Hij gaat goed en hij gaat beter
b17
| LET OP: Dit topic is meer dan drie jaar geleden geplaatst. De informatie is mogelijk verouderd. |
8.3. Is artikel 1:88 lid 1 onder d. BW op de onderhavige effectenlease-overeenkomst van toepassing?
Het geschil tussen partijen draait hier om de betekenis van het begrip zaak in dat artikel en de reikwijdte van artikel 7A: 1576 lid 5 BW, zulks mede in het licht van de veranderde betekenis van het begrip zaak (stoffelijk object) na de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 (daarvoor mede omvattende de vermogensrechten). Ter beantwoording van deze vraag dient geen doorslaggevende betekenis te worden gehecht aan de letterlijke tekst van artikel 1:88 BW, waarin het woord vermogensrechten niet voorkomt.
In de wetsgeschiedenis is immers niet uitdrukkelijk gebleken dat de wetgever heeft beoogd de koop op afbetaling van vermogensrechten van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 lid 1 onder d BW uit te zonderen.
De huidige tekst van het artikel, waarin het begrip zaak strikt genomen een beperktere betekenis heeft dan in artikel 7A: 1576 lid 5 BW, is tot stand gekomen in het kader van de aanpassing van Boek 1 BW aan het nieuwe vermogensrecht. Uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7A: 1576 BW blijkt dat de wetgever geen materiële wijziging van de wettelijke regeling van de koop op afbetaling, die vóór de invoering van het Nieuw BW evenzeer betrekking kon hebben op vermogensrechten, beoogde en dat de minister in het kader van de behandeling van artikel 1:88 BW verwees naar de destijds nog van kracht zijnde tekst van artikel 1576oud BW, waarin de term "zaak" ook vermogensrechten omvatte. In de gedachtegang van Dexia zou derhalve stilzwijgend een beperking van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 BW in het wettelijke systeem zijn ingeslopen. Niet aannemelijk is dat een dergelijke materiële wijziging gelet op de beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste zonder uitdrukkelijke motivering in de wet zou zijn vastgelegd. Nu deze wijziging ontbreekt moet worden aangenomen dat het geldende artikel 1:88 lid 1 sub d BW verwijst naar de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, zoals neergelegd in artikel 7A:1576 BW, dus met inbegrip van het bepaalde in artikel 7A:1576 lid 5 BW. Dientengevolge moet ervan worden uitgegaan.dat indien een gehuwde persoon dan wel een partner in een geregistreerd partnerschap een effectenlease-overeenkomst afsluit, hij/zij daarvoor de toestemming van de andere echtgenoot of geregistreerd partner nodig heeft, indien deze overeenkomst voldoet aan de criteria van een overeenkomst van koop op afbetaling, volgens de kenmerken omschreven in artikel 7A:1576 BW. .
8.4. In het onderhavige geval draait het om de toestemming van de echtgenote. De kantonrechter overweegt dat artikel 1: 88 lid 3 BW vergt dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven. In casu is er sprake van een huurkoopovereenkomst die ingevolge artikel 7A: 1576i lid 1 BW bij akte moet worden aangegaan. Nu de wet voor huurkoop een vorm voorschrijft, dient ingevolge artikel 1: 88 lid 3 BW de toestemming van de echtgenote schriftelijk te worden verleend. Het ontbreken van die toestemming - die ingevolge het bepaalde in artikel 1: 88 lid 3 BW schriftelijk had moeten worden gegeven - maakt de overeenkomst op grond van artikel 1: 89 BW vernietigbaar. Niet is gesteld of gebleken dat [Y] schriftelijk met de overeenkomst heeft ingestemd.
beroep op verjaring
9. De verjaring waar het hier om gaat is geregeld in artikel 3: 52 lid 1 sub d BW. Dit
artikellid bepaalt dat rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling verjaren drie jaren nadat de bevoegdheid om deze veraietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan. Noch in deze bepaling zelf, noch in de bijbehorende parlementaire geschiedenis is aanknoping te vinden voor de opvatting van Dexia dat in het onderhavige geval de verjaringstermijn begint te lopen op het moment van het aangaan van de overeenkomst. Blijkens de parlementaire geschiedenis is de hoofdgedachte dat de verjaring niet behoort te kunnen gaan lopen voordat degene die tot vernietiging bevoegd is, werkelijk over deze bevoegdheid beschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dit in het onderhavige geval dat de verjaringstermijn is gaan lopen op het moment dat [Y] wist of kon weten dat er door haar echtgenoot een vernietigbare rechtshandeling was verricht.
Dexia heeft gesteld dat [Y] eerder van de overeenkomst heeft geweten dan september 2004. Dexia heeft echter niet concreet aangegeven waaruit zulks zou blijken. Uit hetgeen Dexia heeft aangevoerd blijkt dat er slechts sprake is van vermoedens gebaseerd op hetgeen Dexia heeft betiteld als de normale gezinssituatie, waarin dergelijke beslissingen in gezamenlijk overleg worden genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia hiermee haar stelling dat de verjaring reeds eerder is aangevangen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toe gekomen. Waar Dexia zich baseert op de normale gezinssituatie, gaat Dexia volledig voorbij aan de ratio van de artikelen 1: 88 en 1: 89 BW, die nu juist de onwetende echtgeno(o)t(e) bedoelt te beschermen tegen rechtshandelingen die de levenspartner zonder de vereiste toestemming is aangegaan.
rechtsgevolgen
10.1. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de in het geding zijnde overeenkomst, door het inroepen van de vernietigbaarheid daarvan door de ex-echtgenote van [X] bij brief van 16 september 2004 is vernietigd. De kantonrechter merkt daarbij op dat Dexia bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie weliswaar heeft gesteld dat [X] de bewuste brief niet in het geding heeft gebracht, doch dat Dexia niet heeft betwist dat [Y] bij brief van 16 september 2004 gericht aan Dexia de vernietigbaarheid van de overeenkomst heeft ingeroepen.
Dit zijn steeds maar weer niet principiele zaken over het beginpunt van de verjaring. Immers, het gaat maar steeds over de stelplicht en het gemotiveerd betwisten, zonder tot de kern te komen. Nu gaat het weer om iemand die ontkent de betalingen te hebben gezien omdat er gescheiden rekeningen zijn.
de door [appellant] getekende overeenkomsten zijn bij de Bank ingekomen op 31 augustus 1998.
j. In eerste aanleg heeft Dexia betaling gevorderd van in totaal € 9.765,81 (welk bedrag is opgebouwd uit de hiervoor genoemde hoofdsom van € 8.146,74, vermeerderd met contractuele rente, buitengerechtelijke incassokosten en BTW over de incassokosten), vermeerderd met rente en proceskosten.
[appellant] heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vordering van Dexia volledig toegewezen.
h. [persoon 1] heeft Dexia een op 17 februari 2005 gedateerde aangetekende brief gezonden en daarin medegedeeld de overeenkomsten te vernietigen op grond van de artikelen 1:88 jo. 1:89 BW (prod. 3 bij memorie van grieven).
4.5.5. Op Dexia drukt dan de last te bewijzen dat [persoon 1] al eerder van de overeenkomsten op de hoogte was, en wel op een zodanig tijdstip dat haar brief van 17 februari 2005 niet binnen drie jaar nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen aan [persoon 1] ten dienste was komen te staan door de Bank is ontvangen.
De uitspraak is hier te lezen:5. De beslissing
Het hof:
laat Dexia toe te bewijzen dat [persoon 1] al op een zodanig tijdstip van de overeenkomsten tussen [appellant] en Dexia op de hoogte was, dat haar brief van 17 februari 2005 niet binnen drie jaar nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen aan [persoon 1] ten dienste was komen te staan, door Dexia is ontvangen (r.o. 4.5.5.);
De gedupeerden kwamen vervolgens in categorie 2 met een schadeverhouding van 60 % voor Dexia en 40 % voor de gedupeerdenDaarbij komt nog dat [X] ter comparitie heeft verklaard dat de uit lease-overeenkomst 3 voortvloeiende rechten en verplichtingen tussen hem en [Y] in 2002 aan de orde zijn geweest bij de verdeling van de boedel na hun echtscheiding. Dientengevolge moet worden geoordeeld dat het bij brief van 4 oktober 2006 gedane beroep op de hier bedoelde vernietigbaarheid niet binnen driejaar heeft plaatsgevonden nadat [Y] wetenschap omtrent de lease-overeenkomsten verkreeg. Het desbetreffende vernietigingsrecht van [Y] is derhalve verjaard, zodat de daarop gegronde vorderingen van [X] worden afgewezen.
Nu Dexia stelt dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW verjaard is, ligt de bewijslast daarvan bij Dexia. Dexia heeft er in dat kader gewezen op de betalingen ter zake van deze leaseovereenkomsten zijn verricht van een en/of-rekening die op naam van [X] en [Y] stond. Hiertegen hebben [X] c.s. aangevoerd dat zij beiden een eigen
rekening hadden die uitsluitend uit praktisch oogpunt, ingeval van overlijden van één van hen, en op advies van de bank op hun beider naam stond, zoals ook blijkt uit de tenaamstelling van die rekeningen, die in het ene geval primair op naam staat van [X] en in het andere geval primair op naam van [Y].
Deze gedupeerden krijgen dus wel alles terug.Gelet hierop acht de kantonrechter de stellingen van Dexia voldoende gemotiveerd betwist.
Vernietiging na 3 jaar is nog steeds goed verdedigbaar en wordt regelmatig toegewezen.5.5. Met betrekking tot de lease-overeenkomsten I en II heeft Dexia gesteld dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De bewijslast van deze stelling ligt bij Dexia. Dexia heeft daartoe aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet. Dit moge in veel gevallen juist zijn maar is onvoldoende om deze bekendheid ook aan te nemen in gevallen waarin die bekendheid gemotiveerd wordt betwist. Aan deze eis van gemotiveerde betwisting hebben [X] en [Y] voldaan, doordat zij gesteld hebben dat de betalingen uit hoofde van de leaseovereenkomsten I en II verricht werden van bankrekeningen die op naam stonden van het eigen bedrijf van [Y] en welke louter zakelijke rekeningen betroffen. Inzage in de transacties verricht van deze zakelijke bankrekeningen had [X] niet, zo stelt zij. De beslissing om de lease-overeenkomsten aan te gaan heeft [Y] genomen zonder hierover met haar te overleggen, aldus [X]. Eerst in oktober 2002, toen [X] en [Y] de mogelijkheden bespraken om een camper te financieren, heeft [Y] [X] over het bestaan van de lease-overeenkomsten geïnformeerd.