LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd.

[ archief ] moterolie

Problemen met jouw auto of motor? Geef hier jouw mening.
a.van.hemert
Berichten: 3
Lid geworden op: 12 sep 2007 14:59

moterolie

Ongelezen bericht door a.van.hemert »

Graag wilde ik graag meer weten over motorolie voor in mijn auto
Ik heb een hyundai h 200 turbo als ik in het boekje kijk voor motorolie dan kloppen alle nummers van de goedkoopste olie maar een ander zegt dat die niet goed zijn dat je er synthetische olie in moet doen nu weet ik niet meer wat ik moet doen.
Kan mij iemand zeggen wat het verschil is tussen de olie van een suppermarkt goed koop 6,98 de 4 liter
Of van een auto bedrijf duur ongeveer 10a15 euro de liter
En wat is het verschil tussen half synthetische en heel synthetische.


Groetjes Tonnie
:) :roll: :idea:

BMS.Purmerend

Re: moterolie

Ongelezen bericht door BMS.Purmerend »

Beste Tonnie
Echte synthetische olie is officieel uitgevonden door Motul oli. Het patent is gedeeld met Castrol en Schel, alle andere merken mogen al bij 23% half Synthese (mineraal 77%) noemen en bij vol 63% Synthese (37% mineraal) Olie die over het algemeen te koop zijn bij superwinkels en bouwmarkten zijn bewerkte oliën met lijm als toevoeging. Het verbruik is dan ook veel hoger.
Tip; Laat je gewoon goed voorlichten door de merk dealer en niet hier.
Groeten Jan

D1RK
Berichten: 2863
Lid geworden op: 10 mar 2007 07:51

Re: moterolie

Ongelezen bericht door D1RK »

Beste Tonnie,

De olie van Aldi of Lidl voldoet aan de minium eisen, het mag maar....
Het voldoet aan de eisen als het erin gaat, maar voor hoelang, vlak voor verversen door dealer kan het als bijvul, maar API specificatie's en merken doen er ook toe, sommige dure voldoen nog aan de eisen als ze eruit komen!

In autoshops en bouwmarkten verkopen ze vaak naast huismerk ook merkprodukten zeer voordelig.

De huismerken is goed voor gebruikers, dus oudere die meer als 8 jaar oud zijn, of reeds vele kilometers hebben en vaak bijgevuld moeten worden.

Voor goede nieuwe auto's blijf ik liever op bekende merken vertrouwen,
als benzine API specificatie liever SL dan SJ of lager, hoe hoger letter, des te beter, ook 5W30 of 15W50 maakt weinig uit, dit is de dikte en dunne is duurder, niet beter, dus kies de dikte die bij jou auto past, en de rest is verspilling van geld, tenzij de API specificaties beter zijn!
De diesel specificatie staat er ook altijd op, maar als LPG3 rijder weet ik dit niet precies, dus kijk eens rond en vergelijk dit, staat op elke verpakking en je ziet dat prijs en letterhoogte gelijk op gaan bij zelfde merk of merkloos...


Via www.shell.nl kun je meer vinden!

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

sommige dure voldoen nog aan de eisen als ze eruit komen
Een H200 2,5TD - als dit de H200 motor is waar je het over hebt - heeft een onderhouds interval van 7500km dus zoveel te lijden zal de olie, chemisch gezien, niet hebben.
Overigens wist een dealer waar mijn H200 in onderhoud was me te vertellen dat er geen synthetische olie in het blok ging maar een half syntheet of minerale olie die weliswaar een kortere levensduur heeft maar beter bestand is tegen hogere temperaturen. Overigens was het spul ook niet al te duur, niet onbelangrijk als het maar 7500km meehoeft.
De synthetische olie die in mijn huidge diesel gaat is zeker 50% duurder maar moet 15.000km in goede staat blijven.

Gerucht gaat dat de onderhoudsinterval bij de oudere H200 diesels zo kort was omdat er veel materiaal loskwam uit het binnenste van de motor door inferieur materiaal gebruik in de Mitsu L400 kloon. Goed filteren en op tijd olie wisselen heeft dan een iets hogere prioriteit als erg duurzame olie erin gooien.

a.van.hemert
Berichten: 3
Lid geworden op: 12 sep 2007 14:59

Re: moterolie

Ongelezen bericht door a.van.hemert »

hallo Ali Bensalah

ik heb er een goed koper olie in gehad
en te lang er in laten zitten
gaat de moter dan meer herrie maken ?
ook rookt hij blauw en stikt ?
nu wel wat minder
ook loopt hij minder hard in begin kreeg ik hem nog aan de 140 nu amper aan de 120 km
kan dat aan de turbo liggen??
nu heb ik wel wat duurdere olie er in gedaan.
groetjes tonnie
:shock: :roll: :idea:

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

en te lang er in laten zitten
Hoeveel km ben je over de interval heen gegaan Tonnie?
Liet hem zelf ook wel eens een 1000'tje of wat over de interval heen gaan maar verder nooit problemen ondervonden.

De kleur van de rook was die zwart (onverbrande diesel) of echt blauw(verbrande olie)?
Als het goed is ruik je het verschil ook wel tussen vette dieselwalm en verbrande motorolie.
Als het onverbrande diesel was in combinatie met het inhouden dan moet je het meer in het brandstof/lucht systeem zoeken.
http://www.autobedrijven-totaal.nl/Diesel_faq.htm

Joyyyyy
Berichten: 380
Lid geworden op: 19 jun 2007 00:35

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Joyyyyy »

best boeiend, een olie van de lidl, die voldoet net zo goed anders werd ie niet verkocht als zijnde olie

ik ben van de low budget, ik mieter er die olie in, en ik ververs die olie om de 7500, kan geen kwaad, ik ben een rustige rijder, echt veel lijd het niet

Maarten1234
Berichten: 1201
Lid geworden op: 07 sep 2006 04:52

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Maarten1234 »

Waar komt alle olie vandaan en wat verschilt eraan....NIETS. Het is pure flauwekul, want het komt uit hetzelfde vat. Olie wordt opgekocht en er worden middelen ter bescherming van je motor toegevoegd. Dit bepaald o.a. de kosten van olie en voegt deze middelen, welke zo'n beetje door iedere olieleverancier standaart worden toegevoegd, toe.

Er bestaat geen echt geen slechte olie. Dat is lariekoek. Het enige verschil is dat er middelen worden toegevoegd om je motor van binnenuit te onderhouden, maar als je inderdaad gewoon regelmatig ververst is er niets of weinig aan de hand.

Trouwens 7500 km is wel erg weinig voor olie. Ik rij met olie ongeveer 15.000 km en pas dan ververs ik de boel met ook een nieuwe originele oliefilter. Ik gooi in mijn motor Valvoline 10W40 Dura-Blend. Dit is te koop bij onder andere de bouwmarkt Karwei. Dit kost voor per 4 of 5 liter 25 euro.

Daarbij maakt het ook nog eens uit hoeveel kilometer jij maandelijks rijdt met je auto, of je een diesel-of benzinemotor hebt, hoe zwaar je motor en auto is en hoe je met je motor omgaat.

Ik rij ruim 15.000 kilometer per jaar met mijn auto. Ik heb een 1600 motor in de auto hangen, rij op benzine en mijn auto weegt 900kg. Verder rij ik normaal en schakel ik op tijd.

Rijd je nu als een gek en schakel je te laat dan heeft je motor het ook veel zwaarder te verduren. Je olie is dan sneller aan vervanging toe.

Olie is er niet alleen om te smeren, maar ook om je motor intern te reinigen van bijvoorbeeld slijpsel door slijtage van bewegende delen en intern condens, te koelen, je motor stiller te maken en nog 1 ding waar ik ef niet op kom.

Dus hoe beter de eigenschappen van de toegevoegde middelen, zoals bijvoorbeeld het voorkomen of verwijderen van corrosie of roest des te beter het is voor je motor. Dit heeft met de olie zelf beslist niets te maken. Het gaat juist om de toegevoegde chemicalien en zouten.

Wat de verkoopprijs ook nog eens bepaald is de hoeveelheid welke een verkoper inslaat. Dit kan hij in mindering brengen bij de klant. Hoe meer de verkoper afneemt hoe hoger de korting voor hem wordt en des te goedkoper kan hij leveren. Wel moet je uiteraard kijken of er een SAE keurmerk op de fles staat. Wanneer dit erop staat dan heb je olie welke is goedgekeurd door de Society of Automotive Engineers. In je onderhoudsboekje van je auto staat SAE (gevolgd door bijvoorbeeld: 0W40, 10W40, 15W40 etc etc etc. Hierna staat ook nog een ander iets bijvoorbeeld API SL-SF. Aan dit laatste moet de olie minimaal voldoen. Dit staat op de oliefles aangegeven. Dit heeft te maken met voor welke type motoren de olie is geschikt. Een zware motor verdient ook een zwaardere type olie, maar veelal klopt dat wel. Je kunt namelijk olie voor een mercedes ook gebruiken voor een FIAT. Even logisch denkwerk wordt hier wel geeist.

Joyyyyy
Berichten: 380
Lid geworden op: 19 jun 2007 00:35

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Joyyyyy »

prijsverschil zal um zitten in de levensduur

hoe lang heeft de olie zijn smerende werking

ik rijd een auto ui 1969, op lpg, met een 2,8 motor

daar wil ik best wat meer voor verversen als dat de levensduur verlengt, ook al is het niet echt nodig, want lpg dus een stuk schoner dan benzine of diesel

ik gooi daar zo om de jaar ff voor een 500 kilometer, een halve liter automatenbak olie bij, moet je eens opletten hoe schoon die motor wordt

olie aflaten, met het vuil, filter meteen vervangen en kan er weer een heel jaar tegenan

s niet schadelijk,het verlengt de levensduur van de motor aanzienlijk

Maarten1234
Berichten: 1201
Lid geworden op: 07 sep 2006 04:52

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Maarten1234 »

Olie is olie.

Hoe vaker je deze verschoond hoe beter het is daar ben ik het mee eens, maar het is in principe niet nodig om om de 7500 te vervangen. Olie gaat ook voor jouw auto echt wel langer mee, maar omdat je goedkope olie hebt en er waarschijnlijke weinig beschermingsmiddeltjes bij zitten geef ik je gelijk zeker wanneer je maar 1 keer per jaar vervangt.

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

maar het is in principe niet nodig om om de 7500 te vervangen
Breng de Topic starter nou niet op verkeerde ideeen!
Die 2,5l TD motoren van Hyundai zijn nou niet het beste wat er op motorengebied ooit gemaakt is (sommige mensen zullen zeggen dat het voor de hele wagen geldt). Zijn in licentie gebouwde Mitsubishi motoren maar met grotere toleraties en slechter materiaal gebruik. De motoren die na 2000 gebouwd zijn waren gelukkig al een stuk beter dan het spul wat eind jaren 90 op de markt kwam. Heel veel in H100 gemonteerde motoren hebben al voor de 100.000km roemloos de geest gegeven.
Beetje lief zijn dus voor een Hyundai 2,5liter motor 8)
Laatst gewijzigd door Ali Bensalah op 13 sep 2007 11:09, 1 keer totaal gewijzigd.

BMS.Purmerend

Re: moterolie

Ongelezen bericht door BMS.Purmerend »

Zo nu is het wel genoeg geweest met korte verhalen wil je leesvoer begin hier dan maar eens.Hahahaha

Nieuwe olie niet slecht voor oud ijzer

________________________________________

Met je Dyane aan de dunne (1)
Laten we er geen doekjes om winden; in onze kringen wordt geëxperimenteerd met motorolie. Het begint meestal als bij het optrekken of juist na het afremmen op de motor een vette pluim achter de uitlaat wordt waargenomen. Voor het vervangen van de versleten zuigerveertjes of het monteren van nieuwe valveseals ontbreekt even de tijd of de moed, dus wordt als tijdelijke oplossing naar een 'dikke' olie gegrepen. En, verruk¬kelijk toeval: dat spul is nog hartstikke goedkoop ook. Zeker als je het in de bouwmarkt of bij de superkruidenier haalt.
Hoe fout die aanpak is, blijkt 's winters. Dan is die huismerk 20W/50 zo taai als appelstroop. Eerste gevolg: klevende zuigers (in onze boxertjes al gauw een probleem).
Daarna gaat alles fout wat fout kan gaan. Door de klevende zuigertjes komt de startmotor niet op toeren, die trekt daardoor extra veel stroom, zo ontstaat een spanningsdaling, dus produceert de ontsteking een te zwakke vonk. Als je motor ondanks die opstapeling van ongunstige omstandigheden toch nog aanslaat, zit het er dik in dat je de neiging niet kunt onderdrukken om even flink toeren te maken. (Vooral niet laten afslaan, nietwaar?) Met als gevolg dat het dunne aluminium van je oliekoeler bezwijkt onder de druk van de oliestroop. Oliekoelers begeven het bij voorkeur 's winters. 's Zomers schiet die goedkope olie overigens ook tekort, maar de schade zie je pas later.
Keuzeprobleem
Zo moet het dus niet. Maar wat dan? De viscositeitaanduiding op de supermarkt olie, 20W/50 bijvoorbeeld, klopt toch met het voorschrift dat Citroën in de jaren '60 en '70 in zijn instructieboekjes opnam? Jawel, maar indertijd waren er ook aanvullende smeervoorschriften voor koude landen, en het advies om bij strenge koude eerst de motor even met de slinger te tornen, 'om de oliefilm te breken'. Kennelijk was de ideale olie voor winterse omstandigheden nog niet beschikbaar. Maar tegenwoordig staan andere oliesoorten in de schappen. Dus het oorspronkelijke smeervoorschrift maar vergeten?
Om er uit te komen, eerst wat uitleg over de viscositeit- en de kwaliteitsaanduidingen die de olieleveranciers aan hun producten meegeven.
De viscositeit laat zich beschrijven als de 'stroperigheid' van een vloeistof. Hoe trager een vloeistof door een buis of een trechter valt, hoe hoger de viscositeitaanduiding. Die aanduiding bestaat uit de letters SAE en een door 5 deelbaar getal. Een SAE 20 olie is dunner dan een SAE 30. De letters SAE staan Society of Automotive Engineers.
Olie is niet altijd even stroperig. Als hij koud is, is hij taaier dan bij hoge temperaturen.
Daarom zou een viscositeitaanduiding van bijvoorbeeld '30' weinig zeggen, als je niet weet bij welke temperatuur hij is bepaald. Welnu: een getal zondermeer betekende tot voor kort dat de viscositeit was bepaald bij honderd graden, de werktemperatuur van een niet zo moderne motor. Inmiddels is een aanvullende test bij een hogere temperatuur, 150 graden, gebruikelijk. (We hebben het dan over de temperatuur in het oliecarter; bij de bovenste zuigerveer wordt de olie tijdelijk tot wel 200 á 300 graden verhit.)
Winterviscositeit
Een getal met de toevoeging W, betekent dat de viscositeit bij een lage temperatuur is bepaald. Bij welke lage temperatuur dat is, hangt af van de viscositeitaanduiding. Voor een goed begrip: de SAE-aanduiding is geen fysische grootheid, maar een indeling in klassen. De bijbehorende grootheid is de milliPascalseconde (m Pa.s). Een 15W olie heeft een startviscositeit (taaiheid) van maximaal 3.500 m Pa.s bij -15 graden, een 10W olie heeft dezelfde start¬viscositeit bij -20 graden en een 5W olie heeft de startviscositeit van 3.500 m Pa.s zelfs nog bij -25 graden. Sterk versimpeld komt het er op neer dat het getal de W iets zegt over de laagste temperatuur waarbij de olie nog probleemloos smeert.
Voor de ouderwetse SAE 20W-klasse is de norm 4.500 mPa.s bij min tien graden. Dus: al bij matige vorst minder vloeibaar. Ook als de meetwaarde je niets zegt, zal het duide¬lijk zijn dat tussen de 20W-klassificatie en de andere winterviscositeitklassen een enorm gat gaapt.
In de tijd van de single-grade olie kocht je in de herfst een winterolie, bijvoorbeeld met een viscositeit 20W. In de lente verving je die door een zomerolie, met bijvoorbeeld een viscositeit 30. Een hele verbetering was de introductie van multigrade-olie; aanvankelijk
20W/30, later met steeds uiteenlopender aanduidingen van de koude en de warme viscositeit. Eind jaren '60, begin jaren '70, was 20W/50 een 'state of the art' motorolie.
Olie als constructie-detail
Een multigrade was dus oorspronkelijk bedoeld om af te zijn van het omschakelen van winter- naar zomerolie en omgekeerd. Je zou kunnen zeggen dat de invloed van de temperatuur op zo'n olie is afgevlakt of gedempt. Tegenwoordig dient multigrade olie niet alleen het gemak; bij het construeren van motoren wordt uitgegaan van de beschikbaarheid van multigrades. Dat geldt ook al voor onze tweepitters. Die hebben echt een betrouwbare multigrade nodig.
De industrie maakt een multigrade door uit te gaan van een dunne basisolie en daar stoffen aan toe te voegen die bestaan uit zeer lange molecuulketens, de zogenoemde polymeren. Deze ketens hebben de eigenschap dat ze zich bij lage temperaturen oprollen tot een bolletje of kluwentje. In die toestand hebben ze weinig invloed op de viscositeit. Bij hogere temperaturen ontrollen en vervlechten ze zich. De aldus ontstane polymeerspaghetti maakt de warme olie taaier. Een nadeel van deze nuttige moleculen is dat ze letterlijk kunnen breken. Daarna doen ze hun werk niet meer goed. Multigrade olie kan dus 'verslijten'. Als een 20W/50 olie veroudert, is hij misschien nog maar een 20W/30.
In die toestand kan hij bij hoge temperaturen motorschade veroorzaken.
Naast dit blijvende viscositeitverlies kan ook tijdelijk viscositeitverlies ontstaan. De polymeren kunnen zich bij hoge temperaturen tussen sneldraaiende motordelen zo strekken, dat ze geen spaghetti vormen maar als het ware evenwijdig gaan liggen. In die toestand dragen ze minder bij aan de viscositeit bij hoge temperatuur. Aan de polymeer toevoegingen moeten dus hoge eisen worden gesteld.
Voor de kwaliteit bij lage temperaturen is in de eerste plaats de basisolie verantwoordelijk.
Probleem daarbij is, dat je bij de huidige gebruiksomstandigheden niet 'gewoon' een lekker dunne minerale olie als basis kunt nemen. Die kan namelijk gedeeltelijk verdampen bij hoge temperaturen. Natuurlijk leidt dat tot een afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke viscositeit. Een olie die in dit opzicht slecht presteert, kun je herkennen aan het olieverbruik. Direct na het verversen met zo'n inferieure olie is het olieverbruik vrij groot, na een paar keer bijvullen daalt de consumptie. Maar dan klopt inmiddels de winterviscositeit niet meer...
Door de ontwikkelingen in de motortechniek zijn de oliefabrikanten genoodzaakt, hun producten bestand te maken tegen hogere temperaturen. Dat wil zeggen; betere basisolie en sterkere polymeren. Om een dunne basisolie te verkrijgen die bij hoge temperaturen toch niet via de carterontluchting verdwijnt, zijn synthetische en hydrocrack-oliën ontwikkeld. De synthetische basisoliën hebben lange moleculen; er hoeven minder polymeren aan toegevoegd worden om multigrade- eigenschappen te verkrijgen. Kortom: Kwaliteitsoliën van de jaren '90 slijten dankzij de vorderingen van de chemie minder snel.
Verder is er natuurlijk een ontwikkeling op het gebied van de toevoegingen (dopes) die zorgen dat de olie niet te snel oxideert; dat schuimvorming, asafzetting en 'sludge' (drab) worden voorkomen; dat de olie zich goed hecht aan metalen oppervlakken; dat keerringen n andere rubber onderdelen soepel blijven. Dat alles is voor ons mooi meegenomen, ook al hebben we geen kwetsbare turbo's en hydraulische klepstoters.
Vieze praatjes
De beroemde griezelverhalen over klassieke auto's die vastliepen nadat ze van gedoopte olie waren voorzien, hebben weinig met ons te maken. Er heeft nooit een Dyane op ongedoopte olie gereden. Het is dus niet aannemelijk dat door het gebruik van moderne olie in onze tweepitters plotseling vlokken oud vuil worden losgeweekt in het smeersys¬teem. De voor dit artikel geraadpleegde technisch adviseur bij Castrol Nederland, W.A. Wilmink, komt tot het advies: Voor een auto waarmee in de afgelopen decennia de ontwikkeling op het gebied van motorolie is gevolgd, kan het gebruik van een goede 10W/40 olie voordelen bieden.
Het door Wilmink geformuleerde voorbehoud moeten we in het oog houden. Wellicht moet in dit verband worden gevreesd voor de 35 pk'tjes uit 1969 en '70, die een niet verwisselbaar inwendig oliefilter hebben. Daarin kan zich na een kwart eeuw heel wat narigheid verzameld hebben, die door sterk reinigende dopes kan loskomen. Maar niemand kan garanderen dat bij het gebruik van minder geavanceerde olie ook niet plotseling een acute verstopping van een olieleidinkje of -boring kan ontstaan. Wilmink: ‘Alleen via endoscopie of demontage is vast te stellen of er inwendige vervuiling opgetreden is. Dus ook alleen via die weg is het risico in te schatten van het gebruik van een sterk reinigende olie.'
Wie altijd goede olie heeft gebruikt, loopt de minste risico's. Al in de eerste helft van de jaren '80 voldeden de gangbare kwaliteitsoliën, bijvoorbeeld de 20W/50 of 15W/50 die Citroën in die periode voorschreef voor de 2CV en de Dyane, aan de kwaliteitsnorm APISF (waarover later meer). Dat was al een sterk reinigende olie. In een Dyane die al tien tot vijftien jaar zulke kwaliteit heeft gekregen, zullen geen grote hoeveelheden vuil zijn samengeklonterd. Bij twijfel (je hebt het niet zo nauw genomen of je Dyane komt uit een schuur in Frankrijk en je vond een drabbige of klei-achtige afzetting in de onderste helft van de kleppendeksels) kun je de risico's beperken door de eerste tijd vaker olie te verversen, bijvoorbeeld tweemaal na 3.000 km in plaats van na 5.000. Een eventueel uitwendig oliefilter (Dyane na 1970) moet bij die gelegenheden ook worden vervangen. En natuurlijk bagger je die gore kleppendeksels uit.
'Dun' is prima
De voordelen die Wilmink in een moderne 10W/40 ziet, houden vooral verband met de koude start. Die verloopt met een dunne olie vlotter. Bovendien worden de te smeren motordelen sneller bereikt, zodat direct na de start minder slijtage zal optreden.
Het mag inmiddels duidelijk zijn, dat het begrip 'dunne olie' uitsluitend iets zegt over de viscositeit bij koude start. Is de motorolie na enige tijd warm, dan geldt het tweede cijfer van de viscositeitaanduiding. Voor ons is dan het getal '40' (maar dan bepaald volgens een modern kwaliteitsvoorschrift) goed genoeg.
Het eerste cijfer van de viscositeitaanduiding kan eigenlijk niet te laag zijn; een 5W/40 olie is per definitie ook een 10W/40, en een 15W/40. Het verschil tussen een 5W/.., een 10W/.. en een 15W/.. is immers dat de startviscositeit is bepaald bij respectievelijk 25, 20
en 15 graden onder nul. Een 5W/40 olie van een nette fabrikant voldoet volkomen aan de specificaties van een 10W/40 of een 15W/40.
Hoe serieus de viscositeit en de andere eigenschappen van olie worden bepaald, blijkt uit de Amerikaanse API- of de Europese CCMC-kwaliteitsaanduiding. Een beetje oliemerk vermeldt in welke kwaliteitsklasse zijn product bij API en CCMC valt, en geeft er liefst ook nog een paar kwaliteitsnormen van autofabrikanten bij. Verder pronken de fabrikanten gaarne met militaire smeervoor¬schriften; ze denken zeker dat de majesteit in autoshops winkelt voor haar strijdkrachten.
Al met al; van de kwaliteitsaanduidingen hebben ze een zooitje gemaakt.
Door de jaren heen zijn de API en de CCMC-normen steeds verder ontwikkeld. De Amerikaanse aanduiding heeft de vorm API S? C?, waarbij voor de vraagtekens een letter moet worden ingevuld. De letter achter de S duidt op de kwaliteit voor benzinemotoren, achter de C komt een letter die een aantal relevante normen voor dieselmotoren vertegenwoordigt. in 1988 was men aangeland bij API SG CD, sinds vorig jaar is API SH CE de hoogste kwaliteitsnorm.
De Europese kwaliteitsaanduiding heeft de vorm CCMC G?/PD?. Op de plaats van de vraagtekens komen cijfers. De G-aanduiding staat voor het normenstelsel dat relevant is voor benzinemotoren, PD is voor diesels van belang. De tot nu toe hoogste aanduiding is CCMC G5/PD2.
Gekibbel over kwaliteit
Het lijkt voor ons verstandig, de CCMC-kwaliteitsaanduiding in het oog te houden.
Daarin zijn de normen van de Europese automobielfabrikanten opgenomen. Sommige Europese constructeurs hadden de opvatting dat de API- aanduiding tot en met de klasse SF niet voldoende rekening hield met Europese omstandigheden (kortere trajecten dan in Amerika, hogere snelheden, kleinere, sneldraaiende motoren). De API SG -klasse zou aan dat bezwaar een eind moeten maken, maar een probleem bleef de beperktheid van de Amerikaanse testvoorschriften. Niet alle door de industrie geproduceerde combinaties ('blends') van basisoliën en viscositeitsindex-verbeteraars hoefden onder API SG afzonderlijk te worden getest; van sommige eindprodukten stond slechts vast dat ze theoretisch aan de norm voldeden.
De nieuwe norm API SH moet daarin verandering brengen. De kwaliteitseisen zijn niet opzienbarend verhoogd, maar de vrijheid om zonder nieuwe tests te 'blenden' is beperkt.
De controleerbaarheid is verbeterd en er wordt ook daadwerkelijk gecontroleerd. Ten bewijze daarvan is de 'donut' ingevoerd; een ringvormige opdruk met daarin de Api specificatie.
Wie een betrouwbare state-of-the-art olie zoekt, kan dus kiezen uit de Api-specificaties SH en de Europese CCMC G4 of G5. (De lagere CCMC-klassen zijn bij de invoering van G4 formeel vervallen, maar je ziet nog wel eens op goedkope olie een G2-aanduiding staan. Dat is dus anno 1995 geen geldige kwaliteitsaanduiding.)
Binnen die kwaliteitsklassen heb je natuurlijk keuze uit ver¬schillende viscositeiten. De keuze hangt af van het gebruik. Ga je komende winter naar de Raid Laponie, dan kun je sinds kort zelfs een API-SH CCMC-G5 SAE 0W/30 in je motor gieten. Castrol claimde begin dit jaar als eerste in een universele multigrade de winterviscositeitsaanduiding 0W te hebben bereikt, dat wil zeggen dat er voldoende startviscositeit is bij 30 graden onder nul.
De keuze voor zo'n bijzondere olie heeft overigens ook gevolgen voor de viscositeit van je cashflow; het goedje kost op een paar centen na 15 Euro per liter exclusief btw. Wie zomer en winter in Nederland rijdt, kan een G5 5W/40 kiezen, of een G4 of G5 10W/40.
Eigenlijk zou je een 10W/50 willen. Citroën schreef in 1969 voor onze auto’s Total Altigrade 20W/40 of 20W/50 voor, in 1977 was het voorschrift 20W/50 of in koude landen 10W/30. Blijkbaar kende Citroën de winterse problemen met 20W/50, maar werd een 'zomerviscositeit' 50 toch wenselijk gevonden. Naar een 10W/50 van een betrouwbaar merk zul je echter lang moeten zoeken, want in de moderne autotechniek is geen behoefte meer aan een zo hoge zomerviscositeit. Maar de moderne techniek heeft wel een grotere duurzaamheid bij zeer hoge temperaturen opgeleverd; denk bijvoor¬beeld aan de tests tot 150 in plaats van 100 graden.
Wilmink van Castrol over dit dilemma: 'Een viscositeit van 10W/50 is inderdaad niet meer zo gebruikelijk, maar een huidige 10W/40 olie is een uitstekende vervanger. Een dunne olie bij lage temperatuur heeft als voordeel dat de smering snel op gang komt en dat de oliedruk niet zo hoog oploopt dat oliekoelers uit elkaar barsten. Een 5W/X is in dat verband nog beter. De gekozen olie moet dan wel bij hoge temperaturen en tijdens de gehele verversingsperiode stabiel blijven, om het olieverbruik zo laag mogelijk te houden.
Ook hier hebben de SH oliën een pre, daar deze onder veel zwaardere omstandigheden getest worden. Idem voor de CCMC G4 en G5 oliën. De 10W/40 kan zomer en winter gebruikt worden.'
Moraal van het verhaal: Vergeet de 'dikke' olie. Je kunt een versleten motor domweg niet met olie repareren. Misschien is hij niet eens zo erg versleten het hoge verbruik en de rook kunnen ook veroorzaakt worden door de minderwaardige basisolie in goedkope multigrades. Wees vooral niet bang voor 'dunne' 10W/40 of 5W/40 olie van de hoogste
kwaliteitsklassen; ze doen het in onze auto's geheid beter dan de huidige 20W/50 uit de bouwmarkt.
auteur: Peter Logcher
(Bronnen: Auto + Motor Techniek september 1992, januari 1995, april 1995; Technische Leergang Olie en Motoren van P. Kla¬šver/Delta Press; en de geduldige uitleg van W.H. Wilmink, technisch adviseur bij Castrol Nederland BV).
foto:Het verschil in beeld. Castrol koelde vier verschillende oliën gedurende een hele nacht af tot min 20 graden en goot ze uit. Van links naar rechts een gedeeltelijk syntheti¬sche 10W/40; een minerale 10W/30; een minerale 15W/50 en een minerale 10W/40.
Commentaar is eigenlijk overbodig, maar vooruit: Dat de 15W/50 de bodem van het maatglas nog niet heeft bereikt, betekent dat startproblemen te verwachten zijn. De resultaten met de twee 10W/40-oliËn maken duidelijk dat binnen een SAE-viscositeitsklasse aanzienlijke verschillen kunnen voorkomen.
foto:Het smeersysteem van de 3CV-motor in zijn meest ontwikkelde vorm (Ami 8): extern oliefilter (16) en aluminium oliekoeler met groot oppervlak (25). De oliepomp (1) is op het eind van de nokkenas gemonteerd. Het systeem wordt gestuurd door de drukregelaar
(15-33-8-12) en smalle kanaaltjes zoals in de boutjes 28 en 27.

Dit is maar een greep uit de veelvuldige uitlegen wat en hoe olie is, waarvoor en waarom

BMS.Purmerend

Re: moterolie

Ongelezen bericht door BMS.Purmerend »

Er mailde mij net iemand Kees460 of het verhaal niet langer kon, en jawel Kees460 lees deze dan ook maar, indien je het allemaal kunt onthouden hebben wij allemaal iets geleerd. Vragen als deze kun je gewoon opzoeken wordt je ook niet op het verkeerde been gezet. Groeten Jan

Een bewuste keuze
De weg naar de juiste oldtimerolie - deel I: de basisprincipes
Onafhankelijk van de actualiteit willen wij het begrip "smering" uitsluitend op voertuigen betrekken en ons dan met name richten op de problemen die de bezitters en restaurateurs van oldtimers tegenkomen.
Wie zich hier intensief mee bezighoudt, staat vroeg of laat voor de vraag: welke olie is het beste geschikt voor mijn oude motor of mijn oude transmissie? Kan ik zonder problemen een moderne hoog vermogensolie gebruiken, of ontstaan daardoor problemen of zelfs beschadigingen? Moet ik persé de voor de oorlog voorgeschreven olie ergens opscharrelen of kan ik bijvoorbeeld net zo goed een 5W-50 olie gebruiken?
Deze en andere vragen zijn al vaker uitvoerig besproken. Inmiddels zijn er enkele bedrijven die deze problemen serieus hebben genomen en hebben geprobeerd acceptabele oplossingen te vinden. Bovendien zijn niet alleen nieuwe producten, maar is ook moderne, gefundeerde kennis toegankelijk geworden. Eerst moeten we echter de belangrijkste basisprincipes van de smering van bewegende delen recapituleren.
Al in een ver verleden was het de eerste rijtuigmakers opgevallen dat de primitieve houten wielen op hun evenzo primitieve houten assen lichter en met minder gepiep en geknars konden worden bewogen als ze met vet werden ingesmeerd. Destijds waren alleen dierlijke vetten beschikbaar, zoals bijvoorbeeld rundertalg, dat toch bijna nergens anders voor kon worden gebruikt. Dit tamelijk harde vet bleef bovendien langer in de met vrij veel speling geproduceerde lagers zitten en verminderde de kracht die nodig was om een zwaar beladen wagen te bewegen aanzienlijk. In de afgelopen eeuwen veranderde er vrijwel niets, totdat de stoommachine werd uitgevonden en het industriële tijdperk doorbrak. Plotseling waren daar de sneldraaiende machines die smeermiddelen nodig hadden die in staat waren zichzelf daarheen te verplaatsen waar ze nodig waren.
Gelukkig ontdekte op hetzelfde moment iemand het geheim van de destillatie van aardolie. Toen had men eindelijk een vloeibaar smeermiddel, zonder welke de industriële revolutie - en met name de ontwikkeling van sneldraaiende machines - nooit op het punt van vandaag zou zijn geweest. Al in het jaar 200 van onze tijdtelling bouwde Heron von Alexandrië zoiets als een primitieve stoomturbine; dit moest wel falen, omdat de technologische voorwaarden voor een praktisch gebruik van zijn uitvinding nog niet aanwezig waren. Elk groot idee heeft voor de daadwerkelijke realisatie een bijbehorende omgeving nodig.
Wat het machinetijdperk betrof, moesten eerst bruikbare staalsoorten en lagermaterialen beschikbaar zijn, noodzakelijke werktuigen en bewerkingsmachines, en daarnaast bruikbare smeermiddelen. Alleen alles tezamen kon een zo snelle technische vooruitgang tot gevolg hebben. De eerste oliesoorten waren nogal taai (ze moesten immers de hete stoom in de cilinders weerstaan) en bevatten een hoeveelheid nevenproducten zoals zwavel, fosfor en paraffine. In de loop der tijd werden steeds meer nieuwe en verbeterde smeermiddelen ontwikkeld, hetgeen de ingenieurs in staat stelde steeds sneller draaiende machines te bouwen. Deze ontwikkeling bij wederzijdse afhankelijkheid is tot op de dag van vandaag nog steeds niet ten einde.
Enkele jaren na het begin van de motorisering - die met name in de VS als gevolg van de grote afstanden en dankzij de lopende bandproductie door Henry Ford aanmerkelijk sneller succes had dan in het kleine, oude Europa - werd duidelijk dat voor bepaalde zaken een normering onontbeerlijk was, en zo werd de SAE opgericht, de "Society of Automotive Engineers". Deze vereniging hield zich ook bezig met een classificatie van verschillende smeermiddelen en sorteerde ze naar hun stromingsvermogen in verschillende SAE-klassen. Hoe lager het getal, hoe dunner de olie. Daarbij zegt het SAE-getal echter niets over het smeervermogen, de schuifsterkte of de verouderingsbestendigheid. Daarvoor werd naderhand de API-classificatie gecreëerd (conform American Petroleum Institute), die elke olie volgens genoemde criteria waardeerde. Globaal kan worden gesteld dat de kwaliteit (met name de drukbestendigheid) steeds beter is naarmate hij een hogere letter uit het alfabet toegewezen heeft gekregen.
Zo voldoet olie uit de API-klasse SF of SG aan hogere eisen dan olie uit de klasse SE.
Daarbij betekent de eerste letter S dat de olie bedoeld is voor gebruik in benzinemotoren. Voor dieselmotoren staat de letter C. Wanneer op een jerrycan bijv. API SF-CC staat, dan is deze olie geschikt voor normale benzinemotoren en voor niet voorgegloeide dieselmotoren. Voor uitgesproken krachtige motoren zou API SG beter geschikt zijn en voor diesels met turbolader moet de kwaliteit CD worden gebruikt.
Omdat de API-classificatie met name op de Amerikaanse markt is toegesneden, waar grote en relatief langzaam draaiende motoren met een laag rendement per liter het meest gangbaar zijn (moderne oldtimers bij wijze van spreken), werd voor de Europese markt een classificatie ingevoerd, die de benaming CCMC draagt (voor "Comité des Constructeurs d'Automobiles du Marché Commun"), en die natuurlijk weer andere codes invoerde. Voor moderne motoren is alles dus tot zover duidelijk.
Maar wat gebeurt er nu met de oude juweeltjes? Om hierop een antwoord te geven, moeten wij terug in de tijd en op de ontwikkeling van de voertuigmotoren ingaan. Vanaf de eerste motorvoertuigen tot in de twintiger jaren waren alle motoren - ten minste wat hun hoofdlagers en nokkenaslagers betreft - voorzien van glijlagers. Automotoren zijn dat nu nog steeds, en ook bij motorfietsen maakt men hoofdzakelijk (weer) gebruik van glijlagers, met name bij machines met twee en vier cilinders. Bij motoren voor motorfietsen ging men er al snel toe over de drijfstang op rollen te leggen, terwijl men met name bij motoren met weinig cilinderinhoud nog heel lang - niet in de laatste plaats door de prijs - aan glijgelagerde krukashoofdlagers vasthield.
Deze werden met eenvoudige pompen druppelsgewijs van olie voorzien, hetgeen voor de smering van de lagers meestal voldoende was. De uit het lager sijpelende olie werd via het ontluchtingssysteem gewoon naar buiten geblazen. Daarom spreekt met in deze gevallen van olie- of verliessmering. Het olieverbruik was niet zo hoog en speelde bij eencilindermotoren geen grote rol. Dat werd echter anders bij automotoren met vier cilinders. Daar moest men er vanaf het begin op letten dat er zo veel mogelijk olie in de motor bleef en deze zo lang mogelijk werd gebruikt. Dus moest de olie na gebruik weer in een voorraadreservoir - het oliecarter - terugstromen, om vervolgens opnieuw naar de smeerplaatsen getransporteerd te worden. Voor de verplaatsing was niet alleen een oliepomp nodig, maar ook de bijbehorende leidingen en kanalen, evenals de openingen in de krukas, die van lager tot lager en van krukastap tot krukastap leiden, hetgeen niet alleen problemen bij de productie opleverde (boor zelf maar eens door een 150 mm lang stuk rond metaal en kijk waar u uitkomt!), maar naast de hoge kosten ook de kans op breuk aanzienlijk verhoogde.
Vele motoren hadden daarom een eenvoudige dompelsmering, waarbij de drijfstang met een aangegoten lip in een met olie gevulde schaal dook en de olie overal heen spoot. Een paar druppels kwamen daarbij ook in het drijfstanglager terecht en dat was de bedoeling! Oliedrukfetisjisten, die vonden dat de druk in het smeersysteem niet groot genoeg kon zijn, moeten dit feit onder ogen zien. In elk geval waren de zo succesvolle voertuigen als de Austin Seven of zijn Duitse tweelingbroer, de BMW Dixi, met niets anders uitgerust en zij ondervonden daarvan geen problemen. Door de hogere toerentallen en vermogens echter worden niet alleen hogere eisen aan het smeervermogen en de drukbestendigheid gesteld; de olie werd ook steeds meer voor koelingdoeleinden gebruikt. Hetgeen weer nieuwe vragen opriep: Waarom wordt de olie nu heter dan vroeger?
Zoals bekend vertoont ook een ogenschijnlijk glad oppervlak oneffenheden die door de bewerking ontstaan en niet kunnen worden voorkomen. Het oppervlak van deze oneffenheid heeft daarbij scherpe randen en indien men twee volledige droge, ogenschijnlijk gladde onderdelen tegen elkaar legt, moet men - met name wanneer van bovenaf nog een bepaalde druk wordt uitgeoefend - een behoorlijke kracht uitoefenen om ze langs elkaar te verschuiven. Controleert men beide oppervlakken achteraf met een loep of onder een microscoop, dan constateert men dat er vele nieuwe krassen zijn ontstaan.
De oorzaak is eenvoudig: bij het verschuiven zijn veel van de uitstekende puntjes van beide oppervlakken afgebroken en hebben groeven veroorzaakt. Wanneer wij deze slijtagedeeltjes afvegen en slechts een druppeltje olie tussen beide platen druppelen, dan gaat het verschuiven aanzienlijk makkelijker en er ontstaan ook geen nieuwe groeven meer. De olie heeft de bovenste plaats iets opgetild, zodat de puntjes van de oneffenheden de onderplaat niet meer raken. Zo wordt slijtage voorkomen. In een lagerbus, waarin een astap draait, wordt de toegevoerde olie door de draaiende tap meegenomen en in de spleet tussen de tap en de lagerbus geperst. Daardoor wordt een wigvormig kussen gevormd, dat zijn grootste draagkracht op de kleinste plaatsen heeft en als smeerwig wordt omschreven. De kracht van deze smeerwig is zo sterk, dat de as van de bus wordt getild en vrij in de olie zweeft. Op deze manier vindt dus geen aanraking tussen metalen meer plaats.
Feitelijk ontstaat de gehele lagerslijtage in principe bij het starten van een motor. Indien alle olie na een langere stilstandperiode uit de lagers is gelopen, ontstaat bij het opstarten wrijving tussen droge onderdelen, dit wordt echter door een dunne olielaag beperkt, die zich aan het lageroppervlak heeft gehecht. Deze toestand duurt zo lang tot de oliepomp voldoende olie naar de lagers heeft getransporteerd om de tap weer te laten zweven. Hier zijn echter motoren met slingersmering in het voordeel, omdat ze de olie al vanaf de eerste omwenteling overal heen spatten. Daarbij wordt dunne olie natuurlijk sneller omhoog gepompt dan dikke.
Omdat koude olie dikker is dan warme, heeft men in de winter dunnere olie nodig. Anderzijds mag de olie ook weer niet te dun zijn, omdat hij tijdens het opwarmen nog dunner wordt en dan zijn smeervermogen verlies. Daarom heeft men de zogeheten multipurpose oliën ontwikkeld, die in de winter dun en in de zomer dik zijn. De truc daarbij zijn de zogeheten VI-verbeteraars. Dat zijn kettingmoleculen die er in koude toestand als een stevig opgerolde kluwen wol uitzien en in een basissubstantie van dunne olie zwemmen. Bij hogere temperaturen wordt de kluwen steeds losser, de moleculen strekken zich en maken dunne olie daardoor dikker.
De hoge temperaturen komen echter niet alleen van buitenaf, ze ontstaan ook in de motor zelf. Dat geldt met name voor de verbrandingswarmte die door de zuigerringen op de olielaag van de cilinderwanden en langs deze weg aan het water in de koelmantel of via de ribben direct aan de lucht wordt afgegeven. De zuiger zelf kan door de rondspattende olie eveneens een deel van zijn warmte kwijt en met name de hoofd- en drijfstanglagers ontwikkelen wrijvingswarmte die stijgt naarmate het motortoerental wordt verhoogd (onderzoek heeft aangetoond dat de gemiddelde olietemperatuur tussen 1950 en 1960 per jaar met bijna 10°C is gestegen - een gevolg van het in dit tijdsbestek met rasse schreden gestegen vermogen).
Daarbij heeft het verwarmen van de lagers niets met droge wrijving te maken - anders zouden de lagers worden aangevreten -, maar met het feit dat de wrijving ook bij volledig vrij in olie drijvende lagertappen niet volledig kan worden uitgeschakeld. Alleen vindt dit tussen de afzonderlijke vloeistofmoleculen van de olie plaats. In elk geval moet bij een lagertap met een diameter van 40 mm en een toerental van 5.000/min een snelheidsverschil van 37,7 km/h voor de omvang van de as en 0,00 km/h voor de stilstaande lagerbus worden gecompenseerd. En deze compensatie vindt binnen de ca. één- tot tweehonderdste millimeter dikke olielaag plaats! Geen wonder dat de moleculen daarbij behoorlijk warm worden.
Dat is ook de reden voor de relatief grote oliepompen, die niet alleen tot doel hebben om de lagers onder druk te zetten (de door de draaiende as zelf gevormde smeerwig bouwt een druk van meer dan 100 bar op - dus de 3 tot 8 bar van een oliepomp zijn daarbij vergeleken lachwekkend), maar veeleer om zo veel mogelijk koele olie door de lagers te drukken. Daarom zijn de meeste oliecarters aan de onderkant geribbeld of is hij soms van een aparte oliekoeler voorzien.
Dat is op dit moment de stand van de techniek. Bij oude motoren met een gering verbruik is dat echter niet van belang. Waarbij ik de grens voor het begrip "oud" ongeveer in het midden van de jaren vijftig wil leggen. Ook nu de auto's uit het begin van de jaren zeventig inmiddels als oldtimer worden betiteld. In technische zin kunnen ze beter met de moderne constructies worden vergeleken - met name wanneer ze al van effectieve oliefilters zijn voorzien -, zodat wij ons in eerste instantie op de behoeften van motoren tussen 1910 en 1950 zullen concentreren. Zoals gezegd, beschouwde men destijds de olie vrijwel uitsluitend als smeermiddel, daarom hadden de oliepompen meestal een relatief lage opbrengst. Multipurpose olie was toen nog onbekend, daarom werd voor de zomer een andere viscositeit (taaiheid) dan in de winter voorgeschreven, bijv. SAE 20 voor de winter en SAE 50 voor de zomer. In het algemeen werden vroeger dikkere oliesoorten gebruikt dan tegenwoordig. Dat komt omdat de motoren toen langzamer liepen en daardoor een minder draagkrachtige smeerwig opbouwden, verder lag het aan de drukbestendigheid van de toenmalige oliesoorten, die relatief taai moesten zijn om niet weggedrukt te worden (met name bij sport- en racemotoren was ten minste een olie van SAE 50 voorgeschreven). Voor bijzondere belastingen werden ricinushoudende oliesoorten gebruikt - voor het eerst door Castrol geproduceerd -, omdat plantaardige olie van de ricinus over een enorm hechtend vermogen en uitstekende drukbestendigheid beschikte, zoals vroeger op geen enkele andere wijze kon worden bereikt. Bovendien wisten de toenmalige constructeurs niets van smeerwiggen en hun werking, zodat de lagers niet optimaal geconstrueerd waren en de smeerwig onderbraken in plaats van op te bouwen.
Des te belangrijker was de drukbestendigheid van de oliefilm. Men ging er vroeger vanuit dat men de olie via kanalen naar de plaats van gebruik moest leiden. Daarom werden de lagerschalen van kruisvormige groeven voorzien, die exact op de belangrijkste plaatsen voor een gedeeltelijke instorting van de smeerwig zorgden. Bij de restauratie van een oude motor zou men deze nadelig werkende spiraal- en kruisgroeven niet klakkeloos moeten overnemen, men zou beter lagerbussen volgens de modernere technieken kunnen inbouwen.
Een ander kenmerk van oude motoren komt voort uit het merkwaardige feit dat ze vrijwel geen van allen over een effectieve reinigingsmogelijkheid voor de circulerende olie beschikken. Tot ver in de vijftiger jaren was een (meestal grofmazige) zeef voor de oliepomp gebruikelijk.
De zeef hield vrijwel niets tegen, zodat de sommige constructeurs een zeef helemaal achterwege lieten. In principe voorkomt de zeef alleen uitval van de oliepomp door aangezogen grove deeltjes, zoals moeren die in de motor zijn gevallen o.i.d. In het verleden zorgden de oliesoorten echter zelf ook al voor een soort filtereffect: Ze vormden namelijk in de loop der tijd een sliblaag, die vuil en resten opnam en zo uit het oliecircuit verwijderde. Toen nog moest de olie zeer vaak, om de 1.000 tot 2.000 kilometer worden ververst en menig fabrikant stond zelfs op een interne motorreiniging met een zogeheten spoelolie (een dunne olie, die als oplosmiddel meestal petroleum bevatte), en slechts enkele minuten in de draaiende motor verbleef om de sliblaag in het oliecarter en de smeerkanalen op te lossen. Pas daarna werd de nieuwe olie ingegoten.
Slechts enkele autofabrikanten van topmerken zoals Maybach, Horch en Mercedes, hielden zich met het filteren van olie bezig. Daarvoor werden meestal dichtgepakte zuilen van dunne plaatjes gebruikt, die voor de oliepomp werden geschakeld. Tussen twee plaatjes was een dunne spleet van ongeveer een plaatdikte (ongeveer van 0,15 tot 0,2 mm), om de olie door te laten. Omdat het risico op een verstopping groot was, werden de spleten door de tussenliggende plaatstroken gereinigd, die zich dwangmatig (bijv. bij het intrappen van het koppelingspedaal) steeds een stuk verder draaiden. Zulke spleetfilters waren echter duur en kwamen daarom alleen in de duurdere prijsklassen voor. Een van de laatste spleetfilters (zo al niet de laatste) werd in 1953 in de Victoria-Bergmeister 350 ingebouwd.
Al deze en vergelijkbare filters werden aan de zuigzijde, dus voor de pomp geplaatst. Daarom moest de vrije diameter groot genoeg zijn, omdat de olie niet onder druk stond. De in de zestiger jaren steeds vaker en zelfs tegenwoordig nog gebruikte papieren filters hebben zulke kleine poriën (ca. 0,025 tot 0,035 mm), dat ze in de drukleiding moeten worden geplaatst. Het risico bij oude motoren ligt in het feit dat moderne oliesoorten een aantal toevoegingen bevatten waarvan men vroeger nog nooit had gehoord. Bovendien zijn er naast de reeds genoemde VI-verbeteraars nog de detergenten (reinigingsmiddelen), die het bezinksel afbreken of het ontstaan voorkomen en de motor op die manier schoon houden. Door detergenten opgeloste vuildeeltjes worden door dispersieadditieven omhuld zodat ze blijven zweven tot ze naar het filter worden getransporteerd. Zonder filters kan het vuil niet verwijderd worden en blijft dus in het oliecircuit.
Daarnaast bevatten alle oliesoorten metaalachtige bijmengsels (met name zinkfosfaat), waardoor de drukbestendigheid van de oliefilm wordt verbeterd. Omdat de termijnen waarbinnen olie moet worden ververst steeds langer worden, moeten bepaalde toevoegingen aan de olie ook nog in staat zijn, de metalen oppervlakken van de motor te beschermen tegen condens en zuren, die door de verbrandingsgassen worden gevormd en tussen de zuiger en cilinderwand doorblazen. In moderne olie kan het aandeel aan additieven 20 tot 25% bedragen.
Daarbij zijn sommige van deze additieven zo agressief, dat ze bijv. non-ferrometalen zoals brons of messing aantasten of pakkingen laten zwellen, zodat ook de fabrikanten van pakkingen andere materialen moeten kiezen. Een typisch voorbeeld hiervan is de in de meeste achterassen gebruikte hypoïdeolie, die speciaal daarvoor geschikte askeerringen vereist. Al deze toevoegingen waren vroeger onbekend en ook niet nodig, omdat de meeste problemen in verband met de korte verversingsintervallen van de olie helemaal niet voorkwamen.
Ook dispersieadditieven zijn in oude motoren eerder schadelijk dan nuttig, omdat ze vuil en slijtdeeltjes zwevende houden, ze echter niet in een filter worden opgevangen (omdat er geen filter is), en daardoor de hele smurrie steeds weer opnieuw door de motor wordt gepompt. Zet daarnaast nog de nadelige invloed op vele oude pakkingmaterialen en de mogelijke chemische corrosie van bronzen lagers, dan wordt duidelijk dat moderne olie, hoe goed ze ook in nieuwe motoren zijn, voor oldtimers uit de vijftiger of nog eerder absoluut niet geschikt zijn.
Ik heb al meer dan een jaar geleden bij de olie-industrie informatie ingewonnen en daarbij de toezegging gekregen dat men speciale olie voor oldtimers weliswaar niet op de markt zou brengen (omdat de te verwachten afzet de investering niet waard is), maar dat sommige van de huidige als compressorolie verkochte smeermiddelen zeer dicht de kwaliteit benaderen van de motorolie zoals die in de dertiger jaren zou zijn geweest. Helaas is deze olie alleen via de groothandel en alleen in vaten van ten minste 20 liter en meestal zelfs 100 liter verkrijgbaar.
________________________________________
Een bewuste keuze
De weg naar de juiste oldtimerolie - deel II: nieuwe producten op de markt
In het eerste deel van ons smeermiddelenverslag hebben wij ons met de taak van de olie in de motor bezig gehouden. Speciale oldtimerolie was echter tot voor kort alleen in vaten van ten minste 20 liter en meestal zelfs 100 liter verkrijgbaar.
Voor de grotere concerns - met name die in de VS zijn gevestigd - is dat geen aandachtspunt, met name omdat juist in Amerika de echte oldtimers slechts een minimaal aandeel van het voertuigenbestand vormen (en dan spreken wij nog niet van verouderde constructies van recentere data). In Europa daarentegen ligt dat toch iets anders, met name op de Britse eilanden, die waarschijnlijk wereldwijd over het hoogste percentage aan oldtimers beschikken. Geen wonder dus dat een traditierijke firma als Castrol besloot om de goede oude motorolie nieuw leven in te blazen om historische motoren van een op hun behoefte afgestemd smeermiddel te voorzien. Daarnaast houdt men zich ook nog bezig met olie voor transmissies en achterassen die zo geconstrueerd zijn, dat ze bij een maximale drukbestendigheid de oude pakkingen niet aantasten. Bovendien is er met name voor Renault-transmissies van respectabele leeftijd een transmissieolie met de viscositeit SAE 140, die het schakelen van de meestal zeer kritische Renault-transmissie ook in hete toestand nog garandeert (andere transmissies hebben problemen wanneer ze koud zijn, daarom hebben zij een dunnere multipurpose-olie nodig).
De motorolie van Castrol is verkrijgbaar in de viscositeiten SAE 30 en SAE 50 als normale olie (dienovereenkomstig een winter- en zomerolie), en als 20W-50 voor voertuigen vanaf het bouwjaar 1960 met motorventilatie in de zuigbuis (dus de zogeheten neoklassiekers). Bij de ontwikkeling van deze olie werd erop gelet, smeer- en drukeigenschappen te garanderen, die voor oudere motoren meer dan voldoende zijn, echter om gelijktijdig de additieven zo af te stemmen dat noch het lagermateriaal noch de pakkingen worden aangetast. Voor transmissies en achterassen zijn twee soorten olie beschikbaar: SAE 90 en SAE 140; beide, net als motorolie, op puur minerale basis en onschadelijk voor pakkingen en rubber onderdelen.
Onlangs is een nieuw en bij ons tot nu toe onbekend merk toegevoegd op het gebied van olie voor klassiekers. Het gaat daarbij om de in Australië gevestigde firma Penrite, die in eigen land tot de toonaangevende fabrikanten van smeermiddelen behoort. In Europa daarentegen wil men de gevestigde bedrijven niet beconcurreren en zich uitsluitend op olie en vetten voor oude voertuigen concentreren. Dit echter zeer consequent. Hoe serieus dat is blijkt wel uit het feit dat de directeur van de Europese hoofdvestiging in Engeland, de heer McKenzie, speciaal vanuit Luxemburg 500 km reed en mij bezocht om een hele middag lang in een geanimeerd gesprek de filosofie en de technische en tribologische aspecten (tribologie is de wetenschap die zich met wrijving, smering en slijtage bezighoudt) van Penrite Oils toe te lichten.
Bij Penrite vertrouwt men op multipurpose olie, die echter een relatief gering toepassingsgebied heeft, om het gebruik van zo dik mogelijke basisoliën mogelijk te maken, waardoor minder VI-verbeteraars nodig zijn. Aldus biedt men ongewone soorten zoals HRP 20W-60, 25W-60 (HRP 40) en 40-70 (HRP 50 ) aan. De laatste soort is hoofdzakelijk bestemd voor motoren met wentellagers (dus meestal motorfietsen), die voor 1960 werden gebouwd. Daarbij gaat men uit van het feit dat kogel- en rollagers weliswaar weinig olie nodig hebben, maar deze olie wel bijzonder drukbestendig moet zijn omdat de specifieke belasting (d.w.z. de druk per mm2) van het puntvormige of lineaire contactvlak van het wentelelement aanzienlijk hoger ligt dan bij een glijlager, waar de druk over een groter oppervlak kan worden verdeeld. Deze motorolie bevat zo weinig mogelijk additieven. Wel toegevoegd zijn detergenten voor interne motorreiniging, echter geen toevoegingen om het vuil zwevende te houden, waardoor dit zich op de bodem van het oliecarter kan afzetten.
Wanneer men de pomp bij een demontage door bijv. een twee centimeter hoge wand afschermt, wordt voorkomen dat het vuil steeds opnieuw wordt aangezogen. Bij motoren zonder efficiënt oliefilter van levensbelang! Bij zeer oude motoren, die jarenlang niet meer geopend zijn, kan zich in de loop der tijd zeer veel slib en vuil in de oliekanalen hebben afgezet. Door het gebruik van olie met oplosmiddelen zou dit tot een storing van de motor kunnen leiden omdat al het afgezette vuil in een keer wordt opgelost en enkele malen door alle kanalen en lagerplaatsen wordt gespoeld. Omdat men vroeger niet over bruikbare oliefilters beschikte, brachten de constructeurs zogeheten vuilvangers (Engels: sludge traps) aan waarin vuil en slijtresten door de centrifugaalwerking van draaiende onderdelen werd afgezet. Met name in veel krukassen vindt men dergelijke vuilvangers, zelfs tot ver in de vijftiger jaren (de NSU-Max was daarvan een bekend voorbeeld, ook de holle krukastap van de grote Moto Guzzis is hiervoor bedoeld). Vaak werden grote hoeveelheden slib opgeslagen, die in geen geval in het smeercircuit terecht mochten komen.
Daarvoor biedt Penrite het Shelsley-assortiment in dezelfde viscositeiten als bovenstaand aan, echter zonder toevoeging van reinigingsmiddelen, om dergelijke motoren tot de volgende revisie zonder problemen te kunnen gebruiken. Bovendien is Shelsley-olie ook geschikt voor motoren met cilinderschuiven (zoals ze met name in Engeland in de twintiger jaren o.a. door Daimler-GB werden gebouwd) en voor motoren met verliessmering. Vroeger werd voor nieuwe motoren speciale inrijolie voorgeschreven. De huidige productietechnieken maken dit overbodig. Dit ligt echter anders bij revisies die door een cilinderslijperij worden uitgevoerd. Dan ontstaan net als voorheen tijdens de eerste 500 tot 1.000 kilometer een bepaalde slijtage, die zelfs gewenst is, zodat de zuigerveren en cilinderwand dezelfde ruwheid aannemen. Dit gaat uiteraard gepaard met slijtage, met name aan de zuigerveren. Daarom is het oppervlak van de zuigerveren meestal niet glad afgewerkt, zodat het inlopen wordt versneld. Voegt men bij een gereviseerde motor vanaf het begin olie met een hoge drukbestendigheid toe (bijv. synthetische olie), dan blijft de fijne afwerking die motoreigen is achterwege, hetgeen door het verglazen van ruwe punten zelfs nadelige gevolgen kan hebben.
Daarom is er weer een speciale inrijolie (Running In Oil), die na 500 kilometer afgetapt en door de voorgeschreven normale olie moet worden vervangen. Voor achterassen en transmissies zijn de Transoils 90, 140 en 250 beschikbaar (tasten allemaal bronzen onderdelen en pakkingen niet aan), bovendien is er voor bijzonder complexe schakelmechanismen (die zoals eerder besproken, koud moeilijk kunnen schakelen) nog de Gear Box Oil 40 met een viscositeit van SAE 40 (conform een transmissieolie EP 90).
Het zou te ver gaan om hier alle Penrite-producten te noemen, die naast speciale olie voor zelfsperrende differentiëlen bijv. een bijzondere demperolie voor SU-carburateurs bevatten, of waterbestendige vetten voor wiellagers, speciale vetten voor stuurmechanismen van vroeger en vloeibaar vet voor transmissies, die ook bij nauwelijks werkende pakkingen niet uitlopen, maar stevig aan de tandwielen hechten. Door Penrite worden ca. 30 producten rondom de oldtimer aangeboden, zodat een exact gespecificeerde aanvraag raadzaam is.
Hoe slaagt een bedrijf er eigenlijk in om zo'n omvangrijk assortiment voor een toch relatief begrensde markt aan te bieden? De heer McKenzie's antwoord is eenvoudig: "Wij zijn gewoon gek", zegt hij. "Je moet wel gek zijn om zoiets te doen. Maar wij hebben zelf allemaal oldtimers en daarom weten wij wat ze nodig hebben." En als een bepaalde soort olie voor een specifiek doel wordt gebruikt, dan hoeft men slechts de olie met de hoogste kwaliteit voor dit doel aan te schaffen (de motorolie van Penrite komt overeen met de API-klasse SH, die pas sinds kort beschikbaar is), daarna overlegt men met de additievenfabrikant (van hen betrekken de meeste grote olieconcerns ook hun wondermiddelen) en legt exact vast waaruit de olie moet bestaan. En dan komt er bij een behoefte van - laten we zeggen - 1.000 liter (omdat het om een uiterst zeldzaam product gaat) een prijs uit die een normaal mens de schrik om het hart doet slaan. Daarom bestelt men 5.000 of 10.000 liter en hoopt dat men het product op een of andere manier kwijtraakt. Logisch dat dergelijke praktijken ver buiten de normale handelskanalen vallen, daarom willen grote ondernemingen zich hier ook de vingers niet aan branden. Daarvoor moet je echt gek zijn…
Tot slot willen wij, volledigheidshalve, nog ingaan op enkele wondermiddelen die in de motor gegoten worden en hem immuun moeten maken voor slijtage, condens en invreten door zuren. Ten minste volgens de informatie van de fabrikant. Er bestaan enkele toevoegingen die de olie ook langs chemische weg moeten verbeteren en toevoegingen die gebaseerd zijn op de werking van vaste smeerstoffen. Voor smeerstoffen is dat het goede oude grafiet, dat echter binnenin motoren geen functie meer heeft; dan vaste smeerstoffen op metaalbasis (zinkverbindingen in krachtige oliesoorten werden reeds genoemd), met name molybdeendisulfide, een metaal/zwavelverbinding, wereldwijd bekend onder de handelsnaam Molykote; en onlangs de PTFE-toevoegingen (PTFE wordt bij ons als teflonlaag voor bijv. braadpannen gebruikt), waarvan Slick 50 de bekendste is.
Ik wil deze middelen één voor één aan u voorstellen en ze met name op hun geschiktheid voor oude motoren beoordelen. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden, dat een dergelijke beoordeling alleen op grond van informatie van de fabrikant kan plaatsvinden en natuurlijk wil iedere fabrikant zijn producten uitsluitend van de positieve kant laten zien. Ten eerste is dat de olietoevoeging "Mathé", die door een Oostenrijkse professor en autocoureur met dezelfde naam werd ontwikkeld. Lang voordat er synthetische olie bestond was het al mogelijk om het smeervermogen en de drukbestendigheid van een oliefilm aanzienlijk te verbeteren met deze toevoeging. Zelf heb ik daar ook uitstekende ervaringen mee. Ook een oldtimerexpert als de verzamelaar en museumeigenaar Fritz B. Busch gebruikt Mathé in zijn edele voertuigen, en een mij beter bekende handelaar en autokenner heeft alles over de verbetering van de loopeigenschappen en compressiewaarden van diverse voertuigen bijgehouden. In zoverre hebben wij een gefundeerde kennis van de werking.
Tevens is bekend dat Mathé een sterk reinigende werking heeft, daarom moet het bij motoren die lange tijd niet werden geopend, voorzichtig worden gebruikt. Persoonlijk zou ik liever eerst de motor demonteren, of ten minste meerdere malen een kleine dosis motorreiniger toevoegen met meerdere olieverversingen tussendoor. Wanneer een motor weer goed schoon is, dan ontstaan in ingelopen toestand ook niet meer zo veel vuil en slijtageresten. Natuurlijk is deze olietoevoeging ook beschikbaar in diverse viscositeiten, nl. SAE 10, 30, 50, 90 en 140. Bovendien wordt nog een toevoeging voor de smering van tweetaktmotoren aangeboden, evenals een toevoeging voor stookolie en een middel dat aan de brandstof voor dieselmotoren wordt toegevoegd om de inspuitpomp te smeren en de sproeiers te reinigen, c.q. schoon te houden. Ook een universeel smeervet behoort tot het assortiment.
Mathé belooft dat de olie pas na 120.000 km ververst hoeft te worden, het filter moet na iedere 10.000 km worden vervangen. Hoe goed dat ook voor moderne motoren klinkt, voor oldtimers lijkt dat onuitvoerbaar te zijn. Wanneer de motor niet de beschikking heeft over een oliefilter ontstaat weer het oude probleem ("waarheen met de rotzooi?") en op grond daarvan ben ik van mening dat ook met het additief de olie zo nu en dan moet worden ververst, omdat een ontbrekend oliefilter geen vuilafzettingen toestaat. Desondanks is er veel voor Mathé te zeggen; op z'n minst kunnen bij gebruik van een goedkope basisolie de meerkosten weer worden bespaard, zonder dat er angst voor prestatievermindering hoeft te bestaan.
De naam Molykote heeft bij ons al jaren een bekendheid die nauwelijks nog te overtreffen is. En inderdaad is dit vanzelf zo gekomen. Vaste smeerstoffen werken op een manier dat de kleine deeltjes van het smeermiddel zich in de microscopisch kleine poriën en oneffenheden van het metaal inbedden en op deze manier het oppervlak gladder maken. Bovendien verbeteren de MOS-2-deeltjes de draai-eigenschappen aanmerkelijk bij een tekort aan olie (zoals bijv. tijdens het starten van een motor, die langere tijd heeft stilgestaan, optreedt). Juist voor oude motoren die al lang draaien is een Molykote-additief geschikt, omdat de groeven en beschadigde plaatsen in glijlagers worden opgevuld waardoor de draai-eigenschappen worden verbeterd. Bij nieuwe motoren kan molybdeensulfide het inlopen eveneens verbeteren; de voorgeschreven hoeveelheden mogen niet worden overschreden, omdat overtollig (!) molybdeensulfide zich met het slijpsel van witmetaallagers tot een pasta kan verbinden. Deze pasta zal zich door de middelpuntvliegende kracht op de kruktappen afzetten en in extreme gevallen het oliegaatje voor het drijfstanglager verstoppen, hetgeen een onmiddellijk invreten van de lagers ten gevolge heeft. Ik zou er nooit op zijn gekomen wanneer ik een dergelijk geval niet zelf zou hebben gezien.
Wanneer Molykote op de juiste wijze wordt gebruikt is dit een zegen voor oude motoren omdat ook met minder drukbestendige olie een maximale bedrijfszekerheid wordt gerealiseerd. Het is overigens een goed idee om voordat een gereviseerde motor opnieuw in elkaar wordt gezet de aan slijtage onderhevige onderdelen, zoals zuigers, klepstelen en lagerschaal van een laagje Molykote te voorzien (AF-coating genaamd), om reeds vanaf het begin de wrijving zoveel mogelijk te verminderen. Hoe dat gaat kunt u het beste bij een fabrieksvertegenwoordiging navragen.
Een product dat al geruime tijd van zich doet spreken is Slick 50, het komt zoals gebruikelijk uit de Verenigde Staten en is een vast smeermiddel, dat (alweer) wonderen belooft. In principe gaat het daarbij om een in de olie als dragersubstantie aanwezige PTFE (polytetrafluorethyleen), dat in de industrie onder de handelsnaam teflon een naam heeft als slijtagebestendige kunststof met uitstekende glij-eigenschappen. De glijbanen van moderne gereedschapsmachines zijn vandaag de dag grotendeels voorzien van een PFTE-laag en ook als materiaal voor sneldraaiende keerringen heeft het zijn geschiktheid bewezen.
Nu moet het in de motor dus ook unieke voordelen bieden. Allereerst kunt u zich voorstellen dat het materiaal zich, net als ieder ander vast smeermiddel, in de kleine oneffenheden en poriën inbed en deze opvult. Dat verhaal kennen wij ook uit andere bronnen. PTFE zou echter nog meer kunnen: door de speciale combinatie van streng geheim gehouden chemicaliën moet er een dusdanige krachtige vriendschap met staal en ijzer worden ontwikkeld (die van huis uit niet vanzelfsprekend is), dat de PTFE-deeltjes zich vertwijfeld aan staaldeeltjes vastklemmen en deze nooit weer loslaten. Hierbij voorzien zij de stalen onderdelen zelfs van een dunne PTFE-film, waardoor er geen rechtstreeks contact tussen metalen onderdelen meer kan plaatsvinden. Het gevolg: aanmerkelijk lagere slijtage. Dit is in het bijzonder tijdens de startfase belangrijk. Zoals ik aan begin reeds heb verduidelijkt, loopt olie tijdens een langere stilstandperiode uit alle lagervlakken weg, zodat tijdens het starten in het ergste geval (bij kwalitatief minder goede olie) een droge wrijving, in ieder geval echter op zijn minst mengwrijving ontstaat, die ca. 80% van de totale motorslijtage voor zijn rekening neemt. Dat verklaart tevens de lange levensduur van vrachtautomotoren die voor het internationaal transport worden gebruikt. Deze motoren worden uiterst zelden uitgezet, draaien honderden kilometers aan één stuk onder de allerbeste smeeromstandigheden.
Slick 50 beweert nu de slijtage door belangrijk verbeterde droogloopeigenschappen tijdens een koude start aanmerkelijk te laten dalen. Men heeft in de Verenigde Staten proeven laten uitvoeren die dit bevestigen. Jammer genoeg worden de met de slijtagetests belaste laboratoria niet bij naam genoemd (het enigste bij naam genoemde laboratorium voerde slechts een uitlaatgastest uit). Natuurlijk heeft iedere opdrachtgever het recht om een testrapport slechts gedeeltelijk openbaar te maken. Daarbij komt dat de genoemde proeven overwegend aan Amerikaanse automotoren met een grote cilinderinhoud zijn uitgevoerd, die niet met onze motoren kunnen worden vergeleken.
Er kan niet worden verzwegen dat de vliegtuigmotorenbouwer Pratt & Whitney met Slick 50 uitstekende resultaten heeft bereikt bij het gebruik als snij-olie voor stansgereedschap. Dit kan echter niet zo maar naar automotoren worden vertaald. En het onderzoeksinstituut van de NASA (Lewis Research Center) kan geen voordelen ontdekken van het gebruik van PTFE-producten in glijlagers. Op grond daarvan is het net zo interessant als belangrijk om een onafhankelijk Duits instituut (bijv. een Technische Hogeschool) te belasten met het testen van dergelijke en vergelijkbare producten en de resultaten compleet te publiceren. Wanneer dit alles op de juiste wijze gebeurt, moeten zowel producenten en verkopers van dergelijke producten, alsmede ook de potentiële klanten hier hun voordeel mee kunnen doen.
Ten aanzien van Slick 50 kan ik geen enkele uitspraak doen. En ik ken ook niemand die persoonlijke ervaringen met dit olieadditief heeft. Een jaar geleden vroeg ik om adequate rapporten; er gebeurde echter niets. Slechts een reactie was het vermelden waard: ik stelde de vraag wat de scherpe kanten van zuigerveren met het zachte PTFE op de cilinderwand zouden doen. Hierop schreef een bedrijf mij, dat ook een olieadditief op PTFE-basis produceert, inhoudelijk het volgende: de PTFE-deeltjes zouden zich in de poriën van het materiaal inbedden en konden om die reden niet wordt afgeschraapt. Dat klinkt technisch goed gefundeerd en logisch. Een pagina verder wordt echter beweert dat het product in staat is om bij een motor, die al 150.000 km heeft gedraaid, alle slijtageverschijnselen zover terug te dringen dat de genoemde motor binnen de volgende 50.000 km voortdurend beter wordt en uiteindelijk minstens zo goed als nieuw zou zijn! Dit zou betekenen dat een vijfhonderdste millimeter ovale krukastap weer rond, de aan de bovenkant bloemvaasgelijkende uitgesleten cilinder weer recht zou moeten worden, de uitgeslagen zuigerveergroeven naast de ringen weer de originele afmetingen zouden moeten krijgen de tweetiende uitgelubberde klepgeleidingen met de aangevreten klepstelen weer hun originele passing terug zouden vinden. Om van de hoekig versleten tappen en tuimelaars nog maar niet eens te spreken. Wie dat voor elkaar krijgt kan ook uit lood goud maken en hoeft dus helemaal geen olieadditief te verkopen.
Van dergelijke twijfelachtige beweringen blijft de firma Petrolon, de producent van Slick 50, gelukkig verre. Opmerkelijk trouwens dat voor motorfietsmotoren een andere formule wordt gebruikt dan voor automotoren. Dat ligt waarschijnlijk hieraan dat de Amerikaanse automotoren een straatlengte achter de prestaties van een moderne motorfietsmotor aanhikken, terwijl de hoge toerenmotoren met weinig cilinderinhoud uit Europa beduidend dichter tegen de standaard van motorfietsen aanliggen. Daarom moeten er proeven met Europese motoren worden uitgevoerd om waardevolle gegevens te verkrijgen. Het is van wezenlijk belang dat het aanbrengen van een PTFE-laags slechts eenmaal gebeurt en dan gedurende meerdere 10.000 km's behouden moet blijven. Het materiaal mag ook niet verbranden (daarbij zou dioxine ontstaan) en ook anderszins geen nadelige invloed op het milieu mogen hebben. Wanneer al deze fabrieksgegevens juist zijn, zou een behandeling met een dergelijk preparaat juist bij oude en gereviseerde motoren (na de inlooptijd) interessant zijn. Lezers die hiermee eigen ervaringen hebben opgedaan verzoeken wij om ons daarover te schrijven. Juist voor oude motoren is iedere informatie belangrijk, om het leven van dergelijk veelal unieke voorbeelden van vroegere ingenieurskunst te bewaren.
Hermann Rauh
________________________________________
Niet helemaal dicht? Additieven tegen olieverlies - wat presteren deze?
De schappen van de leveranciers van auto-onderdelen en accessoires staan er vol mee, de olieadditieven die alleen met hun naam wonderen beloven: met namen als DropStop, Lec-Wec of ook olieverlies-stop - om maar een enkele te noemen. Hoe werken deze additieven, die lekke keerringen weer dicht moeten maken? En doen zij daadwerkelijk dat wat zij beloven? Wij hebben het geprobeerd.
Een motor met olielekkage is een uitermate ergerlijk en dat niet pas nadat het milieubewustzijn overal sterk is gegroeid. Ook 30 jaar geleden toen een grote olievlek onder de auto over het algemeen nog wel werd getolereerd, was veel olieverlies reeds een "aanmerkelijk gebrek" in het TÜV-testrapport.
De oorzaak voor een kleinere of grotere olielekkage is praktisch altijd dezelfde - afgezien van beschadigde leidingen aan de buitenkant, losse schroefkoppelingen, beschadigingen aan pakking van motorblokonderdelen of zelfs een gescheurd motorblok. Vrijwel altijd weigert een afdichting op boosaardige wijze zijn levensbestemming te vervullen en dicht niet langer af. Dat het uitgerekend hierbij om goedkope artikelen gaat maakt de zaak alleen maar dubbel ergerlijk, omdat het vervangen van een dergelijke afdichting het vaak noodzakelijk maakt om de motor of de transmissie geheel of gedeeltelijk te demonteren.
Het idee, om het probleem te voorkomen door het simpel toevoegen van een additief aan de olie, is dan natuurlijk uitermate aantrekkelijk. In oldtimermotoren hebben wij echter te maken met vele soorten afdichting: Platte pakkingen om onderdelen ten opzichte van elkaar af te dichten zijn bijvoorbeeld van metaal, kurk of papier. O-ringen en askeerringen worden gemaakt van een diversiteit aan kunststoffen en een niet gering aantal krukassen werd (bij personenauto's tot de jaren zeventig!) met asbestkoorden met grafiet in ringgroeven afgedicht. Speciaal bij oude Engelse auto's is de tweedelige Burman-ring - een vergelijkbare oplossing, die ook met een "asbestafdichtlip" werkt - en vilten afdichtringen zijn in oudere motoren ook welbekend. Tenslotte beschikken vele oudere motoren (hoewel de keerring reeds in 1939 is uitgevonden) slechts over een olieretourschroefdraad voor het afdichten van de krukas in het motorblok.
De vraag ligt voor de hand: welke invloed - wanneer wij al van een invloed kunnen spreken - hebben de bedoelde additieven op deze afdichtingen? De verklaring van de firma MVG in Soltau, die de bekende MATHÉ-additieven (waaronder ook DropStop) verkoopt, is ondubbelzinnig en wordt afgedekt door de gevraagde chemicus: elastomere afpekkingen, zo genoemd naar de soort kunststof waaruit ze in belangrijke mate bestaan, worden na verloop van tijd bros. Deze bevatten weekmakers, die deels door het voortdurende contact met olie, maar vooral door de thermische belastingen "vervluchtigen". Elastomere afdichtingen zijn wijd verbreid, daaronder vallen de meeste askeerringen, O-ringen, maar ook klepschacht afdichtingen.
DropStop bevat overeenkomstig de fabrieksgegevens de weekmaker Di-N-Butyl-Maleinat, die de elastomeren kunststoffen bij contact opnemen, zoals de menselijke huid een huidcrème. De afdichtlippen die op deze manier zijn behandeld zwellen een beetje op, maar krijgen vooral hun elasticiteit terug en kunnen hun taak weer perfect uitvoeren.
De werking van het additief beperkt zich tot de genoemde elastomere afdichtingen. Volgens de verklaring van MVG heeft DropStop geen "regenererende" invloed op natuurlijke stoffen als papier of kurk. Voor de laatste tijd steeds vaker opduikende askeerringen van siliconen kunststoffen bestaan nog geen zekerheden ten aanzien van de effectiviteit van de additieven, over het algemeen wordt het bros worden van siliconen afdichten als onwaarschijnlijk beoordeeld. Belangrijk in deze samenhang: een negatieve invloed van het additief op afdichtingen van siliconen kunststoffen kan overeenkomstig de opgaven van de fabrikant worden uitgesloten, in het bijzonder siliconen die fluor bevatten hebben een uitstekende chemische bestendigheid
Ook Lec-Wec van de fabrikant Chambers werkt met weekmakers als effectieve stof, die de elastomere afdichtingen hun oude flexibiliteit terug zouden moeten geven. Hoewel Chambers aangeeft dat in 60 tot 65 procent van alle gevallen dankzij de hoge oppervlaktespanning van Lec-Wec ook bij kleinere (haar-)scheurtjes in pakkingen van ander materiaal, bijv. papier, kurk of metaal, een positief resultaat wordt gerealiseerd, kan hij op ons navragen geen succes garanderen.
Tot zover de duffe theorie. Wij hebben met een oudere Peugeot 306 Diesel, met aanmerkelijke olieverliezen aan een oliekeerring van de nokkenas (een veelvoorkomend probleem), Lec-Wec in de praktijk getest. Conform de opgaven van de fabrikant voegden wij precies 3 procent van het additief aan de motorolie toe (prijs: 59,90 Duitse Mark voor 100 milliliter). Daadwerkelijk verdween het probleem daarop na verloop van enkele dagen (in deze tijd afgelegde afstand: ca. 600 kilometer) praktisch volledig. Slechts zo nu en dan lekte er nog een of twee druppeltjes smeermiddel. De waarschijnlijke oorzaak voor het niet honderd procent succes kwam korte tijd later aan het licht, toen een defecte cilinderkoppakking het noodzakelijk maakt om de motor gedeeltelijk te demonteren. De oliekeerringen van de bovenliggende nokkenas hadden zich diep in de as ingevreten waarbij zelfs de afdichtlippen aanmerkelijk beschadigd waren geraakt. Deste opmerkelijke scheen het ons dat gezien de schade, het olieverlies desondanks vrijwel totaal was verdwenen.
DropStop hebben wij op een vrijwel nieuwe Harley-Davidson getest, die last had van aanmerkelijk olieverlies via de oliekeerring van de transmissie - de olie stroomde regelrecht uit de bak. 250 milliliter van dit additief kosten het lieve sommetje van 99,95 Duitse Mark en zijn volgens de productbeschrijving voldoende voor vier liter olie. Ook hier hielden wij ons ten aanzien van de dosering nauwkeurig aan de aanwijzingen van de fabrikant en raakten overtuigd van het resultaat: de versnellingsbak was na het gebruik van DropStop weer volledig dicht, waarbij het additief zijn werk deed, terwijl de motorfiets in deze tijd helemaal niet werd gebruikt.
Onze slotsom: tenminste bij de aangegeven lekkageproblemen aan elastomere keerringen hebben de beide additieven de test doorstaan. De werking van de additieven op andersoortige afdichtingen is niet getest, hetgeen de reden is dat wij sceptisch staan ten opzichte van de beloftes als "Voor alle lekke pakkingen". Bovendien is belangrijk dat de toegevoegde stoffen de genoemde keerringen slechts tot een bepaald punt kunnen "regeneren" en geen geval kunnen repareren. Bijvoorbeeld lijmen. Dat wanneer de afdichtlippen een mechanische beschadiging hebben, een scheur of zo, alleen een nieuwe keerring het probleem kan verhelpen. En dat ook bij beschadigde afdichtvlakken of ingelopen assen DropStop, Lec-Wec of vergelijkbare middelen in het beste geval het probleem maskeren, maar niet permanent repareren.
Belangrijke opmerking van beide aanbieders: een correcte dosering van het additief. Veel hoeft niet altijd goed te betekenen… Waarschijnlijk zorgen de pittige prijzen er al wel voor dat de kopers de dosering niet zullen overdrijven. De additieven zijn in ieder geval goedkoper dan het demonteren van een motor, een versnellingsbak of een as en alleen daarom al een poging waard - zolang het om een lekke keerring gaat.
Hermann Rauh

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

Moraal van het verhaal (ben een beetje dyslectisch dus het kan zijn dat ik wat gemist heb):
Gooi er zeker bij een interval van 7500km gewoon de goedkoopste olie in die je volgens het instructieboekje mag gebruiken en hou je aan het interval om ovematige vervuiling van het filter (en dus lagere oliedruk) te vermijden 8)

Joyyyyy
Berichten: 380
Lid geworden op: 19 jun 2007 00:35

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Joyyyyy »

doe oldtimer morotolie werkt als een tiet, dicht meteen alle mogelijke lekkages , maar je moet nietverwachten dat je er nog een kilometertje of 1000 mee kan rijden :wink:

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

Ehm, Joyyyy..........
Een H200 is nou nog niet echt een oldtimer geloof ik :P
(en de vraag is of er veel die status zullen bereiken :roll: )
(als je dat al zou willen)
(alhoewel ik de vormgeving op zich altijd wel aardig heb gevonden maar niet iets met eeuwigheidswaarde)

edit
Misschien dat Tonnie nog eens kan posten wat het instructieboekje van de H200 (welk type en bouwjaar is het eigenlijk) voorschrijft aan olie?
Laatst gewijzigd door Ali Bensalah op 13 sep 2007 12:40, 2 keer totaal gewijzigd.

Joyyyyy
Berichten: 380
Lid geworden op: 19 jun 2007 00:35

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Joyyyyy »

das waar - geen id wat ene h200 is - maar ik reageerde op het ellenlange verhaal, dat ik nauwlijks heb gelezen
de simpele vraag: wat voor motorolie moet ik gebruiken is niet te beantwoorden, zo is gebleken

tis maar net welk motortype,welke brandstof, welk bouwjaar etc

:wink:

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

geen id wat ene h200 is
even ter info:

http://www.hyundai.nl/bedrijfsautos.asp ... bine&id=19

Aannemers busje (ook populair bij part.grijskenteken rijders)
in het verleden veel electrische storingen (aansturing brandstofpomp/binnenverlichting en andere ongein) en lekkagegevoelig.

Joyyyyy
Berichten: 380
Lid geworden op: 19 jun 2007 00:35

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Joyyyyy »

danku

ik ben op zoek naar een nieuwe bus, weet ik gelijk dat ik deze moet laten staan :wink:

(wissik toch wel ,het wordt een mercedes :wink:

Ali Bensalah
Berichten: 913
Lid geworden op: 25 feb 2006 17:32

Re: moterolie

Ongelezen bericht door Ali Bensalah »

Off topic:
Kennis heeft meer problemen en kosten gehad aan z'n Vito 110D dan ik aan m'n H200. Hij heeft hem uiteindelijk na nog geen 50.000 maar weer weggedaan.

Gesloten