RICHTLIJNEN en AANBEVELINGEN VOOR VACCINATIES BIJ HONDEN*
Samenvatting van het rapport van de American Animal Hospital Association (AAHA)
door M.A. Paul DVM, M. Appel DVM Phd, e.a. van de commissie Hondenvaccinatie van de AAHA
Inleiding
De laatste tijd wordt er onder diergeneeskundigen en hondeneigenaren heftig gediscussieerd over de frequentie waarmee honden vaccinaties moeten ondergaan. De geweldige voordelen van vaccins voor de gezondheidszorg voor dier én mens blijven in de discussie onderbelicht. Als dierenartsen kunnen we zeggen dat geen enkele ontwikkeling een groter effect heeft gehad op onze mogelijkheden om infectieziekten te voorkomen en daarmee op het leven en welzijn van patiënten en cliënten dan de ontwikkeling en verdere verbetering van vaccins voor gezelschapsdieren.
Dankzij de ontwikkelingen in de biologie worden voortdurend verbeteringen gerealiseerd in de efficiency, de veiligheid en het gebruik van vaccins. De eerste vaccins hadden niet dezelfde veiligheid en efficiency als de huidige vaccins. Er waren regelmatig bijwerkingen of de immuniteit was van korte duur (de wetenschappelijke term voor tijdelijke immuniteit is KDI). De aanbevelingen van hervaccinatie waren gebaseerd op deze tekortkomingen en de breed geaccepteerde mening van ‘beter een extra vaccinatie dan later spijt’.
De wetenschap heeft geweldige verbeteringen geboekt op het gebied van vaccins. Het einddoel van 100 procent veilig en 100 procent efficiënt in een en hetzelfde vaccin is echter nog niet bereikt. Op grond van onze huidige kennis moeten we concluderen dat geen enkel vaccin altijd veilig is, dat geen enkel vaccin altijd bescherming biedt en dat geen enkel vaccin in alle omstandigheden noodzakelijk is. De informatie waarop deze beweringen zijn gebaseerd, is steeds in beweging. Daarom wordt voortdurend gediscussieerd over een goed gebruik van vaccins.
De diergeneeskunde heeft grote inspanningen geleverd om de veiligheid en effectiviteit van vaccins te verbeteren. Men heeft echter weinig aandacht besteed aan het gebruik van vaccins. Aanbevelingen om vaccinatieprotocollen op te stellen voor het terugdringen van de vaccinatiefrequentie werden lange tijd genegeerd. Onbegrip, verkeerde informatie en het conservatieve karakter van de diergeneeskunde hebben de acceptatie van dergelijke protocollen vertraagd. Recent heeft een toenemend aantal deskundigen zich uitgesproken om onderscheid te maken tussen essentiële vaccins en niet-essentiële vaccins. Ook hebben zij een vaccinatieschema geadviseerd voor essentiële vaccins. Het resultaat is dat zowel de American Veterinary Association (honden) als de American Feline Practitioners Association (katten) vaccinatierichtlijnen heeft opgesteld.
Richtlijnen van de commissie voor de selectie en het gebruik van vaccins bij honden
Besluiten over de selectie van het soort vaccin en het gebruik zijn gebaseerd op de ziektekans en de zwaarte van de ziekte. Ook zaken als effectiviteit (inclusief de KDI) en veiligheid van het vaccin, en de gezondheid, het welzijn en de levenswijze van het individuele dier spelen een rol. Wanneer al deze variabelen worden meegewogen is het duidelijk dat het onmogelijk is voor elk afzonderlijk vaccin sluitende richtlijnen op te stellen. Er zijn hooguit algemene richtlijnen te geven in het advies aan individuele patiënten. Deze vaccinatierichtlijnen zijn gebaseerd op de huidige kennis van ziektepreventie, ziektekansen en de efficiency van het vaccin.
Vaccinselectie: essentiële (aanbevolen), niet-essentiele (optionele) en niet algemeen aanbevolen hondenvaccins.
Aanbevolen of essentiële vaccins. De commissie meent dat deze vaccins moeten worden toegediend aan alle puppy’s (honden jonger dan zes maanden) en aan honden waarvan de vaccinatiegeschiedenis niet bekend is. De betrokken ziekten komen veel voor en hebben een hoog sterftecijfer. Bij een uitbraak worden vele dieren aangetast. De commissie denkt dat in de volgende gevallen sprake is van essentiële vaccins; hondenziektevirus, parvovirus, adenotype2-virus en rabiësvirus. (Noot van de vertaler: rabiës komt in Nederland niet voor en is daarom bij ons een niet-essentieel vaccin.)
Optionele of niet-essentiële vaccins. De commissie is van mening dat deze vaccins moeten worden overwogen in speciale omstandigheden waar een individuele kans op besmetting is. Factoren die in dit verband relevant zijn, zijn de geografische verspreiding en de aard van de ziekte. Deze ziekten zijn niet altijd dodelijk; meestal wordt er goed gereageerd op een behandeling. De commissie schaart de volgende aandoeningen onder deze categorie: mazelenvaccin tegen hondenziekte, para-influenza virus, leptospirosis, bordetella bronchiseptica en borrelia burgdorfi.
Niet algemeen aanbevolen vaccins. Dit zijn vaccins waarvan de commissie een terughoudend gebruik adviseert. Het gaat om aandoeningen die geringe klinische symptomen veroorzaken en die goed te behandelen zijn. Deze groep bevat ook vaccins waarvan de klinische effectiviteit als preventief middel nog niet is aangetoond of vaccins met bijwerkingen. De volgende vaccins rekent de commissie tot de categorie niet algemeen aangeraden: giardia, honden coronavirus, honden adenovirus type-1.
Discussie over de jaarlijkse herhaling
Alle vaccins die in de handel vrij verkrijgbaar zijn, hebben door de producent voorgeschreven vaccinatieprotocollen. Deze bestaan meestal uit een puppyserie gevolgd door een jaarlijkse herhaling. De vaccinatieschema’s voor honden jonger dan een jaar staan niet ter discussie. De huidige discussie gaat over de jaarlijkse herhaling, ongeacht het vaccin. Op grond van de huidige kennis van immunologie en product-KDI (zowel bij dieren als mensen) wordt de noodzaak van de jaarlijkse hervaccinatie betwijfeld.
De duur van de bescherming is de kritische factor. Deze is moeilijk te definiëren, met name omdat die wordt bereikt door een complexe samenwerking tussen de immuunrespons van het dier en het betreffende vaccin. Daarnaast is de duur van bescherming moeilijk te meten zonder het dier aan de ziekte bloot te stellen. De huidige wetenschappelijke kennis heeft aangetoond dat de KDI wordt beïnvloed door het type vaccin (levend, gedood, of recombinant vaccin), de wijze van toediening en de hoeveelheid antigeen in het vaccin. Gebleken is dat de KDI vaak langer is dan een jaar.
Ondersteunende informatie
Een goed begrip van de immunologie en het immuunsysteem is de basis voor de vaccinologie en helpt de dierenarts een weloverwogen besluit te nemen over het product en het protocol. Het gaat te ver om de immunologie in al haar aspecten te bespreken. Enkele onderwerpen zijn echter fundamenteel voor het begrijpen en evalueren van het rapport. Deze betreffen de KDI, serologische testen, de vaccinproductie, de bijwerkingenrapportage en de juridische gevolgen van het gebruik van biologische producten. De gevolgen van het implementeren van deze richtlijnen voor de diergeneeskunde en de diergeneeskundige praktijk worden in het volledige rapport uitvoerig beschreven.
Het sleutelbegrip in de immunologie is het ontstaan van geheugencellen tijdens een reactie op een antigeen. Dit immunologische geheugen leidt bij belangrijke infectieziekten tot KDI’s die veel langer zijn dan de interval tussen de traditionele jaarlijkse hervaccinatie. Deze opvatting wordt ondersteund door een toenemende hoeveelheid diergeneeskundige informatie. Ook in de humane geneeskunde blijkt dat de door vaccinatie verkregen immuniteit erg lang is en in de meeste gevallen levenslang. Deze wetenschappelijke informatie ondersteunt de commissie in haar opvatting om driejaarlijks te vaccineren.
Serologische testen om de immuniteit te bepalen zijn erg controversieel. Het probleem is niet de doeltreffendheid maar de interpretatie. Er is weinig standaardisatie waardoor een consistente interpretatie door de verschillende laboratoria moeilijk is. Daarnaast is er nog veel verwarring over de interpretatie van antistoffenspiegels, die geen volledige immuniteit geven maar wel beschermen tegen de ziekte.
Hoe selectief en voorzichtig we ook vaccineren, bijwerkingen zullen er altijd zijn. Ze kunnen verschillende oorzaken hebben. Ook een te royaal of te karig gebruik van vaccins kan tot bijwerkingen leiden. Bijwerkingen kunnen op verschillende manieren tot uiting komen, zoals lokale reacties anaphylaxis, het niet opbouwen van immuniteit of een immuun-gemedieerde aandoening. Lokale reacties zijn zwellingen en pijn. Anaphylaxis is een soort shock reactie van het lichaam op een vaccin. Een immuun-gemedieerde aandoening wordt veroorzaakt door een abnormale reactie van het immuunsysteem. Over de aard en de frequente van bijwerkingen is nog onvoldoende bekend. De enige manier om dit aan de weet te komen is een consistente rapportage. Deze vorm van verantwoording is inherent aan het toedienen van vaccinaties aan patiënten.
De toediening van vaccins is een medische procedure en er zijn geen twee patiënten precies gelijk. Dit betekent dat de arts beslissingen over vaccinaties moet benaderen zoals elke andere medische beslissing en indicaties en contra-indicaties moet overwegen. Ook moet hij het risico afwegen tegen het voordeel. De eigenaar van het huisdier moet in deze beslissing worden betrokken, zodat die een geinformeerde toestemming kan geven. Geïnformeerde toestemming is een ethische en wettelijke voorwaarde is voor het gebruik van biologische producten.
Het besluit om deze richtlijnen over te nemen heeft gevolgen voor de diergeneeskundige praktijk. Sommige dierenartsen zullen bang zijn voor afnemende bezoeken van cliënten en de daardoor veronderstelde gemiste kansen om het dier goede veterinaire zorg te geven. In de praktijk geven deze richtlijnen de dierenarts de mogelijkheid zich te richten op een uitgebreider gezondheidsprogramma, waarvan de vaccinaties maar een klein onderdeel vormen. Wie meer wil weten over de inhoud van dit artikel en de productie van vaccins kan het volledige commissierapport vinden op
www.aahanet.org.
* Trends magazine American Animal Hospital Association April/May 2003
Vertaald door: H.A.D. Bax, diplomate ABVP, dierenarts bij Dierenzorggroep Lek en Linge te Gorinchem,
[email protected]
Vaccinatie advies Dierenzorggroep Lek en Linge
De dierenartsen van Dierenzorggroep Lek en Linge geven naar aanleiding van dit rapport en andere wetenschappelijke informatie het volgende vaccinatie-advies voor honden.
Essentiële vaccins
In onze regio zijn de volgende vaccins essentieel:
· hondenziekte;
· parvo;
· adeno type 2;
· para-influenza;
· leptospirosis (ziekte van weil).
De verschillen met het bovenstaande artikel zijn gebaseerd op het volgende:
· Nederland is vrij van rabiës. Het is daarom niet nodig honden die in Nederland verblijven te vaccineren.
· Naar onze mening is kennelhoest veroorzaakt door het adeno- of het para-influenza-virus een veel voorkomend probleem bij honden in onze regio. Vaccinatie met deze virussen is daarom zinvol.
· Leptospirose komt regelmatig voor in Nederland.
Frequentie van vaccineren
· Para-influenza en leptospirose elk jaar. Dit is conform het advies uit bovenstaand rapport.
· Hondenziekte, parvo, adeno type 2 elke twee jaar. Uit het bovenstaande rapport blijkt dat elke drie jaar voldoende is. In het rapport wordt echter ook aangegeven dat de KDI moeilijk is vast te stellen en dat er nog geen sluitend wetenschappelijk bewijs geleverd is voor het feit dat er drie of meer jaren bescherming is. Om geen onnodige risico’s te lopen kiezen wij voor een frequentie van twee jaar.
groetjes