geval niet in de specifieke omstandigheden van dit geval. Op zichzelf kan aan Dexia worden toegegeven dat deze procedure er niet zou zijn geweest als de beurskoersen gestegen waren en X de voorgespiegelde winst zou hebben geïncasseerd. Toch brengt dat nog niet mee dat X ondanks een geslaagd beroep op dwaling de gevolgen van de daling van de beurskoersen alsnog voor zijn rekening zou moeten nemen. De kern van het beroep op dwaling is immers dat X de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij goed zou zijn geïnformeerd en had geweten dat het ging om beleggen met geleend geld en als hij had begrepen dat het extra hefboomeffect van de constructie het product extra risicovol maakte. De rechtbank ziet in de vernietiging wegens dwaling in dit geval geen speculatief aspect zoals bedoeld in de aan gehaalde wetsgeschiedenis. Als het betoog van Dexia op zou gaan, zou het geslaagde beroep op dwaling zonder enig effect blijven en dat zou gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk en billijk zijn.
Slotsom
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en de vordering in reconventie grotendeels zal worden toegewezen. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
in conventie
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in conventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 907,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 122,50 wegens in debet gesteld vast recht,
€ 662,00 wegens salaris procureur,
en het restant van € 122,50 aan de procureur van X wegens de eigen bijdrage in het vast recht,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
vernietigt de overeenkomst Winstverdriedubbelaar nr. 74405059 wegens dwaling;
veroordeelt Dexia tot terugbetaling van de door X betaalde inleg ad € 2.535,49, verhoogd met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, 7 januari 2004, tot aan de datum der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in reconventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 331,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 331,00 wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.J. de Vries, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
Coll: FS
Fraude
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105272 / HA ZA 03-1758
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
X,
wonende te Ooij,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. P.A. aan de Kerk.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Vervolgens is zijdens Dexia een conclusie van antwoord in reconventie genomen, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie is zijdens X een brief van 4 maart 2004 ingekomen met overlegging van twee uitspraken van andere rechtbanken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook – en vooral – Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
X is via het callcentre van Legio Lease meerdere malen telefonisch benaderd en hij heeft als gevolg daarvan op 20 april 2000 met Dexia een overeenkomst gesloten voor het product Winstverdriedubbelaar, overeenkomst nr. 74405059 (prod. 2 bij dagvaarding). De Winstverdriedubbelaar is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “Ja, ook ik wil al over drie jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft op dit formulier een maandbedrag aangekruist van ƒ 150,-. Daarachter staat vermeld: “Verwachte belastingvrije uitbetaling na drie jaar* ƒ 12.392,00”. Onderaan het formulier staat: “*Bij 14% gemiddelde koersstijging per jaar. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.”
X heeft voor het sluiten van de overeenkomst de brochure Winstverdriedubbelaar gekregen (prod. 2 bij antwoord). In de brochure wordt gewaarschuwd voor de financiële risico’s van beleggen en er wordt op gewezen dat dit risico voor de belegger is. De brochure legt de constructie van de Winstverdriedubbelaar uit en spreekt vaak van winst. Wel staat vermeld: “Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen. U kunt dan desgewenst gebruik maken van de verlengingsgarantie.”
X heeft ook een rekenvoorbeeld gekregen (prod. 1, laatste blad bij antwoord), waarin diverse mogelijkheden zijn uitgewerkt, van een koersdaling van 2% waarbij een negatief bedrag resteert, tot een koersstijging van 20%. Het rekenvoorbeeld vermeldt dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Vermeld wordt ook dat over de laatste 6 periodes van drie jaar de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7 % per jaar was en dat de AEX sinds 1983 is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar. In het rekenvoorbeeld is het percentage van 14% vetgedrukt.
X heeft ook het belastingadvies gekregen van Y van 24 januari 2000, waarin de constructie van de Winstverdriedubbelaar wordt uitgelegd en de fiscale gevolgen daarvan worden vermeld. In dit advies komt het woord lening en het woord koersverliezen voor.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 11.868,12. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 14.358,24. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 69,17. De totaal te betalen rente bedroeg € 2.490,12. Het rentepercentage is 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening gestuurd met koersdatum 22-4-2003. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 5.197,02 hebben opgebracht, dat X nog € 11.937,29 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 6.740,27.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert betaling van een bedrag van € 7.782,39, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 6.740,27, vanaf 3 september 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Dexia heeft bij akte, gevoegd bij de conclusie van antwoord in reconventie, haar eis in reconventie voorwaardelijk gewijzigd voor het geval haar vordering in conventie zou worden afgewezen en het beroep van X op vernietiging van de overeenkomst geheel of gedeeltelijk slaagt. Dexia vordert voor dat geval veroordeling tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. Een en ander op basis van art. 6:278 BW.
Het gevorderde totaalbedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 6.740,27, contractuele rente van 22 april tot en met 2 september 2003 ad € 253,15, buitengerechtelijke incassokosten ad € 663,- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 125,97.
X heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft X vernietiging van de overeenkomst gevorderd, primair op grond van art. 1:89 BW (ontbreken toestemming echtgenote), subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van misbruik van omstandigheden. Dit met veroordeling van Dexia tot vergoeding van de door X geleden schade nader op te maken bij staat, onder meer betreffende de door X betaalde inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding. Alles met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
Dexia heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, net als vele anderen, het product Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De beursen zijn echter nadien aanzienlijk gedaald, met als gevolg dat de geleasde aandelen veel minder waard werden. Daardoor bleef na de liquidatie van de aandelen minder geld over dan nodig was voor het aflossen van de lening, zodat een nog bij te betalen bedrag resteert. Dat levert een tegenvaller op. De vraag die centraal staat, is wat de gevolgen zijn van die tegenvaller en, in conventie, of Dexia het nog te betalen bedrag op X mag verhalen.
De omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn, die uit de stukken en uit de verklaring van X ter comparitie zijn gebleken, zijn de volgende.
- X is laag opgeleid;
- X had bij het aangaan van de leaseovereenkomst diverse schulden;
- X had toen en heeft nu een laag inkomen;
- X had nog nooit eerder in aandelen belegd;
- X kan zowel mondeling als schriftelijk alleen eenvoudig Nederlands begrijpen.
Huurkoop?
Het primaire beroep van X op artikel 1:88 BW (ontbreken toestemming echtgenote), met als grondslag dat het gaat om huurkoop, wordt afgewezen.
De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling?
Het subsidiaire beroep op dwaling gaat in dit geval wel op.
X heeft doen aanvoeren dat hij destijds niet heeft begrepen dat hij een lening aanging. Ter comparitie heeft hij dit persoonlijk bevestigd en ook gezegd dat hij van zijn schulden afwilde en dus zeker geen lening erbij wilde. De rechtbank is op basis van deze verklaring en op basis van de indruk die X ter comparitie op haar maakte, van oordeel dat aannemelijk is dat X inderdaad niet heeft begrepen dat hij een lening aanging en dat hij van de overeenkomst zou hebben afgezien als hij dat wel zou hebben begrepen. Daarbij weegt mee dat het woord lening niet vermeld staat in de overeenkomst en ook niet in het aanmeldingsformulier. Het heeft er alle schijn van dat het woord lening juist zorgvuldig is vermeden, ook in de mondelinge contacten met het callcentre van Legio Lease. Het enkele feit dat het woord rente in de overeenkomst staat vermeld, is in het onderhavige geval onvoldoende om aan te nemen dat X moest begrijpen dat het om een lening ging. Ook het belastingadvies van Y van 24 januari 2000, dat aan X is toegestuurd, maakt dat niet anders, hoewel daarin wel het woord lening voorkomt. Dit belastingadvies is voor een persoon met het opleidingsniveau en begripsvermogen van X te ingewikkeld. Hetzelfde geldt voor de constructie van de Winstverdriedubbelaar, die voor een man als X moeilijk te begrijpen is.
X heeft verder aangevoerd dat hij is afgegaan op wat de meneer aan de telefoon (van het callcentre van Legio Lease, rb.) tegen hem zei. Volgens de verklaring van X ter comparitie, die niet gemotiveerd is betwist, heeft deze persoon hem koeien met gouden hoorns beloofd. Toen hij later nog eens werd gebeld met de vraag of hij de bon al had ingevuld en dit nog niet bleek te hebben gedaan, zei deze meneer dat X de boot niet mocht missen en stom zou zijn als hij niet meedeed. X heeft verklaard dat hij tegen de meneer aan de telefoon heeft gezegd dat hij geen verstand had van aandelen en geen risico wilde lopen. De meneer had toen gezegd dat hij er wel verstand van had en dat zij alles zouden doen. X hoefde zich geen zorgen te maken. X begreep wel dat het eindbedrag hoger of lager kon uitkomen dan het bedrag van ƒ 12.500,- dat de meneer hem voorrekende, maar hij wist niet dat hij misschien zou moeten bijbetalen. Hij heeft de brochure en het belastingadvies wel gelezen, maar niet zo heel goed. Hij heeft vertrouwd op de meneer aan de telefoon, die zei dat het wel goed zou komen. “Ik dacht toch echt dat ik geen risico liep. (…) Ik begreep dat contract dat ik kreeg ook niet. Die meneer aan de telefoon heeft mij verzekerd dat het goed zat en daarom heb ik het gedaan.”
De rechtbank is op basis van deze verklaring van X, die haar heeft overtuigd, van oordeel dat X inderdaad heeft vertrouwd op hetgeen de medewerker van het callcentre tegen hem heeft gezegd. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat deze medewerker X niet of in elk geval onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s die hij liep, vooral doordat er kennelijk niet op is gewezen dat dit risico nog groter was doordat met geleend geld werd belegd. Dit klemt temeer nu X werkelijk niet begreep dat hij met geleend geld belegde en hij in een zodanig ongunstige financiële positie verkeerde dat hij zich dergelijke risico’s niet kon veroorloven. Gezien zijn financiële positie en gezien zijn onervarenheid met beleggen, had Dexia (via haar callcentre) X beter moeten waarschuwen. Zij had hem zelfs moeten afraden om te beleggen met geleend geld. Het is in het onderhavige geval onvoldoende dat de waarschuwingen in de brochure staan, nu aannemelijk is geworden dat die waarschuwingen in het telefonische contact niet zijn herhaald, terwijl dat bij een persoon als X wel noodzakelijk was.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van dit geval, die bijzonder schrijnend zijn, tot de conclusie moeten leiden dat X de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling en deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. Nu X gedwaald heeft door misleidende inlichtingen van de medewerker van het callcentre van Dexia (art. 6:228 lid 1 sub a BW) en Dexia X had behoren in te lichten in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (art. 6:228 lid 1 sub b BW), is de overeenkomst vernietigbaar. Het gaat hier niet om een dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, omdat de dwaling van X niet is gelegen in de onverwachte en heftige daling van de beurskoersen, maar in de omstandigheid dat er werd belegd met geleend geld en dat de constructie door de extra hefboomwerking van de opties veel meer risico’s met zich meebrengt dan bij gewoon beleggen in aandelen het geval is, hetgeen X niet heeft begrepen. De omstandigheden van dit geval, waaronder vooral het duidelijk kenbare lage opleidings- en begripsniveau van X, maken bovendien dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Dit brengt mee dat de gesloten aandelenleaseovereenkomst vernietigd moet worden, zoals in reconventie is gevorderd. De door X betaalde maandtermijnen, die volgens de onbetwiste stelling van X een totaalbedrag van € 2.535,49 bedragen, dienen met rente te worden terugbetaald. De rente is gevorderd vanaf datum dagvaarding, maar de vordering is niet bij dagvaarding ingesteld, doch bij conclusie van eis in reconventie, zodat de rente pas met ingang van de datum van die conclusie toewijsbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat X verder nog schade heeft geleden, zodat er geen grond is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Beroep op artikel 6:278 BW
De voorwaarde waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd, is gezien het bovenstaande vervuld, zodat deze eiswijziging dient te worden behandeld. Dexia heeft zich beroepen op artikel 6:278 BW. Zij betoogt dat dit artikel bedoelt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding heeft. Het artikel is ook van toepassing is bij vernietiging van een overeenkomst. Dexia verwijst daarvoor naar de wetsgeschiedenis (TM Parl. Gesch. 6, p. 1027, 1038 en 1040). Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomst het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waar de overeenkomst betrekking op heeft. Daarom dient bijbetaling plaats te vinden, zoals bedoeld in art. 6:278 BW, aldus Dexia.
X is niet in de gelegenheid geweest om op deze eiswijziging te reageren. De rechtbank is van oordeel dat hij daartoe niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld, aangezien de rechtbank de voorwaardelijk gewijzigde eis zal afwijzen. De rechtbank verwerpt het betoog van Dexia en is van oordeel dat artikel 6:278 BW niet is bedoeld voor een geval als het onderhavige, althans in elk geval niet in de specifieke omstandigheden van dit geval. Op zichzelf kan aan Dexia worden toegegeven dat deze procedure er niet zou zijn geweest als de beurskoersen gestegen waren en X de voorgespiegelde winst zou hebben geïncasseerd. Toch brengt dat nog niet mee dat X ondanks een geslaagd beroep op dwaling de gevolgen van de daling van de beurskoersen alsnog voor zijn rekening zou moeten nemen. De kern van het beroep op dwaling is immers dat X de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij goed zou zijn geïnformeerd en had geweten dat het ging om beleggen met geleend geld en als hij had begrepen dat het extra hefboomeffect van de constructie het product extra risicovol maakte. De rechtbank ziet in de vernietiging wegens dwaling in dit geval geen speculatief aspect zoals bedoeld in de aan gehaalde wetsgeschiedenis. Als het betoog van Dexia op zou gaan, zou het geslaagde beroep op dwaling zonder enig effect blijven en dat zou gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk en billijk zijn.
Slotsom
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en de vordering in reconventie grotendeels zal worden toegewezen. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
in conventie
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in conventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 907,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 122,50 wegens in debet gesteld vast recht,
€ 662,00 wegens salaris procureur,
en het restant van € 122,50 aan de procureur van X wegens de eigen bijdrage in het vast recht,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
vernietigt de overeenkomst Winstverdriedubbelaar nr. 74405059 wegens dwaling;
veroordeelt Dexia tot terugbetaling van de door X betaalde inleg ad € 2.535,49, verhoogd met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, 7 januari 2004, tot aan de datum der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in reconventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 331,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 331,00 wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.J. de Vries, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
Coll: FS
Fraude
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Prachtig. En nu nooit meer zeuren over mr. O. Nijhuis.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Dus als je goed kunt voorwenden dat je een halve debiel bent maak je een goede kans!
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Dexia heeft van ons debielen gemaakt, dus misschien is dat in ons voordeel, want je wordt anders toch niet serieus genomen.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Inderdaad Dubio jij zou ook een goede kans maken!
Fraude
Fraude
-
- Berichten: 62
- Lid geworden op: 18 mar 2004 14:35
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
De rechter beoordeeld een zaak van geval tot geval. Van belang zijn opleiding, eerder in aandelen belegd, inkomen en vermogen, etc. Vergelijk de andere uitsraak van dezelfde rechtbank. De rechter komt in zijn vonnis tot een inhoudelijke belangenafweging.
Mr. F.P.J. Bots
-advocaat-
Mr. F.P.J. Bots
-advocaat-
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Van belang zijn opleiding, eerder in aandelen belegd, inkomen en vermogen, etc...
Hoe komt Dexia aan die informatie?
Hoe komt Dexia aan die informatie?
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Dexia had helderzienden in moeten huren voor de verkoop van deze producten blijkt achteraf. Zij zouden inderdaad in kunnen zien wat voor persoon ze voor zich hadden.
Hadden ze ook toekomstvoorspellers ingehuurd dan hadden die kunnen waarschuwen voor de dalende beurs. Helaas is geen van twee gebeurt.
Maar als ik nog eens een verkeersvervoermiddel koop dan wil ik ook een verkoper die me alles kan vertellen over het soort ongelukken dat ik er evt mee zou krijgen of bij een reis of zelfs bij het eten kopen.
Al met al aan de hand van deze uitspraken neem ik gewoon nergens meer verantwoordelijkheid voor en zeg, als iets tegenvalt, dat ik gedwaald heb en verwijs naar dit vonnis.
Hadden ze ook toekomstvoorspellers ingehuurd dan hadden die kunnen waarschuwen voor de dalende beurs. Helaas is geen van twee gebeurt.
Maar als ik nog eens een verkeersvervoermiddel koop dan wil ik ook een verkoper die me alles kan vertellen over het soort ongelukken dat ik er evt mee zou krijgen of bij een reis of zelfs bij het eten kopen.
Al met al aan de hand van deze uitspraken neem ik gewoon nergens meer verantwoordelijkheid voor en zeg, als iets tegenvalt, dat ik gedwaald heb en verwijs naar dit vonnis.
-
- Berichten: 146
- Lid geworden op: 21 nov 2003 17:48
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Dubio payback had deze rechter beschuldigd van belangenverstrengeling. Dit had als doel stemmingmakerij om zieltjes te werven. Payback vangt al 70 duizend euro per jaar aan contributie. Dit geld is nu in handen van bestuurders bij wie het water financieel aan de lippen staat.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Tja, daar hebben we Dubio weer. Nog maar een keer dan:
Van belang zijn opleiding, eerder in aandelen belegd, inkomen en vermogen, etc...
Hoe komt Dexia NU aan die informatie?
Van belang zijn opleiding, eerder in aandelen belegd, inkomen en vermogen, etc...
Hoe komt Dexia NU aan die informatie?
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Ik vind dat ieder die z'n inleg zelf van de belasting afgetrokken heeft behoorde te weten dat ze met geleend geld aan het beleggen zijn geweest en dat dat risicovol kan zijn. Dat is voor mij al een heel duidelijk criterium en vast op te vragen in het archief van de belastingdienst.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Hollander, De Rechter, Bezoeker, Gast33, Antonio,Ikwaseenbeetjedom,Ferdinand, etc. je vergiftigd het forum met alles.
Ga terug naar je huisarts
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Zo Dubio vind jij dat?
Van de belasting aftrekken doe je toch nadat je de overeenkomst bent aangegaan Dubio!!! Het is geen excuus, je bent echt stom
Van de belasting aftrekken doe je toch nadat je de overeenkomst bent aangegaan Dubio!!! Het is geen excuus, je bent echt stom
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Bij een rechtzaak is opleiding, inkomen ineens wel van belang?
En of je nu wel of geen verstand had van beleggen?.
Belachelijk!!!!!!!!!!!!!.
Kan je ook stellen Had Dexia verstand van beleggen?.
Dexia had bij het aangaan van een overeenkomst (lening) het inkomen moeten toetsen, dan hadden ze in veel gevallen kunnen zien dat naast een al bestaande lening het verstrekken van nog een lening op grond van het inkomen cq.vaste lasten niet mogelijk was en het aangaan van een overeenkomst(lening) moeten afwijzen.
Had een hoop mensen veel ellende bespaard gebleven.
En of je nu wel of geen verstand had van beleggen?.
Belachelijk!!!!!!!!!!!!!.
Kan je ook stellen Had Dexia verstand van beleggen?.
Dexia had bij het aangaan van een overeenkomst (lening) het inkomen moeten toetsen, dan hadden ze in veel gevallen kunnen zien dat naast een al bestaande lening het verstrekken van nog een lening op grond van het inkomen cq.vaste lasten niet mogelijk was en het aangaan van een overeenkomst(lening) moeten afwijzen.
Had een hoop mensen veel ellende bespaard gebleven.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
LJN-nummer: AP1733 Zaaknr: 105274 / HA ZA 03-1760
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105274 / HA ZA 03-1760
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mrs. T. Struycken en J.J. Prinsen te Amsterdam,
tegen
X,
wonende te De Glind,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L.J.E. Beers te Leiden.
Partijen worden hierna Dexia en X genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
Op 26 april 2000 hebben Dexia en X een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten. Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “JA, ook ik wil al over 3 jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft gelijk met de te ondertekenen overeenkomst een brochure ontvangen. Deze vangt aan met de navolgende alinea:
“Ook u kunt al over 3 jaar een DRIEdubbele winst van maar liefst ƒ 20.654,- ontvangen. Belastingvrij! Hiervoor heeft Legio-Lease speciaal voor u een uniek plan ontwikkeld: de WinstVerDriedubbelaar. Wegens enorm succes bieden wij dit plan nogmaals aan. Meer dan 100.000 tevreden cliënten doen al mee. U kunt al deelnemen vanaf ƒ 50,- per maand. In deze brochure leggen wij u graag uit hoe het werkt.”
In de brochure wordt voorgerekend dat de nettowinst bij een maandelijkse betaling van ƒ 250,- ƒ 20.654,19 zal zijn bij een koersstijging van 14% per jaar en bij een maandelijkse betaling van ƒ 500,-
ƒ 41.309,82. Ook worden rekenvoorbeelden gegeven in het geval van een maandbedrag van ƒ 250,- bij verschillende koersstijgingen. Daarin is vermeld dat bij een koersstijging van 6% het effectieve rendement per jaar -6,3% is. Daarop volgt de navolgende passage:
“Over de laatste 6 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7% per jaar (peildatum 31 december). In bovenstaand prognosevoorbeeld wordt uitgegaan van een gemiddelde koersstijging van 14% per jaar, dus bijna de helft lager. Ter vergelijking: de AEX-index, de officiële graadmeter van de AEX-effectenbeurs, steeg sinds haar ontstaan begin 1983 met gemiddeld ruim 17% per jaar. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”
Volgens de overeenkomst tussen Dexia en X bedroeg de som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 19.467,-, de totaal over de looptijd te betalen rente € 4.084,56, derhalve de totale leasesom
€ 23.551,56. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 113,46. Het rentepercentage was 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening met koersdatum 25 april 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 8.548,20 hebben opgebracht, dat X nog € 19.580,46 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag van € 11.032,26 resteert.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert na wijziging van eis in conventie onvoorwaardelijk dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van € 12.323,77, te vermeerderen met een contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.032,26 vanaf 22 augustus 2003 en de kosten van het geding in conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk ingestelde vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de Winstverdriedubbelaar van € 11.032,26, contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 25 april 2003 tot en met 21 augustus 2003 van € 362,12, buitengerechtelijke incassokosten van € 781,- met de BTW van € 148,39 daarover.
X voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank in een zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis primair voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38 – beide bedragen als restitutie van de betaalde inleg - en subsidiair de overeenkomst ontbindt, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38, en met het bedrag dat X in conventie dient te betalen, voorzover het beroep op verrekening in conventie zal worden afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Dexia voert tegen de reconventionele vordering gemotiveerd verweer.
De beoordeling in conventie en reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na verstrijken van de looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert betaling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit bedrag kan terugvorderen van X, in reconventie of Dexia de reeds betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan X.
Voor de beoordeling van Xs zaak zijn van belang:
- X heeft als opleiding LTS;
- X was toen productiemedewerker;
- zijn netto-maandinkomen was toen € 1.300,- à 1.400,-;
- hij had destijds en heeft ook thans geen vermogen.
De rechtbank zal hierna de verweren van X bespreken.
Aanhouding?
X heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak totdat de rechtbank Amsterdam zal hebben beslist op de collectieve actie die de Stichting Leaseverlies heeft ingesteld tegen Dexia. De rechtbank (Arnhem) willigt dit verzoek niet in. De beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie vergen een analyse van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarover bij collectieve actie definitief kan worden beslist, al is het alleen al omdat X in deze procedure in reconventie schadevergoeding vordert en een dergelijke vordering niet in een collectieve actie kan worden ingesteld (artikel 3:305a lid 3 BW). Het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de commissie Y haar bemiddeling heeft voltooid, wordt evenmin ingewilligd. Recent is gebleken dat de bemiddelingspoging in ieder geval voorlopig geen succes heeft gehad. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan de bevindingen van de commissie Y.
Huurkoop?
De rechtbank verwerpt X beroep op toepasselijkheid van de huurkoopbepalingen. Aandelen zijn vermogensrechten, als bedoeld in artikel 3:6 BW. De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN-Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden?
X stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Hij stelt dat Dexia enerzijds de kans op winst te rooskleurig heeft voorgesteld en anderzijds nu juist niet heeft aangegeven dat er werd belegd met geleend geld en dat hij het risico liep dat hij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een restschuld zou moeten aflossen. Ook zou hij onvoldoende zijn ingelicht over het risicovolle karakter van de Winstverdriedubbelaar. Hij beroept zich ter ondersteuning van zijn stellingen op twee rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), “Aandelenlease: niet bij rendement alleen” van oktober 2002 en het “Rapport Aandelenlease ten behoeve van de Minister van Financiën” van 23 oktober 2003.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daaraan toe dat in de brochure na het kopje “Verlengingsgarantie” onder meer is vermeld: “Na de looptijd van drie jaar bent u niet verplicht om uw aandelen te verkopen. Mochten uw aandelen onverhoopt minder waard zijn geworden, dan zou u het verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst van uw aandelen moeten bijbetalen. Maar u hoeft uw aandelen dan niet met verlies te verkopen, want u krijgt van ons de garantie dat u uw overeenkomst altijd kunt verlengen in afwachting van betere tijden. Wij zullen u te zijner tijd uitvoerig informeren en adviseren.” Voorts is vermeld: “Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor beleggen met geleend geld via de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dat risico is voor u.” Ook uit deze mededelingen heeft een klant als X redelijkerwijs kunnen en moeten opmaken dat hij met geleend geld belegde in aandelen ABN-Amro, Ahold en ING en dat hij het risico liep aan het einde met een restschuld te worden geconfronteerd. Dit betekent dat het beroep van X op dwaling (artikel 6:228 BW) faalt. Om dezelfde redenen faalt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 leden 3 en 4 BW).
Wanprestatie?
Subsidiair, zo legt de rechtbank de stellingen van X uit, beroept X zich op wanprestatie van Dexia, onder meer doordat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet de op haar rustende zorgplicht is nagekomen te informeren naar zijn financiële positie, zijn beleggingservaring en -doelstellingen. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op de algemene zorgplicht die op een effecteninstelling rust en op artikel 28 lid 1 van de destijds geldende Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd.
De klachtencommissie DSI heeft daarover in de eerder aangehaalde uitspraken van 5 februari 2004 als volgt overwogen:
“3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het “kant en klare” beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het “know your customer” beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2 Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager uit de tekst van de door hem ondertekende overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat, afhankelijk van de waarde van de aandelen bij het expireren van de overeenkomst, een restschuld kon overblijven, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
(...)
3.3.6. Gezien het voorgaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.”
LJN-nummer: AP1733 Zaaknr: 105274 / HA ZA 03-1760
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105274 / HA ZA 03-1760
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mrs. T. Struycken en J.J. Prinsen te Amsterdam,
tegen
X,
wonende te De Glind,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L.J.E. Beers te Leiden.
Partijen worden hierna Dexia en X genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
Op 26 april 2000 hebben Dexia en X een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten. Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “JA, ook ik wil al over 3 jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft gelijk met de te ondertekenen overeenkomst een brochure ontvangen. Deze vangt aan met de navolgende alinea:
“Ook u kunt al over 3 jaar een DRIEdubbele winst van maar liefst ƒ 20.654,- ontvangen. Belastingvrij! Hiervoor heeft Legio-Lease speciaal voor u een uniek plan ontwikkeld: de WinstVerDriedubbelaar. Wegens enorm succes bieden wij dit plan nogmaals aan. Meer dan 100.000 tevreden cliënten doen al mee. U kunt al deelnemen vanaf ƒ 50,- per maand. In deze brochure leggen wij u graag uit hoe het werkt.”
In de brochure wordt voorgerekend dat de nettowinst bij een maandelijkse betaling van ƒ 250,- ƒ 20.654,19 zal zijn bij een koersstijging van 14% per jaar en bij een maandelijkse betaling van ƒ 500,-
ƒ 41.309,82. Ook worden rekenvoorbeelden gegeven in het geval van een maandbedrag van ƒ 250,- bij verschillende koersstijgingen. Daarin is vermeld dat bij een koersstijging van 6% het effectieve rendement per jaar -6,3% is. Daarop volgt de navolgende passage:
“Over de laatste 6 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7% per jaar (peildatum 31 december). In bovenstaand prognosevoorbeeld wordt uitgegaan van een gemiddelde koersstijging van 14% per jaar, dus bijna de helft lager. Ter vergelijking: de AEX-index, de officiële graadmeter van de AEX-effectenbeurs, steeg sinds haar ontstaan begin 1983 met gemiddeld ruim 17% per jaar. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”
Volgens de overeenkomst tussen Dexia en X bedroeg de som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 19.467,-, de totaal over de looptijd te betalen rente € 4.084,56, derhalve de totale leasesom
€ 23.551,56. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 113,46. Het rentepercentage was 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening met koersdatum 25 april 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 8.548,20 hebben opgebracht, dat X nog € 19.580,46 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag van € 11.032,26 resteert.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert na wijziging van eis in conventie onvoorwaardelijk dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van € 12.323,77, te vermeerderen met een contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.032,26 vanaf 22 augustus 2003 en de kosten van het geding in conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk ingestelde vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de Winstverdriedubbelaar van € 11.032,26, contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 25 april 2003 tot en met 21 augustus 2003 van € 362,12, buitengerechtelijke incassokosten van € 781,- met de BTW van € 148,39 daarover.
X voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank in een zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis primair voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38 – beide bedragen als restitutie van de betaalde inleg - en subsidiair de overeenkomst ontbindt, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38, en met het bedrag dat X in conventie dient te betalen, voorzover het beroep op verrekening in conventie zal worden afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Dexia voert tegen de reconventionele vordering gemotiveerd verweer.
De beoordeling in conventie en reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na verstrijken van de looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert betaling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit bedrag kan terugvorderen van X, in reconventie of Dexia de reeds betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan X.
Voor de beoordeling van Xs zaak zijn van belang:
- X heeft als opleiding LTS;
- X was toen productiemedewerker;
- zijn netto-maandinkomen was toen € 1.300,- à 1.400,-;
- hij had destijds en heeft ook thans geen vermogen.
De rechtbank zal hierna de verweren van X bespreken.
Aanhouding?
X heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak totdat de rechtbank Amsterdam zal hebben beslist op de collectieve actie die de Stichting Leaseverlies heeft ingesteld tegen Dexia. De rechtbank (Arnhem) willigt dit verzoek niet in. De beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie vergen een analyse van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarover bij collectieve actie definitief kan worden beslist, al is het alleen al omdat X in deze procedure in reconventie schadevergoeding vordert en een dergelijke vordering niet in een collectieve actie kan worden ingesteld (artikel 3:305a lid 3 BW). Het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de commissie Y haar bemiddeling heeft voltooid, wordt evenmin ingewilligd. Recent is gebleken dat de bemiddelingspoging in ieder geval voorlopig geen succes heeft gehad. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan de bevindingen van de commissie Y.
Huurkoop?
De rechtbank verwerpt X beroep op toepasselijkheid van de huurkoopbepalingen. Aandelen zijn vermogensrechten, als bedoeld in artikel 3:6 BW. De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN-Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden?
X stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Hij stelt dat Dexia enerzijds de kans op winst te rooskleurig heeft voorgesteld en anderzijds nu juist niet heeft aangegeven dat er werd belegd met geleend geld en dat hij het risico liep dat hij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een restschuld zou moeten aflossen. Ook zou hij onvoldoende zijn ingelicht over het risicovolle karakter van de Winstverdriedubbelaar. Hij beroept zich ter ondersteuning van zijn stellingen op twee rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), “Aandelenlease: niet bij rendement alleen” van oktober 2002 en het “Rapport Aandelenlease ten behoeve van de Minister van Financiën” van 23 oktober 2003.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daaraan toe dat in de brochure na het kopje “Verlengingsgarantie” onder meer is vermeld: “Na de looptijd van drie jaar bent u niet verplicht om uw aandelen te verkopen. Mochten uw aandelen onverhoopt minder waard zijn geworden, dan zou u het verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst van uw aandelen moeten bijbetalen. Maar u hoeft uw aandelen dan niet met verlies te verkopen, want u krijgt van ons de garantie dat u uw overeenkomst altijd kunt verlengen in afwachting van betere tijden. Wij zullen u te zijner tijd uitvoerig informeren en adviseren.” Voorts is vermeld: “Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor beleggen met geleend geld via de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dat risico is voor u.” Ook uit deze mededelingen heeft een klant als X redelijkerwijs kunnen en moeten opmaken dat hij met geleend geld belegde in aandelen ABN-Amro, Ahold en ING en dat hij het risico liep aan het einde met een restschuld te worden geconfronteerd. Dit betekent dat het beroep van X op dwaling (artikel 6:228 BW) faalt. Om dezelfde redenen faalt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 leden 3 en 4 BW).
Wanprestatie?
Subsidiair, zo legt de rechtbank de stellingen van X uit, beroept X zich op wanprestatie van Dexia, onder meer doordat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet de op haar rustende zorgplicht is nagekomen te informeren naar zijn financiële positie, zijn beleggingservaring en -doelstellingen. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op de algemene zorgplicht die op een effecteninstelling rust en op artikel 28 lid 1 van de destijds geldende Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd.
De klachtencommissie DSI heeft daarover in de eerder aangehaalde uitspraken van 5 februari 2004 als volgt overwogen:
“3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het “kant en klare” beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het “know your customer” beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2 Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager uit de tekst van de door hem ondertekende overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat, afhankelijk van de waarde van de aandelen bij het expireren van de overeenkomst, een restschuld kon overblijven, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
(...)
3.3.6. Gezien het voorgaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een netto-maandinkomen van € 1.300,- à 1.400,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de draagkracht hebben geïnformeerd, dat had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van X blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden.
Bij de vaststelling van de schade van X stelt de rechtbank voorop dat de zorgplicht van Dexia ten aanzien van de financiële draagkracht van een gegadigde voor de Winstverdriedubbelaar meebrengt dat Dexia inlichtingen behoort in te winnen over de draagkracht van de gegadigde en dat Dexia de gegadigde behoort te waarschuwen voor de gevolgen van deelneming aan de Winstverdriedubbelaar, als de gegadigde onvoldoende draagkracht heeft om een eventuele restschuld te voldoen. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat, als Dexia in dit concrete geval had geïnformeerd naar de draagkracht van X, Dexia en X voor een belegging zouden hebben gekozen die paste binnen de draagkracht van X. X had een maandelijkse bestedingsruimte die correspondeert met zijn inleg. Ter comparitie heeft hij immers verklaard dat hij de door hem betaalde maandelijkse termijn van ƒ 250,- kon opbrengen. Dit betekent dat X schade wordt gevormd door het bedrag dat zijn inleg te boven gaat. Deze schade komt overeen met de door Dexia in conventie gevorderde restschuld van € 11.032,26. Anders dan Dexia stelt, is voldoende aannemelijk geworden, dat als X zou zijn geïnformeerd over de mogelijke restschuld, hij geen Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand zou hebben afgesloten, zodat er causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de door X geleden schade.
X heeft zich in conventie op verrekening beroepen van de door hem geleden schade met de vordering van Dexia. De bevoegdheid tot verrekening is in ieder geval ontstaan op het moment dat Dexia de ongedateerde brief met de eindafrekening tegen de koersen van 25 april 2003 aan X zond. Het beroep op verrekening werkt op grond van artikel 6:129 lid 1 BW tot die dag terug. Een en ander brengt mee dat X geen rente is verschuldigd, omdat de vordering tot betaling van de restschuld, voordat zij rentedragend werd, door verrekening is tenietgegaan. Omdat X niets aan Dexia verschuldigd was, heeft Dexia voorts geen aanspraak op vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Dexia heeft de grondslag van haar eis in conventie aldus aangevuld dat zij zich tevens beroept op artikel 6:278 BW. Dit beroep is uitsluitend gedaan onder de voorwaarde dat de - onvoorwaardelijk ingestelde - vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep door X op vernietiging wegens wilsgebreken wordt toegewezen. Aangezien het tweede deel van de voorwaarde, zoals in rechtsoverweging 4.14 is gebleken, niet in vervulling is gegaan, behoeft deze voorwaardelijk aangevoerde aanvulling van de grondslag van de eis geen bespreking.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
Het voorgaande brengt ook mee dat de primaire vordering in reconventie tot verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling van X zal worden afgewezen evenals de vordering tot terugbetaling van de inleg die X aan Dexia heeft betaald als schadevergoeding. De overige grondslagen, waarop X zijn eis in reconventie heeft gebaseerd - niet naleving van de NR 1999, onrechtmatige daad en misleidende reclame - behoeven geen bespreking, omdat deze ook bij gegrondbevinding niet tot de beslissing zullen leiden dat Dexia de inleg aan X dient te restitueren. De verplichting van Dexia reikt immers niet verder dan tot vergoeding van X schade. Deze schade wordt in ieder geval niet op een hoger bedrag vastgesteld, doordat de vordering wordt beoordeeld op basis van de hier bedoelde grondslagen. In punt 25 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en in het petitum in reconventie onder subsidiair vordert X ook ontbinding van de Winstverdriedubbelaar. Aangezien die vordering in het geheel niet is uitgewerkt, zal de rechtbank deze vordering ook afwijzen.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank
in conventie
wijst de vordering af,
in reconventie
wijst de vordering af,
in conventie en reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, F.M. Smit en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
coll.: FJV
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een netto-maandinkomen van € 1.300,- à 1.400,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de draagkracht hebben geïnformeerd, dat had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van X blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden.
Bij de vaststelling van de schade van X stelt de rechtbank voorop dat de zorgplicht van Dexia ten aanzien van de financiële draagkracht van een gegadigde voor de Winstverdriedubbelaar meebrengt dat Dexia inlichtingen behoort in te winnen over de draagkracht van de gegadigde en dat Dexia de gegadigde behoort te waarschuwen voor de gevolgen van deelneming aan de Winstverdriedubbelaar, als de gegadigde onvoldoende draagkracht heeft om een eventuele restschuld te voldoen. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat, als Dexia in dit concrete geval had geïnformeerd naar de draagkracht van X, Dexia en X voor een belegging zouden hebben gekozen die paste binnen de draagkracht van X. X had een maandelijkse bestedingsruimte die correspondeert met zijn inleg. Ter comparitie heeft hij immers verklaard dat hij de door hem betaalde maandelijkse termijn van ƒ 250,- kon opbrengen. Dit betekent dat X schade wordt gevormd door het bedrag dat zijn inleg te boven gaat. Deze schade komt overeen met de door Dexia in conventie gevorderde restschuld van € 11.032,26. Anders dan Dexia stelt, is voldoende aannemelijk geworden, dat als X zou zijn geïnformeerd over de mogelijke restschuld, hij geen Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand zou hebben afgesloten, zodat er causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de door X geleden schade.
X heeft zich in conventie op verrekening beroepen van de door hem geleden schade met de vordering van Dexia. De bevoegdheid tot verrekening is in ieder geval ontstaan op het moment dat Dexia de ongedateerde brief met de eindafrekening tegen de koersen van 25 april 2003 aan X zond. Het beroep op verrekening werkt op grond van artikel 6:129 lid 1 BW tot die dag terug. Een en ander brengt mee dat X geen rente is verschuldigd, omdat de vordering tot betaling van de restschuld, voordat zij rentedragend werd, door verrekening is tenietgegaan. Omdat X niets aan Dexia verschuldigd was, heeft Dexia voorts geen aanspraak op vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Dexia heeft de grondslag van haar eis in conventie aldus aangevuld dat zij zich tevens beroept op artikel 6:278 BW. Dit beroep is uitsluitend gedaan onder de voorwaarde dat de - onvoorwaardelijk ingestelde - vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep door X op vernietiging wegens wilsgebreken wordt toegewezen. Aangezien het tweede deel van de voorwaarde, zoals in rechtsoverweging 4.14 is gebleken, niet in vervulling is gegaan, behoeft deze voorwaardelijk aangevoerde aanvulling van de grondslag van de eis geen bespreking.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
Het voorgaande brengt ook mee dat de primaire vordering in reconventie tot verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling van X zal worden afgewezen evenals de vordering tot terugbetaling van de inleg die X aan Dexia heeft betaald als schadevergoeding. De overige grondslagen, waarop X zijn eis in reconventie heeft gebaseerd - niet naleving van de NR 1999, onrechtmatige daad en misleidende reclame - behoeven geen bespreking, omdat deze ook bij gegrondbevinding niet tot de beslissing zullen leiden dat Dexia de inleg aan X dient te restitueren. De verplichting van Dexia reikt immers niet verder dan tot vergoeding van X schade. Deze schade wordt in ieder geval niet op een hoger bedrag vastgesteld, doordat de vordering wordt beoordeeld op basis van de hier bedoelde grondslagen. In punt 25 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en in het petitum in reconventie onder subsidiair vordert X ook ontbinding van de Winstverdriedubbelaar. Aangezien die vordering in het geheel niet is uitgewerkt, zal de rechtbank deze vordering ook afwijzen.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank
in conventie
wijst de vordering af,
in reconventie
wijst de vordering af,
in conventie en reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, F.M. Smit en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
coll.: FJV
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105274 / HA ZA 03-1760
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mrs. T. Struycken en J.J. Prinsen te Amsterdam,
tegen
X,
wonende te De Glind,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L.J.E. Beers te Leiden.
Partijen worden hierna Dexia en X genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
Op 26 april 2000 hebben Dexia en X een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten. Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “JA, ook ik wil al over 3 jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft gelijk met de te ondertekenen overeenkomst een brochure ontvangen. Deze vangt aan met de navolgende alinea:
“Ook u kunt al over 3 jaar een DRIEdubbele winst van maar liefst ƒ 20.654,- ontvangen. Belastingvrij! Hiervoor heeft Legio-Lease speciaal voor u een uniek plan ontwikkeld: de WinstVerDriedubbelaar. Wegens enorm succes bieden wij dit plan nogmaals aan. Meer dan 100.000 tevreden cliënten doen al mee. U kunt al deelnemen vanaf ƒ 50,- per maand. In deze brochure leggen wij u graag uit hoe het werkt.”
In de brochure wordt voorgerekend dat de nettowinst bij een maandelijkse betaling van ƒ 250,- ƒ 20.654,19 zal zijn bij een koersstijging van 14% per jaar en bij een maandelijkse betaling van ƒ 500,-
ƒ 41.309,82. Ook worden rekenvoorbeelden gegeven in het geval van een maandbedrag van ƒ 250,- bij verschillende koersstijgingen. Daarin is vermeld dat bij een koersstijging van 6% het effectieve rendement per jaar -6,3% is. Daarop volgt de navolgende passage:
“Over de laatste 6 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7% per jaar (peildatum 31 december). In bovenstaand prognosevoorbeeld wordt uitgegaan van een gemiddelde koersstijging van 14% per jaar, dus bijna de helft lager. Ter vergelijking: de AEX-index, de officiële graadmeter van de AEX-effectenbeurs, steeg sinds haar ontstaan begin 1983 met gemiddeld ruim 17% per jaar. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”
Volgens de overeenkomst tussen Dexia en X bedroeg de som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 19.467,-, de totaal over de looptijd te betalen rente € 4.084,56, derhalve de totale leasesom
€ 23.551,56. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 113,46. Het rentepercentage was 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening met koersdatum 25 april 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 8.548,20 hebben opgebracht, dat X nog € 19.580,46 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag van € 11.032,26 resteert.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert na wijziging van eis in conventie onvoorwaardelijk dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van € 12.323,77, te vermeerderen met een contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.032,26 vanaf 22 augustus 2003 en de kosten van het geding in conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk ingestelde vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de Winstverdriedubbelaar van € 11.032,26, contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 25 april 2003 tot en met 21 augustus 2003 van € 362,12, buitengerechtelijke incassokosten van € 781,- met de BTW van € 148,39 daarover.
X voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank in een zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis primair voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38 – beide bedragen als restitutie van de betaalde inleg - en subsidiair de overeenkomst ontbindt, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38, en met het bedrag dat X in conventie dient te betalen, voorzover het beroep op verrekening in conventie zal worden afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Dexia voert tegen de reconventionele vordering gemotiveerd verweer.
De beoordeling in conventie en reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na verstrijken van de looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert betaling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit bedrag kan terugvorderen van X, in reconventie of Dexia de reeds betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan X.
Voor de beoordeling van Xs zaak zijn van belang:
- X heeft als opleiding LTS;
- X was toen productiemedewerker;
- zijn netto-maandinkomen was toen € 1.300,- à 1.400,-;
- hij had destijds en heeft ook thans geen vermogen.
De rechtbank zal hierna de verweren van X bespreken.
Aanhouding?
X heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak totdat de rechtbank Amsterdam zal hebben beslist op de collectieve actie die de Stichting Leaseverlies heeft ingesteld tegen Dexia. De rechtbank (Arnhem) willigt dit verzoek niet in. De beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie vergen een analyse van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarover bij collectieve actie definitief kan worden beslist, al is het alleen al omdat X in deze procedure in reconventie schadevergoeding vordert en een dergelijke vordering niet in een collectieve actie kan worden ingesteld (artikel 3:305a lid 3 BW). Het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de commissie Y haar bemiddeling heeft voltooid, wordt evenmin ingewilligd. Recent is gebleken dat de bemiddelingspoging in ieder geval voorlopig geen succes heeft gehad. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan de bevindingen van de commissie Y.
Huurkoop?
De rechtbank verwerpt X beroep op toepasselijkheid van de huurkoopbepalingen. Aandelen zijn vermogensrechten, als bedoeld in artikel 3:6 BW. De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN-Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden?
X stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Hij stelt dat Dexia enerzijds de kans op winst te rooskleurig heeft voorgesteld en anderzijds nu juist niet heeft aangegeven dat er werd belegd met geleend geld en dat hij het risico liep dat hij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een restschuld zou moeten aflossen. Ook zou hij onvoldoende zijn ingelicht over het risicovolle karakter van de Winstverdriedubbelaar. Hij beroept zich ter ondersteuning van zijn stellingen op twee rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), “Aandelenlease: niet bij rendement alleen” van oktober 2002 en het “Rapport Aandelenlease ten behoeve van de Minister van Financiën” van 23 oktober 2003.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daaraan toe dat in de brochure na het kopje “Verlengingsgarantie” onder meer is vermeld: “Na de looptijd van drie jaar bent u niet verplicht om uw aandelen te verkopen. Mochten uw aandelen onverhoopt minder waard zijn geworden, dan zou u het verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst van uw aandelen moeten bijbetalen. Maar u hoeft uw aandelen dan niet met verlies te verkopen, want u krijgt van ons de garantie dat u uw overeenkomst altijd kunt verlengen in afwachting van betere tijden. Wij zullen u te zijner tijd uitvoerig informeren en adviseren.” Voorts is vermeld: “Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor beleggen met geleend geld via de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dat risico is voor u.” Ook uit deze mededelingen heeft een klant als X redelijkerwijs kunnen en moeten opmaken dat hij met geleend geld belegde in aandelen ABN-Amro, Ahold en ING en dat hij het risico liep aan het einde met een restschuld te worden geconfronteerd. Dit betekent dat het beroep van X op dwaling (artikel 6:228 BW) faalt. Om dezelfde redenen faalt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 leden 3 en 4 BW).
Wanprestatie?
Subsidiair, zo legt de rechtbank de stellingen van X uit, beroept X zich op wanprestatie van Dexia, onder meer doordat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet de op haar rustende zorgplicht is nagekomen te informeren naar zijn financiële positie, zijn beleggingservaring en -doelstellingen. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op de algemene zorgplicht die op een effecteninstelling rust en op artikel 28 lid 1 van de destijds geldende Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd.
De klachtencommissie DSI heeft daarover in de eerder aangehaalde uitspraken van 5 februari 2004 als volgt overwogen:
“3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het “kant en klare” beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het “know your customer” beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2 Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager uit de tekst van de door hem ondertekende overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat, afhankelijk van de waarde van de aandelen bij het expireren van de overeenkomst, een restschuld kon overblijven, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
(...)
3.3.6. Gezien het voorgaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.”
LJN-nummer: AP1733 Zaaknr: 105274 / HA ZA 03-1760
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105274 / HA ZA 03-1760
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mrs. T. Struycken en J.J. Prinsen te Amsterdam,
tegen
X,
wonende te De Glind,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. L.J.E. Beers te Leiden.
Partijen worden hierna Dexia en X genoemd.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 11 februari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en vooral - Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
Op 26 april 2000 hebben Dexia en X een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten. Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “JA, ook ik wil al over 3 jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft gelijk met de te ondertekenen overeenkomst een brochure ontvangen. Deze vangt aan met de navolgende alinea:
“Ook u kunt al over 3 jaar een DRIEdubbele winst van maar liefst ƒ 20.654,- ontvangen. Belastingvrij! Hiervoor heeft Legio-Lease speciaal voor u een uniek plan ontwikkeld: de WinstVerDriedubbelaar. Wegens enorm succes bieden wij dit plan nogmaals aan. Meer dan 100.000 tevreden cliënten doen al mee. U kunt al deelnemen vanaf ƒ 50,- per maand. In deze brochure leggen wij u graag uit hoe het werkt.”
In de brochure wordt voorgerekend dat de nettowinst bij een maandelijkse betaling van ƒ 250,- ƒ 20.654,19 zal zijn bij een koersstijging van 14% per jaar en bij een maandelijkse betaling van ƒ 500,-
ƒ 41.309,82. Ook worden rekenvoorbeelden gegeven in het geval van een maandbedrag van ƒ 250,- bij verschillende koersstijgingen. Daarin is vermeld dat bij een koersstijging van 6% het effectieve rendement per jaar -6,3% is. Daarop volgt de navolgende passage:
“Over de laatste 6 periodes van 3 jaar bedroeg de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7% per jaar (peildatum 31 december). In bovenstaand prognosevoorbeeld wordt uitgegaan van een gemiddelde koersstijging van 14% per jaar, dus bijna de helft lager. Ter vergelijking: de AEX-index, de officiële graadmeter van de AEX-effectenbeurs, steeg sinds haar ontstaan begin 1983 met gemiddeld ruim 17% per jaar. De waarde van uw belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”
Volgens de overeenkomst tussen Dexia en X bedroeg de som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 19.467,-, de totaal over de looptijd te betalen rente € 4.084,56, derhalve de totale leasesom
€ 23.551,56. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 113,46. Het rentepercentage was 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening met koersdatum 25 april 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 8.548,20 hebben opgebracht, dat X nog € 19.580,46 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag van € 11.032,26 resteert.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert na wijziging van eis in conventie onvoorwaardelijk dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van € 12.323,77, te vermeerderen met een contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.032,26 vanaf 22 augustus 2003 en de kosten van het geding in conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis X veroordeelt tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk ingestelde vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de Winstverdriedubbelaar van € 11.032,26, contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 25 april 2003 tot en met 21 augustus 2003 van € 362,12, buitengerechtelijke incassokosten van € 781,- met de BTW van € 148,39 daarover.
X voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij vordert in reconventie dat de rechtbank in een zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis primair voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38 – beide bedragen als restitutie van de betaalde inleg - en subsidiair de overeenkomst ontbindt, met veroordeling van Dexia tot betaling van € 4.084,56, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 45,38, en met het bedrag dat X in conventie dient te betalen, voorzover het beroep op verrekening in conventie zal worden afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Dexia voert tegen de reconventionele vordering gemotiveerd verweer.
De beoordeling in conventie en reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na verstrijken van de looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert betaling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit bedrag kan terugvorderen van X, in reconventie of Dexia de reeds betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan X.
Voor de beoordeling van Xs zaak zijn van belang:
- X heeft als opleiding LTS;
- X was toen productiemedewerker;
- zijn netto-maandinkomen was toen € 1.300,- à 1.400,-;
- hij had destijds en heeft ook thans geen vermogen.
De rechtbank zal hierna de verweren van X bespreken.
Aanhouding?
X heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak totdat de rechtbank Amsterdam zal hebben beslist op de collectieve actie die de Stichting Leaseverlies heeft ingesteld tegen Dexia. De rechtbank (Arnhem) willigt dit verzoek niet in. De beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie vergen een analyse van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarover bij collectieve actie definitief kan worden beslist, al is het alleen al omdat X in deze procedure in reconventie schadevergoeding vordert en een dergelijke vordering niet in een collectieve actie kan worden ingesteld (artikel 3:305a lid 3 BW). Het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de commissie Y haar bemiddeling heeft voltooid, wordt evenmin ingewilligd. Recent is gebleken dat de bemiddelingspoging in ieder geval voorlopig geen succes heeft gehad. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan de bevindingen van de commissie Y.
Huurkoop?
De rechtbank verwerpt X beroep op toepasselijkheid van de huurkoopbepalingen. Aandelen zijn vermogensrechten, als bedoeld in artikel 3:6 BW. De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN-Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden?
X stelt dat hij de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Hij stelt dat Dexia enerzijds de kans op winst te rooskleurig heeft voorgesteld en anderzijds nu juist niet heeft aangegeven dat er werd belegd met geleend geld en dat hij het risico liep dat hij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een restschuld zou moeten aflossen. Ook zou hij onvoldoende zijn ingelicht over het risicovolle karakter van de Winstverdriedubbelaar. Hij beroept zich ter ondersteuning van zijn stellingen op twee rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM), “Aandelenlease: niet bij rendement alleen” van oktober 2002 en het “Rapport Aandelenlease ten behoeve van de Minister van Financiën” van 23 oktober 2003.
De klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (hierna: DSI) heeft in haar uitspraken van 5 februari 2004 over het beroep op dwaling door klagers in die zaken het volgende overwogen:
“3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder (Dexia, rechtbank) aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1, b, 1° WTE 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleaseproduct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
(...)
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag - dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is - in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. (...) Het is aan de Commissie bekend dat in het informatiemateriaal betreffende het onderhavige effectenleaseproduct dat verweerder placht te verstrekken sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn. Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) leasesom” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder door het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de “lease-som” een geldlening betreft, die geheel - hoofdsom plus rente - aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is, geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” waarover klager bij het aangaan van de lease-overeenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of misleid.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daaraan toe dat in de brochure na het kopje “Verlengingsgarantie” onder meer is vermeld: “Na de looptijd van drie jaar bent u niet verplicht om uw aandelen te verkopen. Mochten uw aandelen onverhoopt minder waard zijn geworden, dan zou u het verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst van uw aandelen moeten bijbetalen. Maar u hoeft uw aandelen dan niet met verlies te verkopen, want u krijgt van ons de garantie dat u uw overeenkomst altijd kunt verlengen in afwachting van betere tijden. Wij zullen u te zijner tijd uitvoerig informeren en adviseren.” Voorts is vermeld: “Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor beleggen met geleend geld via de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dat risico is voor u.” Ook uit deze mededelingen heeft een klant als X redelijkerwijs kunnen en moeten opmaken dat hij met geleend geld belegde in aandelen ABN-Amro, Ahold en ING en dat hij het risico liep aan het einde met een restschuld te worden geconfronteerd. Dit betekent dat het beroep van X op dwaling (artikel 6:228 BW) faalt. Om dezelfde redenen faalt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 leden 3 en 4 BW).
Wanprestatie?
Subsidiair, zo legt de rechtbank de stellingen van X uit, beroept X zich op wanprestatie van Dexia, onder meer doordat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet de op haar rustende zorgplicht is nagekomen te informeren naar zijn financiële positie, zijn beleggingservaring en -doelstellingen. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op de algemene zorgplicht die op een effecteninstelling rust en op artikel 28 lid 1 van de destijds geldende Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999). Dexia heeft daartegen verweer gevoerd.
De klachtencommissie DSI heeft daarover in de eerder aangehaalde uitspraken van 5 februari 2004 als volgt overwogen:
“3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het “kant en klare” beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het “know your customer” beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2 Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager uit de tekst van de door hem ondertekende overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaarden Effectenlease” redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat, afhankelijk van de waarde van de aandelen bij het expireren van de overeenkomst, een restschuld kon overblijven, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
(...)
3.3.6. Gezien het voorgaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.”
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een netto-maandinkomen van € 1.300,- à 1.400,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de draagkracht hebben geïnformeerd, dat had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van X blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden.
Bij de vaststelling van de schade van X stelt de rechtbank voorop dat de zorgplicht van Dexia ten aanzien van de financiële draagkracht van een gegadigde voor de Winstverdriedubbelaar meebrengt dat Dexia inlichtingen behoort in te winnen over de draagkracht van de gegadigde en dat Dexia de gegadigde behoort te waarschuwen voor de gevolgen van deelneming aan de Winstverdriedubbelaar, als de gegadigde onvoldoende draagkracht heeft om een eventuele restschuld te voldoen. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat, als Dexia in dit concrete geval had geïnformeerd naar de draagkracht van X, Dexia en X voor een belegging zouden hebben gekozen die paste binnen de draagkracht van X. X had een maandelijkse bestedingsruimte die correspondeert met zijn inleg. Ter comparitie heeft hij immers verklaard dat hij de door hem betaalde maandelijkse termijn van ƒ 250,- kon opbrengen. Dit betekent dat X schade wordt gevormd door het bedrag dat zijn inleg te boven gaat. Deze schade komt overeen met de door Dexia in conventie gevorderde restschuld van € 11.032,26. Anders dan Dexia stelt, is voldoende aannemelijk geworden, dat als X zou zijn geïnformeerd over de mogelijke restschuld, hij geen Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand zou hebben afgesloten, zodat er causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de door X geleden schade.
X heeft zich in conventie op verrekening beroepen van de door hem geleden schade met de vordering van Dexia. De bevoegdheid tot verrekening is in ieder geval ontstaan op het moment dat Dexia de ongedateerde brief met de eindafrekening tegen de koersen van 25 april 2003 aan X zond. Het beroep op verrekening werkt op grond van artikel 6:129 lid 1 BW tot die dag terug. Een en ander brengt mee dat X geen rente is verschuldigd, omdat de vordering tot betaling van de restschuld, voordat zij rentedragend werd, door verrekening is tenietgegaan. Omdat X niets aan Dexia verschuldigd was, heeft Dexia voorts geen aanspraak op vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Dexia heeft de grondslag van haar eis in conventie aldus aangevuld dat zij zich tevens beroept op artikel 6:278 BW. Dit beroep is uitsluitend gedaan onder de voorwaarde dat de - onvoorwaardelijk ingestelde - vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep door X op vernietiging wegens wilsgebreken wordt toegewezen. Aangezien het tweede deel van de voorwaarde, zoals in rechtsoverweging 4.14 is gebleken, niet in vervulling is gegaan, behoeft deze voorwaardelijk aangevoerde aanvulling van de grondslag van de eis geen bespreking.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
Het voorgaande brengt ook mee dat de primaire vordering in reconventie tot verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling van X zal worden afgewezen evenals de vordering tot terugbetaling van de inleg die X aan Dexia heeft betaald als schadevergoeding. De overige grondslagen, waarop X zijn eis in reconventie heeft gebaseerd - niet naleving van de NR 1999, onrechtmatige daad en misleidende reclame - behoeven geen bespreking, omdat deze ook bij gegrondbevinding niet tot de beslissing zullen leiden dat Dexia de inleg aan X dient te restitueren. De verplichting van Dexia reikt immers niet verder dan tot vergoeding van X schade. Deze schade wordt in ieder geval niet op een hoger bedrag vastgesteld, doordat de vordering wordt beoordeeld op basis van de hier bedoelde grondslagen. In punt 25 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en in het petitum in reconventie onder subsidiair vordert X ook ontbinding van de Winstverdriedubbelaar. Aangezien die vordering in het geheel niet is uitgewerkt, zal de rechtbank deze vordering ook afwijzen.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank
in conventie
wijst de vordering af,
in reconventie
wijst de vordering af,
in conventie en reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, F.M. Smit en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
coll.: FJV
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een netto-maandinkomen van € 1.300,- à 1.400,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de draagkracht hebben geïnformeerd, dat had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van X blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden.
Bij de vaststelling van de schade van X stelt de rechtbank voorop dat de zorgplicht van Dexia ten aanzien van de financiële draagkracht van een gegadigde voor de Winstverdriedubbelaar meebrengt dat Dexia inlichtingen behoort in te winnen over de draagkracht van de gegadigde en dat Dexia de gegadigde behoort te waarschuwen voor de gevolgen van deelneming aan de Winstverdriedubbelaar, als de gegadigde onvoldoende draagkracht heeft om een eventuele restschuld te voldoen. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat, als Dexia in dit concrete geval had geïnformeerd naar de draagkracht van X, Dexia en X voor een belegging zouden hebben gekozen die paste binnen de draagkracht van X. X had een maandelijkse bestedingsruimte die correspondeert met zijn inleg. Ter comparitie heeft hij immers verklaard dat hij de door hem betaalde maandelijkse termijn van ƒ 250,- kon opbrengen. Dit betekent dat X schade wordt gevormd door het bedrag dat zijn inleg te boven gaat. Deze schade komt overeen met de door Dexia in conventie gevorderde restschuld van € 11.032,26. Anders dan Dexia stelt, is voldoende aannemelijk geworden, dat als X zou zijn geïnformeerd over de mogelijke restschuld, hij geen Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand zou hebben afgesloten, zodat er causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de door X geleden schade.
X heeft zich in conventie op verrekening beroepen van de door hem geleden schade met de vordering van Dexia. De bevoegdheid tot verrekening is in ieder geval ontstaan op het moment dat Dexia de ongedateerde brief met de eindafrekening tegen de koersen van 25 april 2003 aan X zond. Het beroep op verrekening werkt op grond van artikel 6:129 lid 1 BW tot die dag terug. Een en ander brengt mee dat X geen rente is verschuldigd, omdat de vordering tot betaling van de restschuld, voordat zij rentedragend werd, door verrekening is tenietgegaan. Omdat X niets aan Dexia verschuldigd was, heeft Dexia voorts geen aanspraak op vergoeding van kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
Dexia heeft de grondslag van haar eis in conventie aldus aangevuld dat zij zich tevens beroept op artikel 6:278 BW. Dit beroep is uitsluitend gedaan onder de voorwaarde dat de - onvoorwaardelijk ingestelde - vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep door X op vernietiging wegens wilsgebreken wordt toegewezen. Aangezien het tweede deel van de voorwaarde, zoals in rechtsoverweging 4.14 is gebleken, niet in vervulling is gegaan, behoeft deze voorwaardelijk aangevoerde aanvulling van de grondslag van de eis geen bespreking.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
Het voorgaande brengt ook mee dat de primaire vordering in reconventie tot verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd wegens dwaling van X zal worden afgewezen evenals de vordering tot terugbetaling van de inleg die X aan Dexia heeft betaald als schadevergoeding. De overige grondslagen, waarop X zijn eis in reconventie heeft gebaseerd - niet naleving van de NR 1999, onrechtmatige daad en misleidende reclame - behoeven geen bespreking, omdat deze ook bij gegrondbevinding niet tot de beslissing zullen leiden dat Dexia de inleg aan X dient te restitueren. De verplichting van Dexia reikt immers niet verder dan tot vergoeding van X schade. Deze schade wordt in ieder geval niet op een hoger bedrag vastgesteld, doordat de vordering wordt beoordeeld op basis van de hier bedoelde grondslagen. In punt 25 van de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en in het petitum in reconventie onder subsidiair vordert X ook ontbinding van de Winstverdriedubbelaar. Aangezien die vordering in het geheel niet is uitgewerkt, zal de rechtbank deze vordering ook afwijzen.
Het voorgaande brengt mee dat ook de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Omdat beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
de rechtbank
in conventie
wijst de vordering af,
in reconventie
wijst de vordering af,
in conventie en reconventie
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. O. Nijhuis, F.M. Smit en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
coll.: FJV
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
De rechtbank neemt deze beslissing en motivering over. Zij voegt daar voor dit concrete geval aan toe, dat X met een netto-maandinkomen van € 1.300,- à 1.400,- en zonder enig vermogen, onvoldoende draagkracht had en heeft om de restschuld, zoals die nu is ontstaan, te voldoen. Zou Dexia destijds naar de draagkracht hebben geïnformeerd, dat had zij X moeten afraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, gezien de hoogte van de mogelijke restschuld. De door Dexia uitgevoerde BKR-toets geldt niet als voldoening door Dexia aan haar zorgplicht, omdat uit die toets niet de draagkracht van X blijkt. Omdat zij X niet heeft afgeraden de Winstverdriedubbelaar met een inleg van ƒ 250,- per maand af te sluiten, heeft zij in strijd met haar zorgplicht gehandeld en heeft zij wanprestatie gepleegd. Zij is aansprakelijk voor de schade die X dientengevolge heeft geleden
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Aangezien Nijhuis de WVD geen overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling vindt, is volgens hem dus artikel 1576 niet van toepassing.
Kan Nijhuis (dan wel Dexia) dan uitleggen waarom in de bijzondere voorwaarden onder punt 11 en punt 15 letterlijk wordt verwezen naar een sub uit artikel 1576, te weten 1576e lid 2 BW?
Kan Nijhuis (dan wel Dexia) dan uitleggen waarom in de bijzondere voorwaarden onder punt 11 en punt 15 letterlijk wordt verwezen naar een sub uit artikel 1576, te weten 1576e lid 2 BW?
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Dat hoeft Nijhuis niet te doen. Als iemand een paard koopt, en in de voorwaarden staat dat de uiers van koe in goede staat zijn, dan blijft het toch echt een paard.
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Misschien is het niemand eerder opgevallen, maar waar het om gaat is dat in de voorwaarden van Legio Lease wordt verwezen naar een artikel betreffende koop op afbetaling! Uit de rest van het contract kun je uit de tekst concluderen dat de WVD om huurkoop gaat, in punt 11 en 15 van de bijzondere voorwaarden worden de uitzonderingen op de regel van eigendomsverdracht uit punt 2 aangegeven. Hier wordt expliciet verwezen naar artikel 1576 BW!
Re: Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
De rechter heeft twee goede argumenten genoemd waarom de WVD geen huurkoop is. Volgens de wet moet je
1. afbetalen (dat gebeurt niet bij de WVD)
2. ten doel hebben het eigendom te verwerven. (dat is wel mogelijk bij de WVD, maar het is beslist niet het doel waarnaar gestreefd wordt).
Dat Legio het wel huurkoop vindt ... tja, dan vergist Legio zich.
1. afbetalen (dat gebeurt niet bij de WVD)
2. ten doel hebben het eigendom te verwerven. (dat is wel mogelijk bij de WVD, maar het is beslist niet het doel waarnaar gestreefd wordt).
Dat Legio het wel huurkoop vindt ... tja, dan vergist Legio zich.