Pagina 7 van 8
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 12 feb 2004 11:19
door bluts
Ikwebd
Wanneer komt de volgende Financiele Consument uit?
groet b
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 12 feb 2004 12:37
door Janneke52
Gast_58, ik ben gewoon op mijn werk en niet met Alycia en Ozzy ergens op een kamertje. Volgens mij heb jij mijn berichten niet goed gelezen. Ik ben NIET van plan ook maar ERGENS voor te betalen.
Dus niet verplaatsen naar een hypotheek of dergelijke. Het enige wat ik wil is mijn geld terug.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 12 feb 2004 16:15
door Alycia
dank je janneke... niet iedereen is het eens met pay-back... is moeilijk te accepteren hier geloof ik... haha
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 12 feb 2004 22:50
door Alycia
gewoon ff om te zieken...
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 12 feb 2004 22:55
door Ikwaseenbeetjedom
Dexia zwijgt over geschreven putopties
Publicatiedatum: 4/1/2003
Prisco Battes
Opties zijn niet alleen populair bij beleggers die speculeren op koersbewegingen. Als instrument zijn ze ook geschikt om beleggingsproducten mee te maken. Zo zijn garantiefondsen uit opties opgebouwd en ook een aantal leaseproducten, waarover Dexia en de stichting Leaseverlies de degens kruisen, zijn met derivaten in elkaar gezet.
Van de tientallen Legio Lease producten die sinds 1990 zijn aangeboden, is de Winstverdriedubbelaar veruit het meest verkocht. Dit beleggingsproduct is met behulp van opties in 1996 in de markt gezet en heeft snel aan populariteit gewonnen dankzij de aanhoudende koersstijgingen. In januari 1996 staat de AEX-index op zo'n 225 punten. Aan het eind van de 'haussanna' halverwege het jaar 2000 bereikt de AEX de 700 puntengrens.
De aanbieders van de Winstverdriedubbelaar kopen voor beleggers gedurende een periode van twee jaar drie pakketten met aandelen. Het eerste pakket wordt aan het begin van de periode gekocht. De overige twee in een later stadium tegen de koers van het eerste pakket. Aangezien de koersen in deze tijd alleen maar stijgen, is dit voor veel beleggers een aanlokkelijk perspectief. Zelfs al geschiedt de aankoop met geleend geld waarover ongeveer 12% rente moet worden betaald.
In de rechtszaak die de stichting Leaseverlies tegen Dexia heeft aangespannen, is een van de bezwaren dat Legio Lease zonder goede reden dividend heeft ingehouden. Dexia stelt dat het dividend is gebruikt om de vereiste optiepremies te kunnen betalen. Op het eerste gezicht lijkt dit logisch, maar bij nadere aanschouwing klopt er iets niet.
Bij de Winstverdriedubbelaar wordt het eerste pakket op de aandelenbeurs gekocht. Met behulp van callopties wordt vervolgens het recht gereserveerd om na een en twee jaar een zelfde pakket te kunnen kopen tegen de koers van het eerste pakket. De premie voor de calls die hiervoor is verschuldigd, kan ongeveer worden weggestreept tegen de ingehouden dividenden.
Tegelijk heeft Legio Lease echter naar het zich laat aanzien putopties geschreven (verkocht) die premie opleveren. Deze puts hebben dezelfde uitoefenprijs als de calls, zodat de hoogte van de ontvangen premie ongeveer gelijk moet zijn aan de kosten die voor de gekochte calls zijn gemaakt. Dit heeft te maken met de zogeheten call-put-pariteit die optiehandelaren voor hun modellen gebruiken. Het dividend dat is ingehouden hoefde daardoor waarschijnlijk niet meer te worden gebruikt om de premie te betalen, maar kon naar eigen inzicht worden benut.
Tegelijk is het schrijven van de puts niet in het belang geweest van de leasebeleggers. Want bij een eventuele koersdaling konden zij niet profiteren van een lagere instapkoers. De tegenpartij die de puts heeft gekocht zal deze immers uitoefenen zodat de leasebelegger de aandelen geleverd krijgt tegen een hogere koers dan op dat moment op de beurs wordt betaald.
Dat dit laatste tot de mogelijkheden behoort lijkt volgens advertenties van Legio Lease te zijn ingecalculeerd. Nadrukkelijk wordt gewezen op 'het recht en de plicht' om na een en twee jaar tegen dezelfde aankoopprijs als het eerste pakket aandelen te kopen. De plicht lijkt te verwijzen naar de geschreven putopties.
Een alternatieve manier om een product als de Winstverdriedubbelaar te maken, is het in een keer kopen van alle drie pakketten aandelen tegelijk. Het tweede en derde pakket blijven dan bij Legio Lease op de plank liggen tot de leasebeleggers er volgens het tweejarenplan recht op krijgen. In dit scenario dat volgens een anonieme ingewijde ook bij Legio Lease is voorgekomen, worden echter helemaal geen opties gebruikt. Het inhouden van dividend zou in deze gevallen dus helemaal onterecht zijn. Dexia was vrijdag niet in staat om te reageren. Volgens een persbericht zijn alle argumenten van de leasebeleggers ongegrond.
Copyright (c) 2003 Het Financieele Dagblad
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 00:50
door Captain-America
Klotige reclame dudes voor deze club zijn nu ook al op Fok bezig...maar niet meer voor lang...
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:04
door Alycia
fok?
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:05
door Ikwaseenbeetjedom
Wolken steeds donkerder boven Dexia 05-02-2004
Klachtencommissie: Dexia moet groot deel schuld beleggers voor rekening nemen
GERBEN VAN. DER MAREL
AMSTERDAM - Met de tien uitspraken van de klachtencommissie in effectenleasezaken komt een oplossing van het massadispuut mogelijk een stapje dichterbij. Dexia wordt in het nauw gedreven omdat de zorgplicht jegens beleggers onvoldoende is nageleefd. De restschuld van beleggers wordt voor 80% tot 85% kwijtgescholden.
De bank beseft dat donkere wolken zich samenpakken. Als de uitspraken worden doorgetrokken, kan dat flinke negatieve financiële gevolgen hebben. Sleutelvraag is hoe groot de groep is die in aanmerking kan komen voor kwijtschelding van schulden door Dexia.
Dexia is voorlopig bezig met `een gedetailleerde analyse' van de uitspraken. Hoger beroep wordt overwogen. Daarin is nog van alles mogelijk. Maar ook is niet uitgesloten dat de bank, die beleggers al eerder flink tegemoetkwam, toch geneigd is een extra stap te zetten. Mochten de partijen dit jaar een schikking sluiten, dan slinkt de dreiging van een overbelasting van het rechtssysteem aanzienlijk.
De grote zorg in politiek Den Haag is dat massaschade leidt tot een wirwar van vele rechtszaken. Minister Donner van Justitie diende deze week nog een wet in die de rechter handvaten moet geven om schikkingen dwingend op te leggen aan alle gedupeerden.
Hét voorbeeld van `massaschade' in de financiële wereld is de miljardenschuld van leasebeleggers. Om verstopping van het rechtssysteem te voorkomen stelde minister Zalm van Financiën vorig najaar de Commissie Geschillen Aandelenlease in om te bemiddelen.
Het succes van deze commissie hangt af van de welwillendheid van de aanbieders en degenen die beleggers vertegenwoordigen. Hoewel beleggers zich na gisteren zeker niet rijk moeten rekenen, is het krachtenveld met de nieuwe vonnissen gewijzigd in het nadeel van de grootste aanbieder Dexia.
Voorzitter Marten Oosting van de commissie weegt het vernietigende rapport over de aanbieders van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) mee. De belangrijkste conclusie was dat de producten voor velen te risicovol waren. De zorgplicht is vaak geschonden.
Ook neemt Oosting eerdere vonnissen mee in de bemiddelingsgesprekken. Deze pakten veelal niet best uit voor Dexia. Enkele maanden geleden ontkurkte één leasebelegger de champagne. Dexia moest haar schade vergoeden omdat ze niet was gewezen op de bijzondere risico's van aandelenlease.
Het grote wachten was op de reeks uitspraken van de klachtencommissie in `prototypische zaken'. Met enkele maanden vertraging verschenen de uitspraken gisteren (zie
www.stichting-dsi.nl).
Oosting: `De nieuwe uitspraken hebben een bijzondere betekenis voor ons. De klachtencommissie bestaat uit professionals uit de branche zelf. De uitspraken hebben een voorspellende werking.'
De vonnissen zullen niet één op één worden toegepast op lopende zaken. `Ze dienen wel als spoorboekje voor de andere zaken', zegt Kees Oosterholt, directeur van het Dutch Securities Institute (DSI).
Ze maken duidelijk waar volgens de klachtencommissie de pijn zit.
Kort gezegd vindt de commissie dat bij de verkoop de zorgplicht jegens beleggers onvoldoende is nageleefd. Maar van misleiding in folders was in de zaken geen sprake.
Dat laatste is een tegenvaller zijn voor de `stichting leaseverlies' die haar zaak namens tienduizenden beleggers baseert op het verwijt misleiding. `Toch zijn we voorzichtig positief, zegt een woordvoerder. `Ons streven is om de restschuld kwijtgescholden te krijgen.'
Het is nog altijd mogelijk dat de klachtencommissie wel misleiding in brochures vindt. `Er zijn tientallen verschillende folders', zegt Oosterholt. Hij denkt dat de uitspraken over zorgplicht een grotere precedentwerking hebben dan die over misleiding.
Uit de uitspraken blijkt verder dat als beleggers kunnen aantonen dat ze zijn misleid bij de telefonische verkoop of de mondelinge toelichting hierop, ze een goede kans
maken hun hele inleg terug te krijgen. De brochures worden dan `overruled', zegt advocaat Jeroen Wendelgelst, die beleggers bijstaat.
Het meest kritisch is de klachtencommissie over de invulling van de zorgplicht door Dexia. De bank had meer informatie moeten inwinnen over de draagkracht van klanten. Dexia had bovendien nadrukkelijk voor het risico van een restschuld moeten waarschuwen of 'voorzieningen' moeten treffen. Dat had gekund via een koersverzekering of het afdekken met putopties.
De klachtencommissie vindt dat Dexia de restschuld voor het overgrote deel moet kwijtschelden omdat niet is nagegaan of er een 'wanverhouding bestaat tussen de financiële verplichtingen van de belegger en zijn inkomens- en vermogenspositie'. Wel moeten beleggers 15% à 20% van het totale aankoopbedrag van de aandelen voldoen. Dat zou het afdekken ongeveer gekost hebben.
Volgens advocaten is het vooral goed nieuws voor mensen met een zwakke financiële positie. `Het was onzorgvuldig dat de instelling geen onderzoek deed naar de bestedingsruimte. Maar als de rijkeren waren onderworpen aan een 'know your customer"-onderzoek, was het contract toch gesloten', zegt advocaat Maxime Laumen.
Niet iedereen is het eens met het standpunt dat beleggers de kosten van het afdekken van risico's zouden moeten dragen. Voormalig bankier Guido Kruithof wijst erop dat beleggers dan heel veel rendement hadden moeten boeken om de kosten van het afdekken en de rentebetalingen eruit te halen. Hij zegt dat beleggers bij een gemiddelde koersstijging van 30% pas uit de kosten zouden zijn. `Ik denk dat veel beleggers het dan niet hadden gekocht. Dit toont aan dat het product gewoon niet deugde.'
Bron: Het Financieele Dagblad
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:42
door Bezoeker
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
Uitspraak KCD nr. 17 d.d. 05-02-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 17 d.d. 4 februari 2004.
prof.mr. M.R. Mok, voorzitter, R.H.G. Mijné, G.J.P. Okkema, mr. W.A.M. van Schendel
en mr. J. Wortel
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klager is op 8 november 2000 en vervolgens op 16 januari 2001- twee effectenlease-overeenkomsten voor de duur van drie jaren aangegaan met verweerder. Op grond van deze overeenkomsten heeft verweerder voor klager twee maal drie pakketten aandelen aangekocht, nl. het eerste direct bij aanvang, het tweede bij aanvang van het tweede contractjaar en het derde pakket bij aanvang van het derde contractjaar. De drie pakketten hadden dezelfde samenstelling en werden voor dezelfde prijs aangekocht. Op grond van de eerst gesloten overeenkomst werd driemaal een pakket ter waarde van € 11.765,36 aangekocht, op grond van de tweede driemaal een pakket ter waarde van € 2.637,30. Klager diende op grond van de overeenkomsten gedurende de looptijd van de contracten maandelijkse rentetermijnen ad € 205,72, respectievelijk € 46,11 te voldoen. Na afloop van de contracten zullen de aangekochte aandelen worden verkocht, en zal klager hiervan de opbrengst ontvangen. Klager zal het bedrag waarvoor deze aandelen zijn aangekocht aan verweerder dienen te voldoen, te weten € 35.296,08 op grond van de eerste lease-overeenkomst en € 7.911,90 op grond van de tweede.
Klager stelt zijn beleggingsbeslissing te hebben gebaseerd op de bij het product behorende reclamefolder en andere voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst door verweerder verstrekte informatie. Hij is van mening dat de in de folder verschafte informatie onjuist, dan wel onvolledig is. In deze folder is naar zijn opvatting sprake van eenzijdige belichting van zeer positieve rendementen, er wordt niet gesproken over geleend geld en evenmin over toetsing en registratie bij het Bureau Krediet Registratie. Ook de overige informatie die door verweerder is verstrekt, is naar de mening van klager misleidend en slechts bedoeld om potentiële klanten te overreden, zonder de belangen van deze klanten daarbij in ogenschouw te nemen. Er wordt geen melding gemaakt van de aan het product verbonden risico’s. Klager wijst tevens op het feit dat verweerder hem nooit heeft geïnformeerd over de actuele koersontwikkelingen van de op basis van de overeenkomsten aangekochte aandelen.
Klager stelt voorts dat verweerder niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna Nadere Regeling) op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft nagelaten te informeren naar klagers financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen. Klager merkt hierbij op dat hij op het moment van afsluiten van de eerste overeenkomst een salaris van ƒ 5.500,00 ontving. Hij had een hypothecaire schuld van ƒ 270.000,00. Indien verweerder naar dit inkomen had geïnformeerd, had hij kunnen vaststellen dat klager niet in staat zou zijn na afloop van de overeenkomsten, in geval van een negatieve opbrengst, eventuele verdere maandlasten te voldoen. De door verweerder uitgevoerde BKR-toetsing acht klager onvoldoende om aan de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende verplichting te voldoen. Overigens maakt klager tevens bezwaar tegen het feit dat hem niet uitdrukkelijk is medegedeeld dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen bij het BKR geregistreerd zouden worden.
Verweerder heeft tevens niet voldaan aan de krachtens artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling op hem rustende verplichting er op toe te zien dat klager voortdurend over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn actuele verplichtingen te voldoen en in geval klager hiertoe niet in staat zou zijn hem hierop te wijzen en zonodig zijn posities te sluiten. Klager is van mening dat de omvang van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet bij voorbaat vast staat. In het geval dat de aandelenkoersen dalen en indien de overeenkomst wordt verlengd, ontstaan hogere, onbekende lasten. Klager wijst hierbij tevens op het feit dat de in het rekenvoorbeeld bij de producten genoemde dividendrendement op de aandelen van 2,8%, waaruit de optiepremies betaald worden, in werkelijkheid veel minder bedraagt. Tevens acht klager de waardeontwikkeling van de opties ten opzichte van de oorspronkelijke aankoopwaarde opmerkelijk.
Eerst na ontvangst van de jaaropgave over 2001 bleken klager de sterke waardedalingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen. Afgezien van de jaaropgaven werd geen informatie verstrekt. Hij verzoekt de Commissie te bepalen dat hij wordt gecompenseerd voor het op de overeenkomsten geleden verlies, door hem begroot op € 8.159, alsmede dat de overeenkomsten dienen te worden ontbonden.
INHOUD VAN HET VERWEER
Het verweer houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
In reactie op de stelling van klager dat de brochure bij de leaseproducten, waarop klager zijn beleggingsbeslissing voornamelijk heeft gebaseerd, een eenzijdig beeld van de mogelijkheden en risico’s van effectenlease schetst, stelt verweerder het volgende. Reclame-uitingen hebben een wervend karakter. Naar vaste jurisprudentie is toegestaan in reclame-uitingen een bepaalde mate van overdrijving te betrachten (verwijzing naar HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592, ro. 3.3). Verweerder benadrukt voorts dat potentiële cliënten niet slechts een advertentie dan wel folder onder ogen kregen. Na het eerste contact werden aan hen tevens een brochure, het contract, algemene voorwaarden, een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie versterkt. Bij de beantwoording van de vraag of één of meer mededelingen in de advertenties of folders misleidend waren, zullen deze documenten moeten worden betrokken. Verweerder merkt op dat, indien klager -zoals hij stelt- zijn beleggingsbeslissing heeft gebaseerd op de brochure, hij de overige informatie kennelijk niet goed heeft gelezen. Hiervoor kan verweerder niet aansprakelijk worden gehouden. Indien klager
de aan hem verstrekte informatie had gelezen, was hem voldoende duidelijk geworden over de kenmerken van de leaseproducten en risico’s die hieraan zijn aan verbonden. Verweerder verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Commissie op 6 juni 2002, nummer 01-210; JOR 2002, 163. Overigens is verweerder van mening dat de brochure op zich voldoende informatie bevat, ook omtrent de aan het product verbonden risico’s en het feit dat met geleend geld werd belegd. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van
24 juli 2003, waarin is bepaald dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de brochure voor de gemiddelde belegger voldoende waarschuwingen bevat. Er bestaan geen aanwijzingen dat klager geen gemiddelde belegger zou zijn. Verweerder wijst tevens op een uitspraak van de Commissie van 12 juli 2002, nummer 01-242, JOR 2002, 164, ten aanzien van het feit dat klager uit de brochure had kunnen begrijpen dat met geleend geld werd belegd. Klager verwijst tevens naar een vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2003, waarin is bepaald dat het een feit van algemene bekendheid is dat beleggen met geleend geld risico’s meebrengt.
Ten aanzien van klagers verwijt aan verweerder dat hij, afgezien van de jaaropgaven, niet is geïnformeerd over de koersontwikkelingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen, stelt verweerder dat hij daartoe ook niet gehouden was. Noch uit de contracten, noch uit de wet vloeit een dergelijke verplichting voort.
Klager is tevens van mening dat verweerder, in strijd met artikel 28 lid 1 NR, geen onderzoek heeft gedaan naar klagers financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling. Ook met deze stelling kan verweerder zich niet verenigen. Hij is van mening dat de uit dit artikel voortvloeiende verplichting niet op hem rust, nu zulks in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van belang was met het oog op de te verrichten diensten. De effectenlease-overeenkomst wordt als een kant en klaar product op de markt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst; de beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. Klager is derhalve voldoende voorgelicht. Bovendien heeft hij geen adviseringsverzoek aan verweerder gedaan. Verweerder wijst tevens op het feit dat een beleggersprofiel, anders dan door klager gesuggereerd lijkt te worden, niet opgesteld behoefde te worden, aangezien dit redelijkerwijs niet relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling in dit geval te verrichten diensten. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Commissie van Beroep van DSI d.d. 22 juli 2003.
Voorts stelt verweerder dat, op grond van de toetsing bij het BKR, geen informatie werd verkregen die zou moeten leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten niet met klagers financiële positie in overeenstemming waren.
Met betrekking tot klagers stelling dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar klagers persoonlijke situatie, merkt verweerder op dat de lease-overeenkomst duidelijk de hoogte van de verschuldigde maandtermijnen vermeldt. Klager was hiermee derhalve bekend en kan verweerder nu geen verwijt maken ten aanzien van de hoogte van de maandlasten. Na het aangaan van de overeenkomsten opgetreden wijzigingen in de persoonlijke situatie van klager kunnen niet worden betrokken bij de financiële toets voorafgaand aan het sluiten daarvan. Deze liggen in de risicosfeer van klager. Overigens heeft verweerder klager -onverplicht- een aanbod gedaan tot een oplossing van de door klager gestelde betalingsproblemen te komen.
Verweerder weerspreekt de stelling van klager dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet vaststaan. Het is verweerder overigens niet duidelijk tot welk verwijt jegens hem deze stelling leidt. Bij de door verweerder aangeboden leaseproducten staat tevoren vast wat de hoofdsom en de maandlasten zullen zijn. Deze verplichtingen zijn voor klager kenbaar uit de contracten. De uit artikel 28 lid 3 en 4 voortvloeiende verplichtingen zijn dan ook in het onderhavige geval niet van toepassing.
Voorts wijst verweerder er op dat klager in art. 13 van de Bijzondere Voorwaarden, welke tezamen met de leasecontracten aan klager zijn gezonden, heeft kunnen lezen dat de overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie zouden worden aangemeld.
Tenslotte merkt verweerder op dat klager de omvang van zijn geëiste schadevergoeding niet onderbouwt en dat bovendien momenteel nog niet kan worden vastgesteld wat de opbrengst van c.q. het verlies op de overeenkomsten zal zijn, aangezien deze nog niet zijn geëindigd. Dit roept naar de mening van verweerder de vraag op of klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen.
BEHANDELING TER ZITTING
Klager deelt desgevraagd mede niet te zijn aangesloten bij de X.
Verweerder betwist de stelling van klager dat telefonisch een contract is afgesloten. Telefonisch kan slechts een contract worden aangevraagd, dat dan vervolgens wordt toegestuurd. Verweerder koopt weliswaar direct aandelen aan, maar draagt zelf het risico daarvan tot het moment dat klager de overeenkomst ondertekent, omdat de overeenkomst eerst daarmee tot stand komt.
Gelet op de aard van het product en de dienstverlening behoefde van klager naar de mening van verweerder geen profiel te worden opgemaakt. Op de schaal vermogensbeheer / advies / execution only, komt de onderhavige vorm van dienstverlening het dichtst in de buurt van execution only, maar ook dat gaat eigenlijk te ver. Het betrof ‘kant en klare’ producten. In dit licht dient ook het informatie inwinnen bij BKR te worden gezien. Met betrekking tot het kredietrisico was deze toetsing in de ogen van verweerder voldoende.
Verweerder stelt dat er bij langer lopende contracten geen bijbetaling of restantschuld is, omdat gedurende de looptijd al een vaststaand bedrag wordt afgelost. Alleen bij kortlopende contracten zijn restantschulden mogelijk. Het enige risico dat wordt gelopen is koersrisico. De daarop betrekking hebbende scenario’s worden besproken in de brochure. Het is onmogelijk tevoren in te schatten hoe een cliënt er aan het einde van de looptijd financieel zal voorstaan.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de overeenkomsten nog lopen en thans niet zeker is of, en tot welk bedrag, klager bij het beëindigen van de overeenkomsten verlies zal leiden, gaat niet op. Die stelling kan hooguit raken aan de bepaling van de schadeomvang, maar niet aan de bevoegdheid van de Commissie om de klacht, zoals zij thans is ingediend, in behandeling te nemen, en behoudens ingeval zou blijken dat de schade niet tenminste € 250 bedraagt, evenmin aan de ontvankelijkheid van klager.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
1.1. De klacht houdt in de eerste plaats in dat verweerder zodanig misleidende informatie heeft verschaft ten aanzien van de aard en de risico’s van het aangeboden effectenleaseproduct, dat het klager bij het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was dat een lening werd aangegaan ten bedrage van de hoofdsom met daarover verschuldigde rente en dat de kans bestond dat klager na ommekomst van de leasetermijn niet alleen de inleg kwijt zou zijn, maar bovendien een aanzienlijke (rest)schuld aan verweerder zou blijken te hebben.
Daaraan verbindt klager de gevolgtrekking dat hij de lease-overeenkomsten niet zou zijn aangegaan indien verweerder hem adequaat zou hebben ingelicht.
1.2. Voorts berust de klacht op de stelling dat verweerder verwijtbaar heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het effectenleaseproduct, in de toegepaste omvang, gelet op klagers bestedingsruimte of financiële en overige persoonlijke omstandigheden, voor deze een geschikte vorm van beleggen vormde.
1.3. Ten slotte berust de klacht op de stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht tot - kort gezegd - saldobewaking, welke verplichting voortvloeit uit art. 28, naar de Commissie begrijpt in het bijzonder het tweede lid, van de Nadere Regeling toezicht effecten-verkeer 1999, respectievelijk Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002.
2.1. In het gevoerde verweer staat centraal dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen gelden bij het aanbieden of verrichten van effectendienstverlening volgens verweerder niet toepasselijk zijn in verband met het aangeboden effectenleaseproduct. Dat leidt verweerder af uit de omstandigheid dat de aangeboden effectenleaseconstructie een ‘kant en klaar product’ is, waarmee verweerder wil zeggen dat de aangeboden constructie een overeenkomst vormt waarin de rechten en verplichtingen van partijen volledig zijn vastgelegd. Omdat de cliënt vóór het einde van de overeenkomst geen enkele nadere beleggingsbeslissing behoeft te nemen, en advisering ten aanzien van beleggingshandelingen dus ook niet aan de orde kan zijn, vloeien uit de overeenkomst, aldus verweerder, voor hem nog minder verplichtingen voort dan uit een zogenaamde ‘execution only’ beleggingsrelatie. Naar de mening van verweerder moet derhalve met name het bepaalde in art. 28 Nadere Regeling buiten toepassing blijven.
2.2. Ten aanzien van de informatie die over het onderhavige effectenleaseproduct is gegeven stelt verweerder dat het door hem uitgegeven documentatiemateriaal, waarover klager kon beschikken, in voldoende mate duidelijk maakt welke de aard van het product en de daaraan verbonden risico’s zijn. Het materiaal verschaft in het bijzonder voldoende informatie waaruit blijkt dat het gaat om een lening en dat de afnemer van het product, afhankelijk van het koersverloop, een schuld aan verweerder kan overhouden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door hem uitgegeven documentatie gezien moet worden als een vorm van reclame. Daarin is een zekere mate van overdrijving toelaatbaar, aangezien de ontvanger van reclame-uitingen erop bedacht dient te zijn dat een wervend effect is beoogd.
Verweerder heeft voorts gesteld dat hij slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van door hemzelf uitgegeven documentatiemateriaal, en niet voor uitlatingen die een tussenpersoon jegens klager zou hebben gedaan.
2.3. Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat is gebaseerd op de stelling dat verweer-der tot (kort gezegd) saldobewaking verplicht is, stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op de aard van de overeenkomst deze verplichting in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder is van oordeel dat de verplichtingen die klager door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, voortvloeien uit de door verweerder verstrekte lening en niet uit posities in effecten. De aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht zijn daarenboven geen effecten waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien.
3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van art. 1, b, 1o Wte 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleasepro-duct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
Dat wordt niet anders doordat verweerder het effectenleaseproduct veelal via tussenpersonen op de markt heeft gebracht. Juist de omstandigheid dat verweerder zich ten aanzien van de voorlichting aan potentiële wederpartijen in belangrijke mate afhankelijk heeft gemaakt van tussenpersonen brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat verweerder de door hemzelf beschikbaar gestelde informatie zodanig diende in te richten dat de voorlichting aan potentiële wederpartijen juist en volledig is, en dat daarin voldoende duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid dat niet alleen de inleg – het totaal aan (eventueel bij vooruitbetaling voldane) rentebetalingen – verloren kon gaan, maar daarenboven bij het einde van de overeenkomst een schuld aan verweerder kon resteren.
De Commissie brengt de eisen die gesteld moeten worden aan de door verweerder beschikbaar te stellen informatie derhalve in verband met verweerders zorgplicht als effecteninstelling, terwijl de inhoud van die zorgplicht mede wordt bepaald door de tamelijk complexe en risicovolle aard van het aangeboden product. Daaraan doet niet af dat het beschikbare informatiemateriaal als reclame-uiting tevens een aan reclame eigen wervend karakter heeft, waaraan een zekere overdrijving, met nadruk op de aantrekkelijke kanten van het aangeboden product, niet vreemd is.
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag – dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is – in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag dus worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. Blijkens de aan de Commissie overgelegde stukken was het de bedoeling van verweerder dat klager, alvorens deze het contract ondertekende, heeft beschikt over een door verweerder ter beschikking gestelde brochure, welke bedoeling overigens niet steeds is gerealiseerd. In dit informatiemateriaal wordt sterk de nadruk gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn.
Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd. Van de onderhavige brochure gaat voorts naar het oordeel van de Commissie niet onmiskenbaar de suggestie uit dat de leaseovereenkomst een vorm van sparen betreft.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) lease-som” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder voor het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de ‘lease-som’ een geldlening betreft, die geheel – hoofdsom plus rente – aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende, is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en het overige materiaal waarover klager bij het aangaan van de leaseovereenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of is misleid.
3.3. Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de financiële omstandigheden en de beleggingsdoeleinden van klager, geldt het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het ‘kant en klare’ beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het ‘know your customer’ beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2. Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager zich bij het aangaan van de overeenkomst in voldoende mate rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid van koersfluctuaties en van de omstandigheid dat het verwachte rendement op de belegging in aandelen niet kon worden gegarandeerd, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
3.3.4. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat verweerder uit hoofde van de op hem rustende zorgplicht gehouden was, teneinde te voorkomen dat de wederpartij bij het einde van de overeenkomst zou worden geconfronteerd met een restschuld waarvan de omvang bij de aanvang niet is beseft, zodanige voorzieningen te treffen dat ook in het geval waarin de aandelenkoersen een langdurige en belangrijke daling zouden blijken te vertonen de voldoening
van de restschuld verzekerd zou zijn. Een dergelijke voorziening zou getroffen kunnen zijn door hetzij de wederpartij een vorm van verzekering als bedoeld in art. 246 WvK aan te bieden, hetzij door het potentiële koersverlies af te dekken door middel van put-opties met een looptijd gelijk aan die van de overeenkomst met als uitoefenprijs de aankoopprijs van de aandelen.
Verweerders gehoudenheid een dergelijke voorziening aan te bieden, kan niet worden weggenomen door de overweging dat het aangeboden product daardoor minder aantrekkelijk gepresenteerd had kunnen worden. De omvang van het aan de effectenleaseconstructie verbonden risico, en de zorgvuldigheid die verweerder met het oog daarop diende te betrachten, brengen dat mee. Zodanige voorziening is praktisch ook alleszins realiseerbaar; het is de Commissie bekend dat een andere aanbieder van effectenleaseconstructies inderdaad een zodanige verzekering tegen het resteren van een schuld heeft aangeboden, tegen betaling bij aanvang van het contract van de daarmee gepaard gaande kosten.
3.3.5. Verweerder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, het aanbieden van een dergelijke voorziening achterwege gelaten. Daardoor is klager bij het aangaan van de overeenkomst niet in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen teneinde zich er van te verzekeren dat een restschuld –waarvan de omvang voor klager redelijkerwijs niet voorzienbaar was– voldaan zou kunnen worden. Daarvoor is verweerder aansprakelijk te houden.
3.3.6. Gezien het vorengaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.
3.3.7. Rekening houdend met de omstandigheid dat een voorziening ter verzekering van de voldoening van de restschuld - zijnde het verschil tussen het bedrag waarvoor ter uitvoering van de overeenkomst aandelen zijn aangekocht en het bedrag dat die aandelen bij beëindigen van de overeenkomsten hebben opgebracht - kosten meegebracht zou hebben, stelt de Commissie de aan verweerder toe te rekenen schade naar redelijkheid en billijkheid - in het bijzonder gelet op de looptijd van het contract en de destijds geldende gemiddelde optieprijzen - vast op een bedrag gelijk aan het verlies dat klager bij beëindiging van de overeenkomst op de aandelen heeft geleden, verminderd met 15% van de aankoopwaarde van de aandelen, te weten € 5.294 ten aanzien van het per 8 november 2000 gesloten contract (15% van € 35.296 is € 5.294) en € 1.187 ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 (15% van € 7.912 is € 1.187)
4. Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat klager na het beëindigen van de overeenkomsten ter zake van restschuld aan verweerder moet voldoen met betrekking tot het contract d.d. 8 november 2000 ten hoogste € 5.294 is en ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 ten hoogste € 1.1.87 bedraagt.
Voor zover klager alsdan een groter bedrag aan restschuld aan verweerder heeft voldaan, dient verweerder het door klager méér betaalde te restitueren, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager dat méér betaalde heeft voldaan tot aan de dag van restitutie daarvan.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat:
- Klager na beëindiging van de overeenkomst d.d. 8 november 2000 ter zake van restschuld aan verweerder niet méér verschuldigd is dan € 5.294 en na beëindiging van de overeenkomst d.d. 16 januari 2001 niet méér dan € 1.187;
- Voor zover klager (een) groter(e) bedrag(en) aan restschuld heeft voldaan, verweerder het méér betaalde restitueert, dit bedrag / deze bedragen te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager het meerdere heeft betaald tot aan de dag van restitutie ervan.
Vorenstaande betaling dient verweerder te verrichten binnen één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:43
door Bezoeker
Uitspraak KCD nr. 17 d.d. 05-02-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 17 d.d. 4 februari 2004.
prof.mr. M.R. Mok, voorzitter, R.H.G. Mijné, G.J.P. Okkema, mr. W.A.M. van Schendel
en mr. J. Wortel
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klager is op 8 november 2000 en vervolgens op 16 januari 2001- twee effectenlease-overeenkomsten voor de duur van drie jaren aangegaan met verweerder. Op grond van deze overeenkomsten heeft verweerder voor klager twee maal drie pakketten aandelen aangekocht, nl. het eerste direct bij aanvang, het tweede bij aanvang van het tweede contractjaar en het derde pakket bij aanvang van het derde contractjaar. De drie pakketten hadden dezelfde samenstelling en werden voor dezelfde prijs aangekocht. Op grond van de eerst gesloten overeenkomst werd driemaal een pakket ter waarde van € 11.765,36 aangekocht, op grond van de tweede driemaal een pakket ter waarde van € 2.637,30. Klager diende op grond van de overeenkomsten gedurende de looptijd van de contracten maandelijkse rentetermijnen ad € 205,72, respectievelijk € 46,11 te voldoen. Na afloop van de contracten zullen de aangekochte aandelen worden verkocht, en zal klager hiervan de opbrengst ontvangen. Klager zal het bedrag waarvoor deze aandelen zijn aangekocht aan verweerder dienen te voldoen, te weten € 35.296,08 op grond van de eerste lease-overeenkomst en € 7.911,90 op grond van de tweede.
Klager stelt zijn beleggingsbeslissing te hebben gebaseerd op de bij het product behorende reclamefolder en andere voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst door verweerder verstrekte informatie. Hij is van mening dat de in de folder verschafte informatie onjuist, dan wel onvolledig is. In deze folder is naar zijn opvatting sprake van eenzijdige belichting van zeer positieve rendementen, er wordt niet gesproken over geleend geld en evenmin over toetsing en registratie bij het Bureau Krediet Registratie. Ook de overige informatie die door verweerder is verstrekt, is naar de mening van klager misleidend en slechts bedoeld om potentiële klanten te overreden, zonder de belangen van deze klanten daarbij in ogenschouw te nemen. Er wordt geen melding gemaakt van de aan het product verbonden risico’s. Klager wijst tevens op het feit dat verweerder hem nooit heeft geïnformeerd over de actuele koersontwikkelingen van de op basis van de overeenkomsten aangekochte aandelen.
Klager stelt voorts dat verweerder niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna Nadere Regeling) op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft nagelaten te informeren naar klagers financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen. Klager merkt hierbij op dat hij op het moment van afsluiten van de eerste overeenkomst een salaris van ƒ 5.500,00 ontving. Hij had een hypothecaire schuld van ƒ 270.000,00. Indien verweerder naar dit inkomen had geïnformeerd, had hij kunnen vaststellen dat klager niet in staat zou zijn na afloop van de overeenkomsten, in geval van een negatieve opbrengst, eventuele verdere maandlasten te voldoen. De door verweerder uitgevoerde BKR-toetsing acht klager onvoldoende om aan de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende verplichting te voldoen. Overigens maakt klager tevens bezwaar tegen het feit dat hem niet uitdrukkelijk is medegedeeld dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen bij het BKR geregistreerd zouden worden.
Verweerder heeft tevens niet voldaan aan de krachtens artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling op hem rustende verplichting er op toe te zien dat klager voortdurend over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn actuele verplichtingen te voldoen en in geval klager hiertoe niet in staat zou zijn hem hierop te wijzen en zonodig zijn posities te sluiten. Klager is van mening dat de omvang van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet bij voorbaat vast staat. In het geval dat de aandelenkoersen dalen en indien de overeenkomst wordt verlengd, ontstaan hogere, onbekende lasten. Klager wijst hierbij tevens op het feit dat de in het rekenvoorbeeld bij de producten genoemde dividendrendement op de aandelen van 2,8%, waaruit de optiepremies betaald worden, in werkelijkheid veel minder bedraagt. Tevens acht klager de waardeontwikkeling van de opties ten opzichte van de oorspronkelijke aankoopwaarde opmerkelijk.
Eerst na ontvangst van de jaaropgave over 2001 bleken klager de sterke waardedalingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen. Afgezien van de jaaropgaven werd geen informatie verstrekt. Hij verzoekt de Commissie te bepalen dat hij wordt gecompenseerd voor het op de overeenkomsten geleden verlies, door hem begroot op € 8.159, alsmede dat de overeenkomsten dienen te worden ontbonden.
INHOUD VAN HET VERWEER
Het verweer houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
In reactie op de stelling van klager dat de brochure bij de leaseproducten, waarop klager zijn beleggingsbeslissing voornamelijk heeft gebaseerd, een eenzijdig beeld van de mogelijkheden en risico’s van effectenlease schetst, stelt verweerder het volgende. Reclame-uitingen hebben een wervend karakter. Naar vaste jurisprudentie is toegestaan in reclame-uitingen een bepaalde mate van overdrijving te betrachten (verwijzing naar HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592, ro. 3.3). Verweerder benadrukt voorts dat potentiële cliënten niet slechts een advertentie dan wel folder onder ogen kregen. Na het eerste contact werden aan hen tevens een brochure, het contract, algemene voorwaarden, een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie versterkt. Bij de beantwoording van de vraag of één of meer mededelingen in de advertenties of folders misleidend waren, zullen deze documenten moeten worden betrokken. Verweerder merkt op dat, indien klager -zoals hij stelt- zijn beleggingsbeslissing heeft gebaseerd op de brochure, hij de overige informatie kennelijk niet goed heeft gelezen. Hiervoor kan verweerder niet aansprakelijk worden gehouden. Indien klager
de aan hem verstrekte informatie had gelezen, was hem voldoende duidelijk geworden over de kenmerken van de leaseproducten en risico’s die hieraan zijn aan verbonden. Verweerder verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Commissie op 6 juni 2002, nummer 01-210; JOR 2002, 163. Overigens is verweerder van mening dat de brochure op zich voldoende informatie bevat, ook omtrent de aan het product verbonden risico’s en het feit dat met geleend geld werd belegd. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van
24 juli 2003, waarin is bepaald dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de brochure voor de gemiddelde belegger voldoende waarschuwingen bevat. Er bestaan geen aanwijzingen dat klager geen gemiddelde belegger zou zijn. Verweerder wijst tevens op een uitspraak van de Commissie van 12 juli 2002, nummer 01-242, JOR 2002, 164, ten aanzien van het feit dat klager uit de brochure had kunnen begrijpen dat met geleend geld werd belegd. Klager verwijst tevens naar een vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2003, waarin is bepaald dat het een feit van algemene bekendheid is dat beleggen met geleend geld risico’s meebrengt.
Ten aanzien van klagers verwijt aan verweerder dat hij, afgezien van de jaaropgaven, niet is geïnformeerd over de koersontwikkelingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen, stelt verweerder dat hij daartoe ook niet gehouden was. Noch uit de contracten, noch uit de wet vloeit een dergelijke verplichting voort.
Klager is tevens van mening dat verweerder, in strijd met artikel 28 lid 1 NR, geen onderzoek heeft gedaan naar klagers financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling. Ook met deze stelling kan verweerder zich niet verenigen. Hij is van mening dat de uit dit artikel voortvloeiende verplichting niet op hem rust, nu zulks in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van belang was met het oog op de te verrichten diensten. De effectenlease-overeenkomst wordt als een kant en klaar product op de markt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst; de beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. Klager is derhalve voldoende voorgelicht. Bovendien heeft hij geen adviseringsverzoek aan verweerder gedaan. Verweerder wijst tevens op het feit dat een beleggersprofiel, anders dan door klager gesuggereerd lijkt te worden, niet opgesteld behoefde te worden, aangezien dit redelijkerwijs niet relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling in dit geval te verrichten diensten. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Commissie van Beroep van DSI d.d. 22 juli 2003.
Voorts stelt verweerder dat, op grond van de toetsing bij het BKR, geen informatie werd verkregen die zou moeten leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten niet met klagers financiële positie in overeenstemming waren.
Met betrekking tot klagers stelling dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar klagers persoonlijke situatie, merkt verweerder op dat de lease-overeenkomst duidelijk de hoogte van de verschuldigde maandtermijnen vermeldt. Klager was hiermee derhalve bekend en kan verweerder nu geen verwijt maken ten aanzien van de hoogte van de maandlasten. Na het aangaan van de overeenkomsten opgetreden wijzigingen in de persoonlijke situatie van klager kunnen niet worden betrokken bij de financiële toets voorafgaand aan het sluiten daarvan. Deze liggen in de risicosfeer van klager. Overigens heeft verweerder klager -onverplicht- een aanbod gedaan tot een oplossing van de door klager gestelde betalingsproblemen te komen.
Verweerder weerspreekt de stelling van klager dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet vaststaan. Het is verweerder overigens niet duidelijk tot welk verwijt jegens hem deze stelling leidt. Bij de door verweerder aangeboden leaseproducten staat tevoren vast wat de hoofdsom en de maandlasten zullen zijn. Deze verplichtingen zijn voor klager kenbaar uit de contracten. De uit artikel 28 lid 3 en 4 voortvloeiende verplichtingen zijn dan ook in het onderhavige geval niet van toepassing.
Voorts wijst verweerder er op dat klager in art. 13 van de Bijzondere Voorwaarden, welke tezamen met de leasecontracten aan klager zijn gezonden, heeft kunnen lezen dat de overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie zouden worden aangemeld.
Tenslotte merkt verweerder op dat klager de omvang van zijn geëiste schadevergoeding niet onderbouwt en dat bovendien momenteel nog niet kan worden vastgesteld wat de opbrengst van c.q. het verlies op de overeenkomsten zal zijn, aangezien deze nog niet zijn geëindigd. Dit roept naar de mening van verweerder de vraag op of klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen.
BEHANDELING TER ZITTING
Klager deelt desgevraagd mede niet te zijn aangesloten bij de X.
Verweerder betwist de stelling van klager dat telefonisch een contract is afgesloten. Telefonisch kan slechts een contract worden aangevraagd, dat dan vervolgens wordt toegestuurd. Verweerder koopt weliswaar direct aandelen aan, maar draagt zelf het risico daarvan tot het moment dat klager de overeenkomst ondertekent, omdat de overeenkomst eerst daarmee tot stand komt.
Gelet op de aard van het product en de dienstverlening behoefde van klager naar de mening van verweerder geen profiel te worden opgemaakt. Op de schaal vermogensbeheer / advies / execution only, komt de onderhavige vorm van dienstverlening het dichtst in de buurt van execution only, maar ook dat gaat eigenlijk te ver. Het betrof ‘kant en klare’ producten. In dit licht dient ook het informatie inwinnen bij BKR te worden gezien. Met betrekking tot het kredietrisico was deze toetsing in de ogen van verweerder voldoende.
Verweerder stelt dat er bij langer lopende contracten geen bijbetaling of restantschuld is, omdat gedurende de looptijd al een vaststaand bedrag wordt afgelost. Alleen bij kortlopende contracten zijn restantschulden mogelijk. Het enige risico dat wordt gelopen is koersrisico. De daarop betrekking hebbende scenario’s worden besproken in de brochure. Het is onmogelijk tevoren in te schatten hoe een cliënt er aan het einde van de looptijd financieel zal voorstaan.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de overeenkomsten nog lopen en thans niet zeker is of, en tot welk bedrag, klager bij het beëindigen van de overeenkomsten verlies zal leiden, gaat niet op. Die stelling kan hooguit raken aan de bepaling van de schadeomvang, maar niet aan de bevoegdheid van de Commissie om de klacht, zoals zij thans is ingediend, in behandeling te nemen, en behoudens ingeval zou blijken dat de schade niet tenminste € 250 bedraagt, evenmin aan de ontvankelijkheid van klager.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
1.1. De klacht houdt in de eerste plaats in dat verweerder zodanig misleidende informatie heeft verschaft ten aanzien van de aard en de risico’s van het aangeboden effectenleaseproduct, dat het klager bij het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was dat een lening werd aangegaan ten bedrage van de hoofdsom met daarover verschuldigde rente en dat de kans bestond dat klager na ommekomst van de leasetermijn niet alleen de inleg kwijt zou zijn, maar bovendien een aanzienlijke (rest)schuld aan verweerder zou blijken te hebben.
Daaraan verbindt klager de gevolgtrekking dat hij de lease-overeenkomsten niet zou zijn aangegaan indien verweerder hem adequaat zou hebben ingelicht.
1.2. Voorts berust de klacht op de stelling dat verweerder verwijtbaar heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het effectenleaseproduct, in de toegepaste omvang, gelet op klagers bestedingsruimte of financiële en overige persoonlijke omstandigheden, voor deze een geschikte vorm van beleggen vormde.
1.3. Ten slotte berust de klacht op de stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht tot - kort gezegd - saldobewaking, welke verplichting voortvloeit uit art. 28, naar de Commissie begrijpt in het bijzonder het tweede lid, van de Nadere Regeling toezicht effecten-verkeer 1999, respectievelijk Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002.
2.1. In het gevoerde verweer staat centraal dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen gelden bij het aanbieden of verrichten van effectendienstverlening volgens verweerder niet toepasselijk zijn in verband met het aangeboden effectenleaseproduct. Dat leidt verweerder af uit de omstandigheid dat de aangeboden effectenleaseconstructie een ‘kant en klaar product’ is, waarmee verweerder wil zeggen dat de aangeboden constructie een overeenkomst vormt waarin de rechten en verplichtingen van partijen volledig zijn vastgelegd. Omdat de cliënt vóór het einde van de overeenkomst geen enkele nadere beleggingsbeslissing behoeft te nemen, en advisering ten aanzien van beleggingshandelingen dus ook niet aan de orde kan zijn, vloeien uit de overeenkomst, aldus verweerder, voor hem nog minder verplichtingen voort dan uit een zogenaamde ‘execution only’ beleggingsrelatie. Naar de mening van verweerder moet derhalve met name het bepaalde in art. 28 Nadere Regeling buiten toepassing blijven.
2.2. Ten aanzien van de informatie die over het onderhavige effectenleaseproduct is gegeven stelt verweerder dat het door hem uitgegeven documentatiemateriaal, waarover klager kon beschikken, in voldoende mate duidelijk maakt welke de aard van het product en de daaraan verbonden risico’s zijn. Het materiaal verschaft in het bijzonder voldoende informatie waaruit blijkt dat het gaat om een lening en dat de afnemer van het product, afhankelijk van het koersverloop, een schuld aan verweerder kan overhouden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door hem uitgegeven documentatie gezien moet worden als een vorm van reclame. Daarin is een zekere mate van overdrijving toelaatbaar, aangezien de ontvanger van reclame-uitingen erop bedacht dient te zijn dat een wervend effect is beoogd.
Verweerder heeft voorts gesteld dat hij slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van door hemzelf uitgegeven documentatiemateriaal, en niet voor uitlatingen die een tussenpersoon jegens klager zou hebben gedaan.
2.3. Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat is gebaseerd op de stelling dat verweer-der tot (kort gezegd) saldobewaking verplicht is, stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op de aard van de overeenkomst deze verplichting in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder is van oordeel dat de verplichtingen die klager door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, voortvloeien uit de door verweerder verstrekte lening en niet uit posities in effecten. De aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht zijn daarenboven geen effecten waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien.
3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van art. 1, b, 1o Wte 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleasepro-duct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
Dat wordt niet anders doordat verweerder het effectenleaseproduct veelal via tussenpersonen op de markt heeft gebracht. Juist de omstandigheid dat verweerder zich ten aanzien van de voorlichting aan potentiële wederpartijen in belangrijke mate afhankelijk heeft gemaakt van tussenpersonen brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat verweerder de door hemzelf beschikbaar gestelde informatie zodanig diende in te richten dat de voorlichting aan potentiële wederpartijen juist en volledig is, en dat daarin voldoende duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid dat niet alleen de inleg – het totaal aan (eventueel bij vooruitbetaling voldane) rentebetalingen – verloren kon gaan, maar daarenboven bij het einde van de overeenkomst een schuld aan verweerder kon resteren.
De Commissie brengt de eisen die gesteld moeten worden aan de door verweerder beschikbaar te stellen informatie derhalve in verband met verweerders zorgplicht als effecteninstelling, terwijl de inhoud van die zorgplicht mede wordt bepaald door de tamelijk complexe en risicovolle aard van het aangeboden product. Daaraan doet niet af dat het beschikbare informatiemateriaal als reclame-uiting tevens een aan reclame eigen wervend karakter heeft, waaraan een zekere overdrijving, met nadruk op de aantrekkelijke kanten van het aangeboden product, niet vreemd is.
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag – dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is – in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag dus worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. Blijkens de aan de Commissie overgelegde stukken was het de bedoeling van verweerder dat klager, alvorens deze het contract ondertekende, heeft beschikt over een door verweerder ter beschikking gestelde brochure, welke bedoeling overigens niet steeds is gerealiseerd. In dit informatiemateriaal wordt sterk de nadruk gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn.
Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd. Van de onderhavige brochure gaat voorts naar het oordeel van de Commissie niet onmiskenbaar de suggestie uit dat de leaseovereenkomst een vorm van sparen betreft.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) lease-som” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder voor het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de ‘lease-som’ een geldlening betreft, die geheel – hoofdsom plus rente – aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende, is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en het overige materiaal waarover klager bij het aangaan van de leaseovereenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of is misleid.
3.3. Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de financiële omstandigheden en de beleggingsdoeleinden van klager, geldt het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het ‘kant en klare’ beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het ‘know your customer’ beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2. Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager zich bij het aangaan van de overeenkomst in voldoende mate rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid van koersfluctuaties en van de omstandigheid dat het verwachte rendement op de belegging in aandelen niet kon worden gegarandeerd, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
3.3.4. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat verweerder uit hoofde van de op hem rustende zorgplicht gehouden was, teneinde te voorkomen dat de wederpartij bij het einde van de overeenkomst zou worden geconfronteerd met een restschuld waarvan de omvang bij de aanvang niet is beseft, zodanige voorzieningen te treffen dat ook in het geval waarin de aandelenkoersen een langdurige en belangrijke daling zouden blijken te vertonen de voldoening
van de restschuld verzekerd zou zijn. Een dergelijke voorziening zou getroffen kunnen zijn door hetzij de wederpartij een vorm van verzekering als bedoeld in art. 246 WvK aan te bieden, hetzij door het potentiële koersverlies af te dekken door middel van put-opties met een looptijd gelijk aan die van de overeenkomst met als uitoefenprijs de aankoopprijs van de aandelen.
Verweerders gehoudenheid een dergelijke voorziening aan te bieden, kan niet worden weggenomen door de overweging dat het aangeboden product daardoor minder aantrekkelijk gepresenteerd had kunnen worden. De omvang van het aan de effectenleaseconstructie verbonden risico, en de zorgvuldigheid die verweerder met het oog daarop diende te betrachten, brengen dat mee. Zodanige voorziening is praktisch ook alleszins realiseerbaar; het is de Commissie bekend dat een andere aanbieder van effectenleaseconstructies inderdaad een zodanige verzekering tegen het resteren van een schuld heeft aangeboden, tegen betaling bij aanvang van het contract van de daarmee gepaard gaande kosten.
3.3.5. Verweerder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, het aanbieden van een dergelijke voorziening achterwege gelaten. Daardoor is klager bij het aangaan van de overeenkomst niet in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen teneinde zich er van te verzekeren dat een restschuld –waarvan de omvang voor klager redelijkerwijs niet voorzienbaar was– voldaan zou kunnen worden. Daarvoor is verweerder aansprakelijk te houden.
3.3.6. Gezien het vorengaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.
3.3.7. Rekening houdend met de omstandigheid dat een voorziening ter verzekering van de voldoening van de restschuld - zijnde het verschil tussen het bedrag waarvoor ter uitvoering van de overeenkomst aandelen zijn aangekocht en het bedrag dat die aandelen bij beëindigen van de overeenkomsten hebben opgebracht - kosten meegebracht zou hebben, stelt de Commissie de aan verweerder toe te rekenen schade naar redelijkheid en billijkheid - in het bijzonder gelet op de looptijd van het contract en de destijds geldende gemiddelde optieprijzen - vast op een bedrag gelijk aan het verlies dat klager bij beëindiging van de overeenkomst op de aandelen heeft geleden, verminderd met 15% van de aankoopwaarde van de aandelen, te weten € 5.294 ten aanzien van het per 8 november 2000 gesloten contract (15% van € 35.296 is € 5.294) en € 1.187 ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 (15% van € 7.912 is € 1.187)
4. Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat klager na het beëindigen van de overeenkomsten ter zake van restschuld aan verweerder moet voldoen met betrekking tot het contract d.d. 8 november 2000 ten hoogste € 5.294 is en ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 ten hoogste € 1.1.87 bedraagt.
Voor zover klager alsdan een groter bedrag aan restschuld aan verweerder heeft voldaan, dient verweerder het door klager méér betaalde te restitueren, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager dat méér betaalde heeft voldaan tot aan de dag van restitutie daarvan.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat:
- Klager na beëindiging van de overeenkomst d.d. 8 november 2000 ter zake van restschuld aan verweerder niet méér verschuldigd is dan € 5.294 en na beëindiging van de overeenkomst d.d. 16 januari 2001 niet méér dan € 1.187;
- Voor zover klager (een) groter(e) bedrag(en) aan restschuld heeft voldaan, verweerder het méér betaalde restitueert, dit bedrag / deze bedragen te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager het meerdere heeft betaald tot aan de dag van restitutie ervan.
Vorenstaande betaling dient verweerder te verrichten binnen één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:44
door Bezoeker
Uitspraak KCD nr. 17 d.d. 05-02-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 17 d.d. 4 februari 2004.
prof.mr. M.R. Mok, voorzitter, R.H.G. Mijné, G.J.P. Okkema, mr. W.A.M. van Schendel
en mr. J. Wortel
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klager is op 8 november 2000 en vervolgens op 16 januari 2001- twee effectenlease-overeenkomsten voor de duur van drie jaren aangegaan met verweerder. Op grond van deze overeenkomsten heeft verweerder voor klager twee maal drie pakketten aandelen aangekocht, nl. het eerste direct bij aanvang, het tweede bij aanvang van het tweede contractjaar en het derde pakket bij aanvang van het derde contractjaar. De drie pakketten hadden dezelfde samenstelling en werden voor dezelfde prijs aangekocht. Op grond van de eerst gesloten overeenkomst werd driemaal een pakket ter waarde van € 11.765,36 aangekocht, op grond van de tweede driemaal een pakket ter waarde van € 2.637,30. Klager diende op grond van de overeenkomsten gedurende de looptijd van de contracten maandelijkse rentetermijnen ad € 205,72, respectievelijk € 46,11 te voldoen. Na afloop van de contracten zullen de aangekochte aandelen worden verkocht, en zal klager hiervan de opbrengst ontvangen. Klager zal het bedrag waarvoor deze aandelen zijn aangekocht aan verweerder dienen te voldoen, te weten € 35.296,08 op grond van de eerste lease-overeenkomst en € 7.911,90 op grond van de tweede.
Klager stelt zijn beleggingsbeslissing te hebben gebaseerd op de bij het product behorende reclamefolder en andere voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst door verweerder verstrekte informatie. Hij is van mening dat de in de folder verschafte informatie onjuist, dan wel onvolledig is. In deze folder is naar zijn opvatting sprake van eenzijdige belichting van zeer positieve rendementen, er wordt niet gesproken over geleend geld en evenmin over toetsing en registratie bij het Bureau Krediet Registratie. Ook de overige informatie die door verweerder is verstrekt, is naar de mening van klager misleidend en slechts bedoeld om potentiële klanten te overreden, zonder de belangen van deze klanten daarbij in ogenschouw te nemen. Er wordt geen melding gemaakt van de aan het product verbonden risico’s. Klager wijst tevens op het feit dat verweerder hem nooit heeft geïnformeerd over de actuele koersontwikkelingen van de op basis van de overeenkomsten aangekochte aandelen.
Klager stelt voorts dat verweerder niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna Nadere Regeling) op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft nagelaten te informeren naar klagers financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen. Klager merkt hierbij op dat hij op het moment van afsluiten van de eerste overeenkomst een salaris van ƒ 5.500,00 ontving. Hij had een hypothecaire schuld van ƒ 270.000,00. Indien verweerder naar dit inkomen had geïnformeerd, had hij kunnen vaststellen dat klager niet in staat zou zijn na afloop van de overeenkomsten, in geval van een negatieve opbrengst, eventuele verdere maandlasten te voldoen. De door verweerder uitgevoerde BKR-toetsing acht klager onvoldoende om aan de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende verplichting te voldoen. Overigens maakt klager tevens bezwaar tegen het feit dat hem niet uitdrukkelijk is medegedeeld dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen bij het BKR geregistreerd zouden worden.
Verweerder heeft tevens niet voldaan aan de krachtens artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling op hem rustende verplichting er op toe te zien dat klager voortdurend over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn actuele verplichtingen te voldoen en in geval klager hiertoe niet in staat zou zijn hem hierop te wijzen en zonodig zijn posities te sluiten. Klager is van mening dat de omvang van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet bij voorbaat vast staat. In het geval dat de aandelenkoersen dalen en indien de overeenkomst wordt verlengd, ontstaan hogere, onbekende lasten. Klager wijst hierbij tevens op het feit dat de in het rekenvoorbeeld bij de producten genoemde dividendrendement op de aandelen van 2,8%, waaruit de optiepremies betaald worden, in werkelijkheid veel minder bedraagt. Tevens acht klager de waardeontwikkeling van de opties ten opzichte van de oorspronkelijke aankoopwaarde opmerkelijk.
Eerst na ontvangst van de jaaropgave over 2001 bleken klager de sterke waardedalingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen. Afgezien van de jaaropgaven werd geen informatie verstrekt. Hij verzoekt de Commissie te bepalen dat hij wordt gecompenseerd voor het op de overeenkomsten geleden verlies, door hem begroot op € 8.159, alsmede dat de overeenkomsten dienen te worden ontbonden.
INHOUD VAN HET VERWEER
Het verweer houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
In reactie op de stelling van klager dat de brochure bij de leaseproducten, waarop klager zijn beleggingsbeslissing voornamelijk heeft gebaseerd, een eenzijdig beeld van de mogelijkheden en risico’s van effectenlease schetst, stelt verweerder het volgende. Reclame-uitingen hebben een wervend karakter. Naar vaste jurisprudentie is toegestaan in reclame-uitingen een bepaalde mate van overdrijving te betrachten (verwijzing naar HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592, ro. 3.3). Verweerder benadrukt voorts dat potentiële cliënten niet slechts een advertentie dan wel folder onder ogen kregen. Na het eerste contact werden aan hen tevens een brochure, het contract, algemene voorwaarden, een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie versterkt. Bij de beantwoording van de vraag of één of meer mededelingen in de advertenties of folders misleidend waren, zullen deze documenten moeten worden betrokken. Verweerder merkt op dat, indien klager -zoals hij stelt- zijn beleggingsbeslissing heeft gebaseerd op de brochure, hij de overige informatie kennelijk niet goed heeft gelezen. Hiervoor kan verweerder niet aansprakelijk worden gehouden. Indien klager
de aan hem verstrekte informatie had gelezen, was hem voldoende duidelijk geworden over de kenmerken van de leaseproducten en risico’s die hieraan zijn aan verbonden. Verweerder verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Commissie op 6 juni 2002, nummer 01-210; JOR 2002, 163. Overigens is verweerder van mening dat de brochure op zich voldoende informatie bevat, ook omtrent de aan het product verbonden risico’s en het feit dat met geleend geld werd belegd. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van
24 juli 2003, waarin is bepaald dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de brochure voor de gemiddelde belegger voldoende waarschuwingen bevat. Er bestaan geen aanwijzingen dat klager geen gemiddelde belegger zou zijn. Verweerder wijst tevens op een uitspraak van de Commissie van 12 juli 2002, nummer 01-242, JOR 2002, 164, ten aanzien van het feit dat klager uit de brochure had kunnen begrijpen dat met geleend geld werd belegd. Klager verwijst tevens naar een vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2003, waarin is bepaald dat het een feit van algemene bekendheid is dat beleggen met geleend geld risico’s meebrengt.
Ten aanzien van klagers verwijt aan verweerder dat hij, afgezien van de jaaropgaven, niet is geïnformeerd over de koersontwikkelingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen, stelt verweerder dat hij daartoe ook niet gehouden was. Noch uit de contracten, noch uit de wet vloeit een dergelijke verplichting voort.
Klager is tevens van mening dat verweerder, in strijd met artikel 28 lid 1 NR, geen onderzoek heeft gedaan naar klagers financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling. Ook met deze stelling kan verweerder zich niet verenigen. Hij is van mening dat de uit dit artikel voortvloeiende verplichting niet op hem rust, nu zulks in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van belang was met het oog op de te verrichten diensten. De effectenlease-overeenkomst wordt als een kant en klaar product op de markt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst; de beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. Klager is derhalve voldoende voorgelicht. Bovendien heeft hij geen adviseringsverzoek aan verweerder gedaan. Verweerder wijst tevens op het feit dat een beleggersprofiel, anders dan door klager gesuggereerd lijkt te worden, niet opgesteld behoefde te worden, aangezien dit redelijkerwijs niet relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling in dit geval te verrichten diensten. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Commissie van Beroep van DSI d.d. 22 juli 2003.
Voorts stelt verweerder dat, op grond van de toetsing bij het BKR, geen informatie werd verkregen die zou moeten leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten niet met klagers financiële positie in overeenstemming waren.
Met betrekking tot klagers stelling dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar klagers persoonlijke situatie, merkt verweerder op dat de lease-overeenkomst duidelijk de hoogte van de verschuldigde maandtermijnen vermeldt. Klager was hiermee derhalve bekend en kan verweerder nu geen verwijt maken ten aanzien van de hoogte van de maandlasten. Na het aangaan van de overeenkomsten opgetreden wijzigingen in de persoonlijke situatie van klager kunnen niet worden betrokken bij de financiële toets voorafgaand aan het sluiten daarvan. Deze liggen in de risicosfeer van klager. Overigens heeft verweerder klager -onverplicht- een aanbod gedaan tot een oplossing van de door klager gestelde betalingsproblemen te komen.
Verweerder weerspreekt de stelling van klager dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet vaststaan. Het is verweerder overigens niet duidelijk tot welk verwijt jegens hem deze stelling leidt. Bij de door verweerder aangeboden leaseproducten staat tevoren vast wat de hoofdsom en de maandlasten zullen zijn. Deze verplichtingen zijn voor klager kenbaar uit de contracten. De uit artikel 28 lid 3 en 4 voortvloeiende verplichtingen zijn dan ook in het onderhavige geval niet van toepassing.
Voorts wijst verweerder er op dat klager in art. 13 van de Bijzondere Voorwaarden, welke tezamen met de leasecontracten aan klager zijn gezonden, heeft kunnen lezen dat de overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie zouden worden aangemeld.
Tenslotte merkt verweerder op dat klager de omvang van zijn geëiste schadevergoeding niet onderbouwt en dat bovendien momenteel nog niet kan worden vastgesteld wat de opbrengst van c.q. het verlies op de overeenkomsten zal zijn, aangezien deze nog niet zijn geëindigd. Dit roept naar de mening van verweerder de vraag op of klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen.
BEHANDELING TER ZITTING
Klager deelt desgevraagd mede niet te zijn aangesloten bij de X.
Verweerder betwist de stelling van klager dat telefonisch een contract is afgesloten. Telefonisch kan slechts een contract worden aangevraagd, dat dan vervolgens wordt toegestuurd. Verweerder koopt weliswaar direct aandelen aan, maar draagt zelf het risico daarvan tot het moment dat klager de overeenkomst ondertekent, omdat de overeenkomst eerst daarmee tot stand komt.
Gelet op de aard van het product en de dienstverlening behoefde van klager naar de mening van verweerder geen profiel te worden opgemaakt. Op de schaal vermogensbeheer / advies / execution only, komt de onderhavige vorm van dienstverlening het dichtst in de buurt van execution only, maar ook dat gaat eigenlijk te ver. Het betrof ‘kant en klare’ producten. In dit licht dient ook het informatie inwinnen bij BKR te worden gezien. Met betrekking tot het kredietrisico was deze toetsing in de ogen van verweerder voldoende.
Verweerder stelt dat er bij langer lopende contracten geen bijbetaling of restantschuld is, omdat gedurende de looptijd al een vaststaand bedrag wordt afgelost. Alleen bij kortlopende contracten zijn restantschulden mogelijk. Het enige risico dat wordt gelopen is koersrisico. De daarop betrekking hebbende scenario’s worden besproken in de brochure. Het is onmogelijk tevoren in te schatten hoe een cliënt er aan het einde van de looptijd financieel zal voorstaan.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de overeenkomsten nog lopen en thans niet zeker is of, en tot welk bedrag, klager bij het beëindigen van de overeenkomsten verlies zal leiden, gaat niet op. Die stelling kan hooguit raken aan de bepaling van de schadeomvang, maar niet aan de bevoegdheid van de Commissie om de klacht, zoals zij thans is ingediend, in behandeling te nemen, en behoudens ingeval zou blijken dat de schade niet tenminste € 250 bedraagt, evenmin aan de ontvankelijkheid van klager.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
1.1. De klacht houdt in de eerste plaats in dat verweerder zodanig misleidende informatie heeft verschaft ten aanzien van de aard en de risico’s van het aangeboden effectenleaseproduct, dat het klager bij het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was dat een lening werd aangegaan ten bedrage van de hoofdsom met daarover verschuldigde rente en dat de kans bestond dat klager na ommekomst van de leasetermijn niet alleen de inleg kwijt zou zijn, maar bovendien een aanzienlijke (rest)schuld aan verweerder zou blijken te hebben.
Daaraan verbindt klager de gevolgtrekking dat hij de lease-overeenkomsten niet zou zijn aangegaan indien verweerder hem adequaat zou hebben ingelicht.
1.2. Voorts berust de klacht op de stelling dat verweerder verwijtbaar heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het effectenleaseproduct, in de toegepaste omvang, gelet op klagers bestedingsruimte of financiële en overige persoonlijke omstandigheden, voor deze een geschikte vorm van beleggen vormde.
1.3. Ten slotte berust de klacht op de stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht tot - kort gezegd - saldobewaking, welke verplichting voortvloeit uit art. 28, naar de Commissie begrijpt in het bijzonder het tweede lid, van de Nadere Regeling toezicht effecten-verkeer 1999, respectievelijk Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002.
2.1. In het gevoerde verweer staat centraal dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen gelden bij het aanbieden of verrichten van effectendienstverlening volgens verweerder niet toepasselijk zijn in verband met het aangeboden effectenleaseproduct. Dat leidt verweerder af uit de omstandigheid dat de aangeboden effectenleaseconstructie een ‘kant en klaar product’ is, waarmee verweerder wil zeggen dat de aangeboden constructie een overeenkomst vormt waarin de rechten en verplichtingen van partijen volledig zijn vastgelegd. Omdat de cliënt vóór het einde van de overeenkomst geen enkele nadere beleggingsbeslissing behoeft te nemen, en advisering ten aanzien van beleggingshandelingen dus ook niet aan de orde kan zijn, vloeien uit de overeenkomst, aldus verweerder, voor hem nog minder verplichtingen voort dan uit een zogenaamde ‘execution only’ beleggingsrelatie. Naar de mening van verweerder moet derhalve met name het bepaalde in art. 28 Nadere Regeling buiten toepassing blijven.
2.2. Ten aanzien van de informatie die over het onderhavige effectenleaseproduct is gegeven stelt verweerder dat het door hem uitgegeven documentatiemateriaal, waarover klager kon beschikken, in voldoende mate duidelijk maakt welke de aard van het product en de daaraan verbonden risico’s zijn. Het materiaal verschaft in het bijzonder voldoende informatie waaruit blijkt dat het gaat om een lening en dat de afnemer van het product, afhankelijk van het koersverloop, een schuld aan verweerder kan overhouden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door hem uitgegeven documentatie gezien moet worden als een vorm van reclame. Daarin is een zekere mate van overdrijving toelaatbaar, aangezien de ontvanger van reclame-uitingen erop bedacht dient te zijn dat een wervend effect is beoogd.
Verweerder heeft voorts gesteld dat hij slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van door hemzelf uitgegeven documentatiemateriaal, en niet voor uitlatingen die een tussenpersoon jegens klager zou hebben gedaan.
2.3. Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat is gebaseerd op de stelling dat verweer-der tot (kort gezegd) saldobewaking verplicht is, stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op de aard van de overeenkomst deze verplichting in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder is van oordeel dat de verplichtingen die klager door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, voortvloeien uit de door verweerder verstrekte lening en niet uit posities in effecten. De aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht zijn daarenboven geen effecten waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien.
3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van art. 1, b, 1o Wte 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleasepro-duct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
Dat wordt niet anders doordat verweerder het effectenleaseproduct veelal via tussenpersonen op de markt heeft gebracht. Juist de omstandigheid dat verweerder zich ten aanzien van de voorlichting aan potentiële wederpartijen in belangrijke mate afhankelijk heeft gemaakt van tussenpersonen brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat verweerder de door hemzelf beschikbaar gestelde informatie zodanig diende in te richten dat de voorlichting aan potentiële wederpartijen juist en volledig is, en dat daarin voldoende duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid dat niet alleen de inleg – het totaal aan (eventueel bij vooruitbetaling voldane) rentebetalingen – verloren kon gaan, maar daarenboven bij het einde van de overeenkomst een schuld aan verweerder kon resteren.
De Commissie brengt de eisen die gesteld moeten worden aan de door verweerder beschikbaar te stellen informatie derhalve in verband met verweerders zorgplicht als effecteninstelling, terwijl de inhoud van die zorgplicht mede wordt bepaald door de tamelijk complexe en risicovolle aard van het aangeboden product. Daaraan doet niet af dat het beschikbare informatiemateriaal als reclame-uiting tevens een aan reclame eigen wervend karakter heeft, waaraan een zekere overdrijving, met nadruk op de aantrekkelijke kanten van het aangeboden product, niet vreemd is.
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag – dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is – in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag dus worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. Blijkens de aan de Commissie overgelegde stukken was het de bedoeling van verweerder dat klager, alvorens deze het contract ondertekende, heeft beschikt over een door verweerder ter beschikking gestelde brochure, welke bedoeling overigens niet steeds is gerealiseerd. In dit informatiemateriaal wordt sterk de nadruk gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn.
Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd. Van de onderhavige brochure gaat voorts naar het oordeel van de Commissie niet onmiskenbaar de suggestie uit dat de leaseovereenkomst een vorm van sparen betreft.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) lease-som” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder voor het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de ‘lease-som’ een geldlening betreft, die geheel – hoofdsom plus rente – aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende, is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en het overige materiaal waarover klager bij het aangaan van de leaseovereenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of is misleid.
3.3. Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de financiële omstandigheden en de beleggingsdoeleinden van klager, geldt het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het ‘kant en klare’ beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het ‘know your customer’ beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2. Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager zich bij het aangaan van de overeenkomst in voldoende mate rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid van koersfluctuaties en van de omstandigheid dat het verwachte rendement op de belegging in aandelen niet kon worden gegarandeerd, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
3.3.4. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat verweerder uit hoofde van de op hem rustende zorgplicht gehouden was, teneinde te voorkomen dat de wederpartij bij het einde van de overeenkomst zou worden geconfronteerd met een restschuld waarvan de omvang bij de aanvang niet is beseft, zodanige voorzieningen te treffen dat ook in het geval waarin de aandelenkoersen een langdurige en belangrijke daling zouden blijken te vertonen de voldoening
van de restschuld verzekerd zou zijn. Een dergelijke voorziening zou getroffen kunnen zijn door hetzij de wederpartij een vorm van verzekering als bedoeld in art. 246 WvK aan te bieden, hetzij door het potentiële koersverlies af te dekken door middel van put-opties met een looptijd gelijk aan die van de overeenkomst met als uitoefenprijs de aankoopprijs van de aandelen.
Verweerders gehoudenheid een dergelijke voorziening aan te bieden, kan niet worden weggenomen door de overweging dat het aangeboden product daardoor minder aantrekkelijk gepresenteerd had kunnen worden. De omvang van het aan de effectenleaseconstructie verbonden risico, en de zorgvuldigheid die verweerder met het oog daarop diende te betrachten, brengen dat mee. Zodanige voorziening is praktisch ook alleszins realiseerbaar; het is de Commissie bekend dat een andere aanbieder van effectenleaseconstructies inderdaad een zodanige verzekering tegen het resteren van een schuld heeft aangeboden, tegen betaling bij aanvang van het contract van de daarmee gepaard gaande kosten.
3.3.5. Verweerder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, het aanbieden van een dergelijke voorziening achterwege gelaten. Daardoor is klager bij het aangaan van de overeenkomst niet in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen teneinde zich er van te verzekeren dat een restschuld –waarvan de omvang voor klager redelijkerwijs niet voorzienbaar was– voldaan zou kunnen worden. Daarvoor is verweerder aansprakelijk te houden.
3.3.6. Gezien het vorengaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.
3.3.7. Rekening houdend met de omstandigheid dat een voorziening ter verzekering van de voldoening van de restschuld - zijnde het verschil tussen het bedrag waarvoor ter uitvoering van de overeenkomst aandelen zijn aangekocht en het bedrag dat die aandelen bij beëindigen van de overeenkomsten hebben opgebracht - kosten meegebracht zou hebben, stelt de Commissie de aan verweerder toe te rekenen schade naar redelijkheid en billijkheid - in het bijzonder gelet op de looptijd van het contract en de destijds geldende gemiddelde optieprijzen - vast op een bedrag gelijk aan het verlies dat klager bij beëindiging van de overeenkomst op de aandelen heeft geleden, verminderd met 15% van de aankoopwaarde van de aandelen, te weten € 5.294 ten aanzien van het per 8 november 2000 gesloten contract (15% van € 35.296 is € 5.294) en € 1.187 ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 (15% van € 7.912 is € 1.187)
4. Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat klager na het beëindigen van de overeenkomsten ter zake van restschuld aan verweerder moet voldoen met betrekking tot het contract d.d. 8 november 2000 ten hoogste € 5.294 is en ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 ten hoogste € 1.1.87 bedraagt.
Voor zover klager alsdan een groter bedrag aan restschuld aan verweerder heeft voldaan, dient verweerder het door klager méér betaalde te restitueren, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager dat méér betaalde heeft voldaan tot aan de dag van restitutie daarvan.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat:
- Klager na beëindiging van de overeenkomst d.d. 8 november 2000 ter zake van restschuld aan verweerder niet méér verschuldigd is dan € 5.294 en na beëindiging van de overeenkomst d.d. 16 januari 2001 niet méér dan € 1.187;
- Voor zover klager (een) groter(e) bedrag(en) aan restschuld heeft voldaan, verweerder het méér betaalde restitueert, dit bedrag / deze bedragen te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager het meerdere heeft betaald tot aan de dag van restitutie ervan.
Vorenstaande betaling dient verweerder te verrichten binnen één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:45
door Bezoeker
Uitspraak KCD nr. 17 d.d. 05-02-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 17 d.d. 4 februari 2004.
prof.mr. M.R. Mok, voorzitter, R.H.G. Mijné, G.J.P. Okkema, mr. W.A.M. van Schendel
en mr. J. Wortel
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klager is op 8 november 2000 en vervolgens op 16 januari 2001- twee effectenlease-overeenkomsten voor de duur van drie jaren aangegaan met verweerder. Op grond van deze overeenkomsten heeft verweerder voor klager twee maal drie pakketten aandelen aangekocht, nl. het eerste direct bij aanvang, het tweede bij aanvang van het tweede contractjaar en het derde pakket bij aanvang van het derde contractjaar. De drie pakketten hadden dezelfde samenstelling en werden voor dezelfde prijs aangekocht. Op grond van de eerst gesloten overeenkomst werd driemaal een pakket ter waarde van € 11.765,36 aangekocht, op grond van de tweede driemaal een pakket ter waarde van € 2.637,30. Klager diende op grond van de overeenkomsten gedurende de looptijd van de contracten maandelijkse rentetermijnen ad € 205,72, respectievelijk € 46,11 te voldoen. Na afloop van de contracten zullen de aangekochte aandelen worden verkocht, en zal klager hiervan de opbrengst ontvangen. Klager zal het bedrag waarvoor deze aandelen zijn aangekocht aan verweerder dienen te voldoen, te weten € 35.296,08 op grond van de eerste lease-overeenkomst en € 7.911,90 op grond van de tweede.
Klager stelt zijn beleggingsbeslissing te hebben gebaseerd op de bij het product behorende reclamefolder en andere voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst door verweerder verstrekte informatie. Hij is van mening dat de in de folder verschafte informatie onjuist, dan wel onvolledig is. In deze folder is naar zijn opvatting sprake van eenzijdige belichting van zeer positieve rendementen, er wordt niet gesproken over geleend geld en evenmin over toetsing en registratie bij het Bureau Krediet Registratie. Ook de overige informatie die door verweerder is verstrekt, is naar de mening van klager misleidend en slechts bedoeld om potentiële klanten te overreden, zonder de belangen van deze klanten daarbij in ogenschouw te nemen. Er wordt geen melding gemaakt van de aan het product verbonden risico’s. Klager wijst tevens op het feit dat verweerder hem nooit heeft geïnformeerd over de actuele koersontwikkelingen van de op basis van de overeenkomsten aangekochte aandelen.
Klager stelt voorts dat verweerder niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna Nadere Regeling) op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft nagelaten te informeren naar klagers financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen. Klager merkt hierbij op dat hij op het moment van afsluiten van de eerste overeenkomst een salaris van ƒ 5.500,00 ontving. Hij had een hypothecaire schuld van ƒ 270.000,00. Indien verweerder naar dit inkomen had geïnformeerd, had hij kunnen vaststellen dat klager niet in staat zou zijn na afloop van de overeenkomsten, in geval van een negatieve opbrengst, eventuele verdere maandlasten te voldoen. De door verweerder uitgevoerde BKR-toetsing acht klager onvoldoende om aan de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende verplichting te voldoen. Overigens maakt klager tevens bezwaar tegen het feit dat hem niet uitdrukkelijk is medegedeeld dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen bij het BKR geregistreerd zouden worden.
Verweerder heeft tevens niet voldaan aan de krachtens artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling op hem rustende verplichting er op toe te zien dat klager voortdurend over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn actuele verplichtingen te voldoen en in geval klager hiertoe niet in staat zou zijn hem hierop te wijzen en zonodig zijn posities te sluiten. Klager is van mening dat de omvang van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet bij voorbaat vast staat. In het geval dat de aandelenkoersen dalen en indien de overeenkomst wordt verlengd, ontstaan hogere, onbekende lasten. Klager wijst hierbij tevens op het feit dat de in het rekenvoorbeeld bij de producten genoemde dividendrendement op de aandelen van 2,8%, waaruit de optiepremies betaald worden, in werkelijkheid veel minder bedraagt. Tevens acht klager de waardeontwikkeling van de opties ten opzichte van de oorspronkelijke aankoopwaarde opmerkelijk.
Eerst na ontvangst van de jaaropgave over 2001 bleken klager de sterke waardedalingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen. Afgezien van de jaaropgaven werd geen informatie verstrekt. Hij verzoekt de Commissie te bepalen dat hij wordt gecompenseerd voor het op de overeenkomsten geleden verlies, door hem begroot op € 8.159, alsmede dat de overeenkomsten dienen te worden ontbonden.
INHOUD VAN HET VERWEER
Het verweer houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
In reactie op de stelling van klager dat de brochure bij de leaseproducten, waarop klager zijn beleggingsbeslissing voornamelijk heeft gebaseerd, een eenzijdig beeld van de mogelijkheden en risico’s van effectenlease schetst, stelt verweerder het volgende. Reclame-uitingen hebben een wervend karakter. Naar vaste jurisprudentie is toegestaan in reclame-uitingen een bepaalde mate van overdrijving te betrachten (verwijzing naar HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592, ro. 3.3). Verweerder benadrukt voorts dat potentiële cliënten niet slechts een advertentie dan wel folder onder ogen kregen. Na het eerste contact werden aan hen tevens een brochure, het contract, algemene voorwaarden, een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie versterkt. Bij de beantwoording van de vraag of één of meer mededelingen in de advertenties of folders misleidend waren, zullen deze documenten moeten worden betrokken. Verweerder merkt op dat, indien klager -zoals hij stelt- zijn beleggingsbeslissing heeft gebaseerd op de brochure, hij de overige informatie kennelijk niet goed heeft gelezen. Hiervoor kan verweerder niet aansprakelijk worden gehouden. Indien klager
de aan hem verstrekte informatie had gelezen, was hem voldoende duidelijk geworden over de kenmerken van de leaseproducten en risico’s die hieraan zijn aan verbonden. Verweerder verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Commissie op 6 juni 2002, nummer 01-210; JOR 2002, 163. Overigens is verweerder van mening dat de brochure op zich voldoende informatie bevat, ook omtrent de aan het product verbonden risico’s en het feit dat met geleend geld werd belegd. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van
24 juli 2003, waarin is bepaald dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de brochure voor de gemiddelde belegger voldoende waarschuwingen bevat. Er bestaan geen aanwijzingen dat klager geen gemiddelde belegger zou zijn. Verweerder wijst tevens op een uitspraak van de Commissie van 12 juli 2002, nummer 01-242, JOR 2002, 164, ten aanzien van het feit dat klager uit de brochure had kunnen begrijpen dat met geleend geld werd belegd. Klager verwijst tevens naar een vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2003, waarin is bepaald dat het een feit van algemene bekendheid is dat beleggen met geleend geld risico’s meebrengt.
Ten aanzien van klagers verwijt aan verweerder dat hij, afgezien van de jaaropgaven, niet is geïnformeerd over de koersontwikkelingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen, stelt verweerder dat hij daartoe ook niet gehouden was. Noch uit de contracten, noch uit de wet vloeit een dergelijke verplichting voort.
Klager is tevens van mening dat verweerder, in strijd met artikel 28 lid 1 NR, geen onderzoek heeft gedaan naar klagers financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling. Ook met deze stelling kan verweerder zich niet verenigen. Hij is van mening dat de uit dit artikel voortvloeiende verplichting niet op hem rust, nu zulks in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van belang was met het oog op de te verrichten diensten. De effectenlease-overeenkomst wordt als een kant en klaar product op de markt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst; de beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. Klager is derhalve voldoende voorgelicht. Bovendien heeft hij geen adviseringsverzoek aan verweerder gedaan. Verweerder wijst tevens op het feit dat een beleggersprofiel, anders dan door klager gesuggereerd lijkt te worden, niet opgesteld behoefde te worden, aangezien dit redelijkerwijs niet relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling in dit geval te verrichten diensten. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Commissie van Beroep van DSI d.d. 22 juli 2003.
Voorts stelt verweerder dat, op grond van de toetsing bij het BKR, geen informatie werd verkregen die zou moeten leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten niet met klagers financiële positie in overeenstemming waren.
Met betrekking tot klagers stelling dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar klagers persoonlijke situatie, merkt verweerder op dat de lease-overeenkomst duidelijk de hoogte van de verschuldigde maandtermijnen vermeldt. Klager was hiermee derhalve bekend en kan verweerder nu geen verwijt maken ten aanzien van de hoogte van de maandlasten. Na het aangaan van de overeenkomsten opgetreden wijzigingen in de persoonlijke situatie van klager kunnen niet worden betrokken bij de financiële toets voorafgaand aan het sluiten daarvan. Deze liggen in de risicosfeer van klager. Overigens heeft verweerder klager -onverplicht- een aanbod gedaan tot een oplossing van de door klager gestelde betalingsproblemen te komen.
Verweerder weerspreekt de stelling van klager dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet vaststaan. Het is verweerder overigens niet duidelijk tot welk verwijt jegens hem deze stelling leidt. Bij de door verweerder aangeboden leaseproducten staat tevoren vast wat de hoofdsom en de maandlasten zullen zijn. Deze verplichtingen zijn voor klager kenbaar uit de contracten. De uit artikel 28 lid 3 en 4 voortvloeiende verplichtingen zijn dan ook in het onderhavige geval niet van toepassing.
Voorts wijst verweerder er op dat klager in art. 13 van de Bijzondere Voorwaarden, welke tezamen met de leasecontracten aan klager zijn gezonden, heeft kunnen lezen dat de overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie zouden worden aangemeld.
Tenslotte merkt verweerder op dat klager de omvang van zijn geëiste schadevergoeding niet onderbouwt en dat bovendien momenteel nog niet kan worden vastgesteld wat de opbrengst van c.q. het verlies op de overeenkomsten zal zijn, aangezien deze nog niet zijn geëindigd. Dit roept naar de mening van verweerder de vraag op of klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen.
BEHANDELING TER ZITTING
Klager deelt desgevraagd mede niet te zijn aangesloten bij de X.
Verweerder betwist de stelling van klager dat telefonisch een contract is afgesloten. Telefonisch kan slechts een contract worden aangevraagd, dat dan vervolgens wordt toegestuurd. Verweerder koopt weliswaar direct aandelen aan, maar draagt zelf het risico daarvan tot het moment dat klager de overeenkomst ondertekent, omdat de overeenkomst eerst daarmee tot stand komt.
Gelet op de aard van het product en de dienstverlening behoefde van klager naar de mening van verweerder geen profiel te worden opgemaakt. Op de schaal vermogensbeheer / advies / execution only, komt de onderhavige vorm van dienstverlening het dichtst in de buurt van execution only, maar ook dat gaat eigenlijk te ver. Het betrof ‘kant en klare’ producten. In dit licht dient ook het informatie inwinnen bij BKR te worden gezien. Met betrekking tot het kredietrisico was deze toetsing in de ogen van verweerder voldoende.
Verweerder stelt dat er bij langer lopende contracten geen bijbetaling of restantschuld is, omdat gedurende de looptijd al een vaststaand bedrag wordt afgelost. Alleen bij kortlopende contracten zijn restantschulden mogelijk. Het enige risico dat wordt gelopen is koersrisico. De daarop betrekking hebbende scenario’s worden besproken in de brochure. Het is onmogelijk tevoren in te schatten hoe een cliënt er aan het einde van de looptijd financieel zal voorstaan.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de overeenkomsten nog lopen en thans niet zeker is of, en tot welk bedrag, klager bij het beëindigen van de overeenkomsten verlies zal leiden, gaat niet op. Die stelling kan hooguit raken aan de bepaling van de schadeomvang, maar niet aan de bevoegdheid van de Commissie om de klacht, zoals zij thans is ingediend, in behandeling te nemen, en behoudens ingeval zou blijken dat de schade niet tenminste € 250 bedraagt, evenmin aan de ontvankelijkheid van klager.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
1.1. De klacht houdt in de eerste plaats in dat verweerder zodanig misleidende informatie heeft verschaft ten aanzien van de aard en de risico’s van het aangeboden effectenleaseproduct, dat het klager bij het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was dat een lening werd aangegaan ten bedrage van de hoofdsom met daarover verschuldigde rente en dat de kans bestond dat klager na ommekomst van de leasetermijn niet alleen de inleg kwijt zou zijn, maar bovendien een aanzienlijke (rest)schuld aan verweerder zou blijken te hebben.
Daaraan verbindt klager de gevolgtrekking dat hij de lease-overeenkomsten niet zou zijn aangegaan indien verweerder hem adequaat zou hebben ingelicht.
1.2. Voorts berust de klacht op de stelling dat verweerder verwijtbaar heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het effectenleaseproduct, in de toegepaste omvang, gelet op klagers bestedingsruimte of financiële en overige persoonlijke omstandigheden, voor deze een geschikte vorm van beleggen vormde.
1.3. Ten slotte berust de klacht op de stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht tot - kort gezegd - saldobewaking, welke verplichting voortvloeit uit art. 28, naar de Commissie begrijpt in het bijzonder het tweede lid, van de Nadere Regeling toezicht effecten-verkeer 1999, respectievelijk Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002.
2.1. In het gevoerde verweer staat centraal dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen gelden bij het aanbieden of verrichten van effectendienstverlening volgens verweerder niet toepasselijk zijn in verband met het aangeboden effectenleaseproduct. Dat leidt verweerder af uit de omstandigheid dat de aangeboden effectenleaseconstructie een ‘kant en klaar product’ is, waarmee verweerder wil zeggen dat de aangeboden constructie een overeenkomst vormt waarin de rechten en verplichtingen van partijen volledig zijn vastgelegd. Omdat de cliënt vóór het einde van de overeenkomst geen enkele nadere beleggingsbeslissing behoeft te nemen, en advisering ten aanzien van beleggingshandelingen dus ook niet aan de orde kan zijn, vloeien uit de overeenkomst, aldus verweerder, voor hem nog minder verplichtingen voort dan uit een zogenaamde ‘execution only’ beleggingsrelatie. Naar de mening van verweerder moet derhalve met name het bepaalde in art. 28 Nadere Regeling buiten toepassing blijven.
2.2. Ten aanzien van de informatie die over het onderhavige effectenleaseproduct is gegeven stelt verweerder dat het door hem uitgegeven documentatiemateriaal, waarover klager kon beschikken, in voldoende mate duidelijk maakt welke de aard van het product en de daaraan verbonden risico’s zijn. Het materiaal verschaft in het bijzonder voldoende informatie waaruit blijkt dat het gaat om een lening en dat de afnemer van het product, afhankelijk van het koersverloop, een schuld aan verweerder kan overhouden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door hem uitgegeven documentatie gezien moet worden als een vorm van reclame. Daarin is een zekere mate van overdrijving toelaatbaar, aangezien de ontvanger van reclame-uitingen erop bedacht dient te zijn dat een wervend effect is beoogd.
Verweerder heeft voorts gesteld dat hij slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van door hemzelf uitgegeven documentatiemateriaal, en niet voor uitlatingen die een tussenpersoon jegens klager zou hebben gedaan.
2.3. Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat is gebaseerd op de stelling dat verweer-der tot (kort gezegd) saldobewaking verplicht is, stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op de aard van de overeenkomst deze verplichting in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder is van oordeel dat de verplichtingen die klager door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, voortvloeien uit de door verweerder verstrekte lening en niet uit posities in effecten. De aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht zijn daarenboven geen effecten waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien.
3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van art. 1, b, 1o Wte 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleasepro-duct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
Dat wordt niet anders doordat verweerder het effectenleaseproduct veelal via tussenpersonen op de markt heeft gebracht. Juist de omstandigheid dat verweerder zich ten aanzien van de voorlichting aan potentiële wederpartijen in belangrijke mate afhankelijk heeft gemaakt van tussenpersonen brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat verweerder de door hemzelf beschikbaar gestelde informatie zodanig diende in te richten dat de voorlichting aan potentiële wederpartijen juist en volledig is, en dat daarin voldoende duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid dat niet alleen de inleg – het totaal aan (eventueel bij vooruitbetaling voldane) rentebetalingen – verloren kon gaan, maar daarenboven bij het einde van de overeenkomst een schuld aan verweerder kon resteren.
De Commissie brengt de eisen die gesteld moeten worden aan de door verweerder beschikbaar te stellen informatie derhalve in verband met verweerders zorgplicht als effecteninstelling, terwijl de inhoud van die zorgplicht mede wordt bepaald door de tamelijk complexe en risicovolle aard van het aangeboden product. Daaraan doet niet af dat het beschikbare informatiemateriaal als reclame-uiting tevens een aan reclame eigen wervend karakter heeft, waaraan een zekere overdrijving, met nadruk op de aantrekkelijke kanten van het aangeboden product, niet vreemd is.
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag – dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is – in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag dus worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. Blijkens de aan de Commissie overgelegde stukken was het de bedoeling van verweerder dat klager, alvorens deze het contract ondertekende, heeft beschikt over een door verweerder ter beschikking gestelde brochure, welke bedoeling overigens niet steeds is gerealiseerd. In dit informatiemateriaal wordt sterk de nadruk gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn.
Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd. Van de onderhavige brochure gaat voorts naar het oordeel van de Commissie niet onmiskenbaar de suggestie uit dat de leaseovereenkomst een vorm van sparen betreft.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) lease-som” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder voor het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de ‘lease-som’ een geldlening betreft, die geheel – hoofdsom plus rente – aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende, is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en het overige materiaal waarover klager bij het aangaan van de leaseovereenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of is misleid.
3.3. Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de financiële omstandigheden en de beleggingsdoeleinden van klager, geldt het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het ‘kant en klare’ beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het ‘know your customer’ beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2. Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager zich bij het aangaan van de overeenkomst in voldoende mate rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid van koersfluctuaties en van de omstandigheid dat het verwachte rendement op de belegging in aandelen niet kon worden gegarandeerd, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
3.3.4. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat verweerder uit hoofde van de op hem rustende zorgplicht gehouden was, teneinde te voorkomen dat de wederpartij bij het einde van de overeenkomst zou worden geconfronteerd met een restschuld waarvan de omvang bij de aanvang niet is beseft, zodanige voorzieningen te treffen dat ook in het geval waarin de aandelenkoersen een langdurige en belangrijke daling zouden blijken te vertonen de voldoening
van de restschuld verzekerd zou zijn. Een dergelijke voorziening zou getroffen kunnen zijn door hetzij de wederpartij een vorm van verzekering als bedoeld in art. 246 WvK aan te bieden, hetzij door het potentiële koersverlies af te dekken door middel van put-opties met een looptijd gelijk aan die van de overeenkomst met als uitoefenprijs de aankoopprijs van de aandelen.
Verweerders gehoudenheid een dergelijke voorziening aan te bieden, kan niet worden weggenomen door de overweging dat het aangeboden product daardoor minder aantrekkelijk gepresenteerd had kunnen worden. De omvang van het aan de effectenleaseconstructie verbonden risico, en de zorgvuldigheid die verweerder met het oog daarop diende te betrachten, brengen dat mee. Zodanige voorziening is praktisch ook alleszins realiseerbaar; het is de Commissie bekend dat een andere aanbieder van effectenleaseconstructies inderdaad een zodanige verzekering tegen het resteren van een schuld heeft aangeboden, tegen betaling bij aanvang van het contract van de daarmee gepaard gaande kosten.
3.3.5. Verweerder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, het aanbieden van een dergelijke voorziening achterwege gelaten. Daardoor is klager bij het aangaan van de overeenkomst niet in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen teneinde zich er van te verzekeren dat een restschuld –waarvan de omvang voor klager redelijkerwijs niet voorzienbaar was– voldaan zou kunnen worden. Daarvoor is verweerder aansprakelijk te houden.
3.3.6. Gezien het vorengaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.
3.3.7. Rekening houdend met de omstandigheid dat een voorziening ter verzekering van de voldoening van de restschuld - zijnde het verschil tussen het bedrag waarvoor ter uitvoering van de overeenkomst aandelen zijn aangekocht en het bedrag dat die aandelen bij beëindigen van de overeenkomsten hebben opgebracht - kosten meegebracht zou hebben, stelt de Commissie de aan verweerder toe te rekenen schade naar redelijkheid en billijkheid - in het bijzonder gelet op de looptijd van het contract en de destijds geldende gemiddelde optieprijzen - vast op een bedrag gelijk aan het verlies dat klager bij beëindiging van de overeenkomst op de aandelen heeft geleden, verminderd met 15% van de aankoopwaarde van de aandelen, te weten € 5.294 ten aanzien van het per 8 november 2000 gesloten contract (15% van € 35.296 is € 5.294) en € 1.187 ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 (15% van € 7.912 is € 1.187)
4. Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat klager na het beëindigen van de overeenkomsten ter zake van restschuld aan verweerder moet voldoen met betrekking tot het contract d.d. 8 november 2000 ten hoogste € 5.294 is en ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 ten hoogste € 1.1.87 bedraagt.
Voor zover klager alsdan een groter bedrag aan restschuld aan verweerder heeft voldaan, dient verweerder het door klager méér betaalde te restitueren, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager dat méér betaalde heeft voldaan tot aan de dag van restitutie daarvan.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat:
- Klager na beëindiging van de overeenkomst d.d. 8 november 2000 ter zake van restschuld aan verweerder niet méér verschuldigd is dan € 5.294 en na beëindiging van de overeenkomst d.d. 16 januari 2001 niet méér dan € 1.187;
- Voor zover klager (een) groter(e) bedrag(en) aan restschuld heeft voldaan, verweerder het méér betaalde restitueert, dit bedrag / deze bedragen te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager het meerdere heeft betaald tot aan de dag van restitutie ervan.
Vorenstaande betaling dient verweerder te verrichten binnen één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 01:48
door Bezoeker
Uitspraak KCD nr. 17 d.d. 05-02-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 17 d.d. 4 februari 2004.
prof.mr. M.R. Mok, voorzitter, R.H.G. Mijné, G.J.P. Okkema, mr. W.A.M. van Schendel
en mr. J. Wortel
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klager is op 8 november 2000 en vervolgens op 16 januari 2001- twee effectenlease-overeenkomsten voor de duur van drie jaren aangegaan met verweerder. Op grond van deze overeenkomsten heeft verweerder voor klager twee maal drie pakketten aandelen aangekocht, nl. het eerste direct bij aanvang, het tweede bij aanvang van het tweede contractjaar en het derde pakket bij aanvang van het derde contractjaar. De drie pakketten hadden dezelfde samenstelling en werden voor dezelfde prijs aangekocht. Op grond van de eerst gesloten overeenkomst werd driemaal een pakket ter waarde van € 11.765,36 aangekocht, op grond van de tweede driemaal een pakket ter waarde van € 2.637,30. Klager diende op grond van de overeenkomsten gedurende de looptijd van de contracten maandelijkse rentetermijnen ad € 205,72, respectievelijk € 46,11 te voldoen. Na afloop van de contracten zullen de aangekochte aandelen worden verkocht, en zal klager hiervan de opbrengst ontvangen. Klager zal het bedrag waarvoor deze aandelen zijn aangekocht aan verweerder dienen te voldoen, te weten € 35.296,08 op grond van de eerste lease-overeenkomst en € 7.911,90 op grond van de tweede.
Klager stelt zijn beleggingsbeslissing te hebben gebaseerd op de bij het product behorende reclamefolder en andere voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst door verweerder verstrekte informatie. Hij is van mening dat de in de folder verschafte informatie onjuist, dan wel onvolledig is. In deze folder is naar zijn opvatting sprake van eenzijdige belichting van zeer positieve rendementen, er wordt niet gesproken over geleend geld en evenmin over toetsing en registratie bij het Bureau Krediet Registratie. Ook de overige informatie die door verweerder is verstrekt, is naar de mening van klager misleidend en slechts bedoeld om potentiële klanten te overreden, zonder de belangen van deze klanten daarbij in ogenschouw te nemen. Er wordt geen melding gemaakt van de aan het product verbonden risico’s. Klager wijst tevens op het feit dat verweerder hem nooit heeft geïnformeerd over de actuele koersontwikkelingen van de op basis van de overeenkomsten aangekochte aandelen.
Klager stelt voorts dat verweerder niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna Nadere Regeling) op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft nagelaten te informeren naar klagers financiële positie, ervaring met beleggen en beleggingsdoelstellingen. Klager merkt hierbij op dat hij op het moment van afsluiten van de eerste overeenkomst een salaris van ƒ 5.500,00 ontving. Hij had een hypothecaire schuld van ƒ 270.000,00. Indien verweerder naar dit inkomen had geïnformeerd, had hij kunnen vaststellen dat klager niet in staat zou zijn na afloop van de overeenkomsten, in geval van een negatieve opbrengst, eventuele verdere maandlasten te voldoen. De door verweerder uitgevoerde BKR-toetsing acht klager onvoldoende om aan de uit artikel 28 lid 1 voortvloeiende verplichting te voldoen. Overigens maakt klager tevens bezwaar tegen het feit dat hem niet uitdrukkelijk is medegedeeld dat de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen bij het BKR geregistreerd zouden worden.
Verweerder heeft tevens niet voldaan aan de krachtens artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling op hem rustende verplichting er op toe te zien dat klager voortdurend over voldoende financiële middelen beschikte om aan zijn actuele verplichtingen te voldoen en in geval klager hiertoe niet in staat zou zijn hem hierop te wijzen en zonodig zijn posities te sluiten. Klager is van mening dat de omvang van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet bij voorbaat vast staat. In het geval dat de aandelenkoersen dalen en indien de overeenkomst wordt verlengd, ontstaan hogere, onbekende lasten. Klager wijst hierbij tevens op het feit dat de in het rekenvoorbeeld bij de producten genoemde dividendrendement op de aandelen van 2,8%, waaruit de optiepremies betaald worden, in werkelijkheid veel minder bedraagt. Tevens acht klager de waardeontwikkeling van de opties ten opzichte van de oorspronkelijke aankoopwaarde opmerkelijk.
Eerst na ontvangst van de jaaropgave over 2001 bleken klager de sterke waardedalingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen. Afgezien van de jaaropgaven werd geen informatie verstrekt. Hij verzoekt de Commissie te bepalen dat hij wordt gecompenseerd voor het op de overeenkomsten geleden verlies, door hem begroot op € 8.159, alsmede dat de overeenkomsten dienen te worden ontbonden.
INHOUD VAN HET VERWEER
Het verweer houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
In reactie op de stelling van klager dat de brochure bij de leaseproducten, waarop klager zijn beleggingsbeslissing voornamelijk heeft gebaseerd, een eenzijdig beeld van de mogelijkheden en risico’s van effectenlease schetst, stelt verweerder het volgende. Reclame-uitingen hebben een wervend karakter. Naar vaste jurisprudentie is toegestaan in reclame-uitingen een bepaalde mate van overdrijving te betrachten (verwijzing naar HR 29 maart 1985, NJ 1985, 592, ro. 3.3). Verweerder benadrukt voorts dat potentiële cliënten niet slechts een advertentie dan wel folder onder ogen kregen. Na het eerste contact werden aan hen tevens een brochure, het contract, algemene voorwaarden, een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie versterkt. Bij de beantwoording van de vraag of één of meer mededelingen in de advertenties of folders misleidend waren, zullen deze documenten moeten worden betrokken. Verweerder merkt op dat, indien klager -zoals hij stelt- zijn beleggingsbeslissing heeft gebaseerd op de brochure, hij de overige informatie kennelijk niet goed heeft gelezen. Hiervoor kan verweerder niet aansprakelijk worden gehouden. Indien klager
de aan hem verstrekte informatie had gelezen, was hem voldoende duidelijk geworden over de kenmerken van de leaseproducten en risico’s die hieraan zijn aan verbonden. Verweerder verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van de Commissie op 6 juni 2002, nummer 01-210; JOR 2002, 163. Overigens is verweerder van mening dat de brochure op zich voldoende informatie bevat, ook omtrent de aan het product verbonden risico’s en het feit dat met geleend geld werd belegd. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van
24 juli 2003, waarin is bepaald dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat de brochure voor de gemiddelde belegger voldoende waarschuwingen bevat. Er bestaan geen aanwijzingen dat klager geen gemiddelde belegger zou zijn. Verweerder wijst tevens op een uitspraak van de Commissie van 12 juli 2002, nummer 01-242, JOR 2002, 164, ten aanzien van het feit dat klager uit de brochure had kunnen begrijpen dat met geleend geld werd belegd. Klager verwijst tevens naar een vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2003, waarin is bepaald dat het een feit van algemene bekendheid is dat beleggen met geleend geld risico’s meebrengt.
Ten aanzien van klagers verwijt aan verweerder dat hij, afgezien van de jaaropgaven, niet is geïnformeerd over de koersontwikkelingen van de op grond van de overeenkomsten aangekochte aandelen, stelt verweerder dat hij daartoe ook niet gehouden was. Noch uit de contracten, noch uit de wet vloeit een dergelijke verplichting voort.
Klager is tevens van mening dat verweerder, in strijd met artikel 28 lid 1 NR, geen onderzoek heeft gedaan naar klagers financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstelling. Ook met deze stelling kan verweerder zich niet verenigen. Hij is van mening dat de uit dit artikel voortvloeiende verplichting niet op hem rust, nu zulks in het onderhavige geval niet redelijkerwijs van belang was met het oog op de te verrichten diensten. De effectenlease-overeenkomst wordt als een kant en klaar product op de markt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst; de beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. Klager is derhalve voldoende voorgelicht. Bovendien heeft hij geen adviseringsverzoek aan verweerder gedaan. Verweerder wijst tevens op het feit dat een beleggersprofiel, anders dan door klager gesuggereerd lijkt te worden, niet opgesteld behoefde te worden, aangezien dit redelijkerwijs niet relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling in dit geval te verrichten diensten. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Commissie van Beroep van DSI d.d. 22 juli 2003.
Voorts stelt verweerder dat, op grond van de toetsing bij het BKR, geen informatie werd verkregen die zou moeten leiden tot de conclusie dat de overeenkomsten niet met klagers financiële positie in overeenstemming waren.
Met betrekking tot klagers stelling dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar klagers persoonlijke situatie, merkt verweerder op dat de lease-overeenkomst duidelijk de hoogte van de verschuldigde maandtermijnen vermeldt. Klager was hiermee derhalve bekend en kan verweerder nu geen verwijt maken ten aanzien van de hoogte van de maandlasten. Na het aangaan van de overeenkomsten opgetreden wijzigingen in de persoonlijke situatie van klager kunnen niet worden betrokken bij de financiële toets voorafgaand aan het sluiten daarvan. Deze liggen in de risicosfeer van klager. Overigens heeft verweerder klager -onverplicht- een aanbod gedaan tot een oplossing van de door klager gestelde betalingsproblemen te komen.
Verweerder weerspreekt de stelling van klager dat de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet vaststaan. Het is verweerder overigens niet duidelijk tot welk verwijt jegens hem deze stelling leidt. Bij de door verweerder aangeboden leaseproducten staat tevoren vast wat de hoofdsom en de maandlasten zullen zijn. Deze verplichtingen zijn voor klager kenbaar uit de contracten. De uit artikel 28 lid 3 en 4 voortvloeiende verplichtingen zijn dan ook in het onderhavige geval niet van toepassing.
Voorts wijst verweerder er op dat klager in art. 13 van de Bijzondere Voorwaarden, welke tezamen met de leasecontracten aan klager zijn gezonden, heeft kunnen lezen dat de overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie zouden worden aangemeld.
Tenslotte merkt verweerder op dat klager de omvang van zijn geëiste schadevergoeding niet onderbouwt en dat bovendien momenteel nog niet kan worden vastgesteld wat de opbrengst van c.q. het verlies op de overeenkomsten zal zijn, aangezien deze nog niet zijn geëindigd. Dit roept naar de mening van verweerder de vraag op of klager wel in zijn klacht kan worden ontvangen.
BEHANDELING TER ZITTING
Klager deelt desgevraagd mede niet te zijn aangesloten bij de X.
Verweerder betwist de stelling van klager dat telefonisch een contract is afgesloten. Telefonisch kan slechts een contract worden aangevraagd, dat dan vervolgens wordt toegestuurd. Verweerder koopt weliswaar direct aandelen aan, maar draagt zelf het risico daarvan tot het moment dat klager de overeenkomst ondertekent, omdat de overeenkomst eerst daarmee tot stand komt.
Gelet op de aard van het product en de dienstverlening behoefde van klager naar de mening van verweerder geen profiel te worden opgemaakt. Op de schaal vermogensbeheer / advies / execution only, komt de onderhavige vorm van dienstverlening het dichtst in de buurt van execution only, maar ook dat gaat eigenlijk te ver. Het betrof ‘kant en klare’ producten. In dit licht dient ook het informatie inwinnen bij BKR te worden gezien. Met betrekking tot het kredietrisico was deze toetsing in de ogen van verweerder voldoende.
Verweerder stelt dat er bij langer lopende contracten geen bijbetaling of restantschuld is, omdat gedurende de looptijd al een vaststaand bedrag wordt afgelost. Alleen bij kortlopende contracten zijn restantschulden mogelijk. Het enige risico dat wordt gelopen is koersrisico. De daarop betrekking hebbende scenario’s worden besproken in de brochure. Het is onmogelijk tevoren in te schatten hoe een cliënt er aan het einde van de looptijd financieel zal voorstaan.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
Het verweer dat klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de overeenkomsten nog lopen en thans niet zeker is of, en tot welk bedrag, klager bij het beëindigen van de overeenkomsten verlies zal leiden, gaat niet op. Die stelling kan hooguit raken aan de bepaling van de schadeomvang, maar niet aan de bevoegdheid van de Commissie om de klacht, zoals zij thans is ingediend, in behandeling te nemen, en behoudens ingeval zou blijken dat de schade niet tenminste € 250 bedraagt, evenmin aan de ontvankelijkheid van klager.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
1.1. De klacht houdt in de eerste plaats in dat verweerder zodanig misleidende informatie heeft verschaft ten aanzien van de aard en de risico’s van het aangeboden effectenleaseproduct, dat het klager bij het aangaan van de overeenkomst niet duidelijk was dat een lening werd aangegaan ten bedrage van de hoofdsom met daarover verschuldigde rente en dat de kans bestond dat klager na ommekomst van de leasetermijn niet alleen de inleg kwijt zou zijn, maar bovendien een aanzienlijke (rest)schuld aan verweerder zou blijken te hebben.
Daaraan verbindt klager de gevolgtrekking dat hij de lease-overeenkomsten niet zou zijn aangegaan indien verweerder hem adequaat zou hebben ingelicht.
1.2. Voorts berust de klacht op de stelling dat verweerder verwijtbaar heeft nagelaten zich ervan te vergewissen of het effectenleaseproduct, in de toegepaste omvang, gelet op klagers bestedingsruimte of financiële en overige persoonlijke omstandigheden, voor deze een geschikte vorm van beleggen vormde.
1.3. Ten slotte berust de klacht op de stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn zorgplicht tot - kort gezegd - saldobewaking, welke verplichting voortvloeit uit art. 28, naar de Commissie begrijpt in het bijzonder het tweede lid, van de Nadere Regeling toezicht effecten-verkeer 1999, respectievelijk Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002.
2.1. In het gevoerde verweer staat centraal dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen gelden bij het aanbieden of verrichten van effectendienstverlening volgens verweerder niet toepasselijk zijn in verband met het aangeboden effectenleaseproduct. Dat leidt verweerder af uit de omstandigheid dat de aangeboden effectenleaseconstructie een ‘kant en klaar product’ is, waarmee verweerder wil zeggen dat de aangeboden constructie een overeenkomst vormt waarin de rechten en verplichtingen van partijen volledig zijn vastgelegd. Omdat de cliënt vóór het einde van de overeenkomst geen enkele nadere beleggingsbeslissing behoeft te nemen, en advisering ten aanzien van beleggingshandelingen dus ook niet aan de orde kan zijn, vloeien uit de overeenkomst, aldus verweerder, voor hem nog minder verplichtingen voort dan uit een zogenaamde ‘execution only’ beleggingsrelatie. Naar de mening van verweerder moet derhalve met name het bepaalde in art. 28 Nadere Regeling buiten toepassing blijven.
2.2. Ten aanzien van de informatie die over het onderhavige effectenleaseproduct is gegeven stelt verweerder dat het door hem uitgegeven documentatiemateriaal, waarover klager kon beschikken, in voldoende mate duidelijk maakt welke de aard van het product en de daaraan verbonden risico’s zijn. Het materiaal verschaft in het bijzonder voldoende informatie waaruit blijkt dat het gaat om een lening en dat de afnemer van het product, afhankelijk van het koersverloop, een schuld aan verweerder kan overhouden. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door hem uitgegeven documentatie gezien moet worden als een vorm van reclame. Daarin is een zekere mate van overdrijving toelaatbaar, aangezien de ontvanger van reclame-uitingen erop bedacht dient te zijn dat een wervend effect is beoogd.
Verweerder heeft voorts gesteld dat hij slechts verantwoordelijk gehouden kan worden voor de inhoud van door hemzelf uitgegeven documentatiemateriaal, en niet voor uitlatingen die een tussenpersoon jegens klager zou hebben gedaan.
2.3. Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat is gebaseerd op de stelling dat verweer-der tot (kort gezegd) saldobewaking verplicht is, stelt verweerder zich op het standpunt dat gelet op de aard van de overeenkomst deze verplichting in het onderhavige geval niet van toepassing is. Verweerder is van oordeel dat de verplichtingen die klager door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, voortvloeien uit de door verweerder verstrekte lening en niet uit posities in effecten. De aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht zijn daarenboven geen effecten waaruit verplichtingen kunnen voortvloeien.
3.1. Bij de beoordeling van de klacht dient te worden vooropgesteld dat de door verweerder aangeboden effectenleaseconstructie impliceert dat verweerder op kosten van de wederpartij aandelen aankoopt, terwijl voor de wederpartij het resultaat van de constructie afhankelijk is van het rendement van die belegging in aandelen. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder bij het aanbieden en uitvoeren van de overeenkomst is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van art. 1, b, 1o Wte 1995. Hieruit vloeit voort dat verweerder jegens zijn wederpartijen de bijzondere zorg dient te betrachten waartoe een effecteninstelling als professionele en op het terrein van de effectenhandel bij uitstek deskundig te achten dienstverlener in het algemeen gehouden is.
3.2. Met betrekking tot de verschafte schriftelijke informatie omtrent het aangeboden effectenleasepro-duct heeft het volgende te gelden.
3.2.1. De onderhavige effectenleaseconstructie vormt een samengestelde overeenkomst die voor het brede publiek waarop verweerder zich kennelijk richtte niet eenvoudig te doorgronden is. Het aangeboden product kent bovendien een bijzonder risico, voortvloeiend uit het onzekere koersverloop van de aan te kopen effecten tot aan het moment waarop die effecten door verweerder verkocht, dan wel aan de cliënt overgedragen zullen worden. Na ommekomst van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan, resteert een schuld indien de te verkopen of aan de cliënt over te dragen aandelen minder waard zullen zijn dan het bedrag waarvoor de aandelen zijn aangekocht, welk bedrag klager van verweerder heeft geleend. De kans dat de aandelen die op grond van de overeenkomst zijn aangekocht in de periode waarvoor deze is gesloten in waarde zouden dalen, is immers geenszins denkbeeldig. De omvang van deze (rest)schuld kan onder omstandigheden zelfs gelijk zijn aan dit bedrag, aangezien niet valt uit te sluiten dat de onderliggende aandelen op de einddatum van de overeenkomst waardeloos zullen zijn geworden.
Een en ander brengt mee dat verweerder behoorde toe te zien op een adequate voorlichting van potentiële afnemers van het effectenleaseproduct.
Dat wordt niet anders doordat verweerder het effectenleaseproduct veelal via tussenpersonen op de markt heeft gebracht. Juist de omstandigheid dat verweerder zich ten aanzien van de voorlichting aan potentiële wederpartijen in belangrijke mate afhankelijk heeft gemaakt van tussenpersonen brengt naar het oordeel van de Commissie mee dat verweerder de door hemzelf beschikbaar gestelde informatie zodanig diende in te richten dat de voorlichting aan potentiële wederpartijen juist en volledig is, en dat daarin voldoende duidelijk wordt gewezen op de mogelijkheid dat niet alleen de inleg – het totaal aan (eventueel bij vooruitbetaling voldane) rentebetalingen – verloren kon gaan, maar daarenboven bij het einde van de overeenkomst een schuld aan verweerder kon resteren.
De Commissie brengt de eisen die gesteld moeten worden aan de door verweerder beschikbaar te stellen informatie derhalve in verband met verweerders zorgplicht als effecteninstelling, terwijl de inhoud van die zorgplicht mede wordt bepaald door de tamelijk complexe en risicovolle aard van het aangeboden product. Daaraan doet niet af dat het beschikbare informatiemateriaal als reclame-uiting tevens een aan reclame eigen wervend karakter heeft, waaraan een zekere overdrijving, met nadruk op de aantrekkelijke kanten van het aangeboden product, niet vreemd is.
3.2.2. Van een belegger als klager die van de aanprijzing van het effectenleaseproduct kennis heeft genomen dient gevergd te worden dat hij het beschikbaar gestelde materiaal met de nodige nauwlettendheid bestudeerde. Maatstaf daarbij is de verwachting van een niet ter zake deskundige, doch aandachtige en oplettende consument. Deze maatstaf dient ook aangelegd te worden ten aanzien van de voorlichting over een tamelijk complexe beleggingsconstructie, aangezien de beslissing om een bedrag – dat bezien tegen de achtergrond van inkomens- en vermogenspositie van de betrokkene veelal niet onaanzienlijk is – in effecten te beleggen een eigen verantwoordelijkheid voor de belegger meebrengt. Van klager mag dus worden verwacht dat deze met de nodige aandacht en oplettendheid kennis heeft genomen van de schriftelijke stukken en zich rekenschap heeft gegeven van de inhoud daarvan.
3.2.3. Blijkens de aan de Commissie overgelegde stukken was het de bedoeling van verweerder dat klager, alvorens deze het contract ondertekende, heeft beschikt over een door verweerder ter beschikking gestelde brochure, welke bedoeling overigens niet steeds is gerealiseerd. In dit informatiemateriaal wordt sterk de nadruk gelegd op een verwachting van aanhoudend gunstige rendementen op aandelenbeleggingen.
Naar het oordeel van de Commissie kan niet worden gezegd dat, op het moment waarop verweerder deze informatie beschikbaar stelde, in deskundige kring de stellige verwachting bestond dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. De suggestie van bestendige koersstijgingen tot het moment waarop de effectenleaseconstructie tot uitkering zou moeten komen, zoals in de door verweerder beschikbaar gestelde informatie wordt gedaan, weerspiegelt een grotere zekerheid dan verantwoord is. Van een effectendeskundige moet immers worden verwacht dat hij ook rekening houdt met langdurige en ingrijpende koersdalingen. Dit klemt te meer omdat de door verweerder uitgegeven informatie wel buitengewoon nauwgezet bestudeerd en nagerekend moet worden om te beseffen dat alleen al om de kosten van de geldlening te evenaren tamelijk grote koersstijgingen vereist zouden zijn.
Daar staat tegenover dat deze informatie duidelijk de waarschuwing inhield dat in het verleden behaalde rendementen geen garantie voor de toekomst bieden en dat de waarde van beleggingen in aandelen kan fluctueren; dusdoende is erop gewezen dat het beleggen in aandelen risico’s meebrengt en een garantie van koersstijgingen niet gegeven kon worden, waardoor de suggestie van bestendige koersstijgingen tot op zekere hoogte wordt gerelativeerd. Van de onderhavige brochure gaat voorts naar het oordeel van de Commissie niet onmiskenbaar de suggestie uit dat de leaseovereenkomst een vorm van sparen betreft.
3.2.4. De Commissie heeft vastgesteld dat in de door klager ondertekende overeenkomst, waarvan klager tevoren kennis heeft kunnen nemen, uitdrukkelijk is vermeld welk bedrag de “(totale) lease-som” beslaat, bestaande uit een hoofdsom en daarover verschuldigde rente, door klager in beginsel te voldoen door maandelijkse betalingen. Ook is in die overeenkomst ondubbelzinnig te vinden dat verweerder voor het bedrag van de hoofdsom aandelen zal verwerven die aan klager geleverd worden onder de voorwaarde dat klager aan al de verplichtingen jegens verweerder zal hebben voldaan en dat het restant van de hoofdsom zal worden verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft klager uit de tekst van de voorwaarden van deze overeenkomst redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de ‘lease-som’ een geldlening betreft, die geheel – hoofdsom plus rente – aan verweerder (terug)betaald moet worden, waarbij de door verweerder aangekochte en voorwaardelijk aan klager geleverde aandelen op het overeengekomen tijdstip aangewend konden worden om het nog resterende bedrag van de schuld te voldoen.
3.2.5. Dit alles overziende, is de Commissie van oordeel dat de klacht, voor zover deze ertoe strekt dat klager in die mate onjuist is voorgelicht dat zich een wilsgebrek voordoet ten gevolge waarvan de overeenkomst vernietigbaar is geen doel treft. Gelet op de inhoud van de overeenkomst en het overige materiaal waarover klager bij het aangaan van de leaseovereenkomst kon beschikken en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oogpunt van informatieverschaffing aan verweerder moeten worden gesteld en, anderzijds, de mate van onderzoek die van klager mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat klager in dwaling is gebracht of is misleid.
3.3. Voor zover de klacht inhoudt dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de financiële omstandigheden en de beleggingsdoeleinden van klager, geldt het volgende.
3.3.1. Verweerder heeft gesteld dat het aanbieden van het ‘kant en klare’ beleggingsproduct, waarin de wederzijdse verplichtingen volledig zijn vastgelegd, meebrengt dat de cliënt (tot aan het einde van de contractsduur) geen verdere beslissingen omtrent effectentransacties meer behoeft te nemen, zodat het ‘know your customer’ beginsel dat effecteninstellingen bij hun dienstverlening in het algemeen in acht moeten nemen, hier geheel buiten toepassing moet blijven.
De Commissie heeft hierboven reeds overwogen dat zij verweerder niet volgt in diens standpunt dat de zorgvuldigheidseisen die in het algemeen aan de dienstverlening van een effecteninstelling worden gesteld in het geheel niet toepasselijk zijn op het aanbieden van het onderhavige effectenleaseproduct. In het hiernavolgende zal de Commissie uiteenzetten waartoe de toepassing van die zorgvuldigheidseisen in dit geval moet leiden.
3.3.2. Uit de aard van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, vloeit voort dat de potentiële belegger in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering zijn immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Dat neemt niet weg dat verweerder zich tenminste rekenschap behoorde te geven van de vraag of zijn potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
3.3.3. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de Commissie in ieder geval ten aanzien van de bij zijn wederpartij redelijkerwijs te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht. In dat verband overweegt de Commissie het volgende.
De omvang van de op een effecteninstelling rustende zorgplicht wordt bepaald door hetgeen de eisen van de redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele en feitelijke verhoudingen tussen de effecteninstelling en haar cliënt, meebrengen.
Ten aanzien van de feitelijke verhouding tussen verweerder en zijn cliënten stelt de Commissie in algemene zin vast dat de aard van de effectenleaseconstructie en de wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Weliswaar heeft de Commissie in het voorgaande vastgesteld dat klager zich bij het aangaan van de overeenkomst in voldoende mate rekenschap heeft kunnen geven van de mogelijkheid van koersfluctuaties en van de omstandigheid dat het verwachte rendement op de belegging in aandelen niet kon worden gegarandeerd, doch verweerder had er rekening mee behoren te houden dat zijn wederpartij in het algemeen niet besefte en behoefde te beseffen in welke mate koersfluctuaties kunnen optreden.
Verweerder daarentegen had zich, als professionele en op dit terrein bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, rekenschap moeten geven van de geenszins denkbeeldige kans dat zich ook langdurige koersdalingen zouden voordoen in de omvang waarin deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bovendien vloeit uit de wijze waarop verweerder de effectenlease-overeenkomst tot stand heeft doen komen voort dat hij zich in de onmogelijkheid heeft gebracht om na te gaan of er in individuele gevallen geen wanverhouding zou ontstaan tussen de betalingsverplichting die zijn wederpartij op zich nam en diens inkomens- en vermogenspositie. Dat is niet in overeenstemming met de zorgvuldigheid die van verweerder als effecteninstelling gevergd diende te worden, mede omdat verweerder zich bij het aanbieden van het effectenleaseproduct heeft gericht tot een breed publiek en verweerder bij het sluiten van de overeenkomsten geen enkele beperking heeft aangebracht ten aanzien van de omvang van de betalingsverplichtingen die zijn wederpartijen op zich konden nemen.
3.3.4. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat verweerder uit hoofde van de op hem rustende zorgplicht gehouden was, teneinde te voorkomen dat de wederpartij bij het einde van de overeenkomst zou worden geconfronteerd met een restschuld waarvan de omvang bij de aanvang niet is beseft, zodanige voorzieningen te treffen dat ook in het geval waarin de aandelenkoersen een langdurige en belangrijke daling zouden blijken te vertonen de voldoening
van de restschuld verzekerd zou zijn. Een dergelijke voorziening zou getroffen kunnen zijn door hetzij de wederpartij een vorm van verzekering als bedoeld in art. 246 WvK aan te bieden, hetzij door het potentiële koersverlies af te dekken door middel van put-opties met een looptijd gelijk aan die van de overeenkomst met als uitoefenprijs de aankoopprijs van de aandelen.
Verweerders gehoudenheid een dergelijke voorziening aan te bieden, kan niet worden weggenomen door de overweging dat het aangeboden product daardoor minder aantrekkelijk gepresenteerd had kunnen worden. De omvang van het aan de effectenleaseconstructie verbonden risico, en de zorgvuldigheid die verweerder met het oog daarop diende te betrachten, brengen dat mee. Zodanige voorziening is praktisch ook alleszins realiseerbaar; het is de Commissie bekend dat een andere aanbieder van effectenleaseconstructies inderdaad een zodanige verzekering tegen het resteren van een schuld heeft aangeboden, tegen betaling bij aanvang van het contract van de daarmee gepaard gaande kosten.
3.3.5. Verweerder heeft, in strijd met de op hem rustende zorgplicht, het aanbieden van een dergelijke voorziening achterwege gelaten. Daardoor is klager bij het aangaan van de overeenkomst niet in de gelegenheid gesteld maatregelen te treffen teneinde zich er van te verzekeren dat een restschuld –waarvan de omvang voor klager redelijkerwijs niet voorzienbaar was– voldaan zou kunnen worden. Daarvoor is verweerder aansprakelijk te houden.
3.3.6. Gezien het vorengaande kan de klacht voor zover deze is gestoeld op het door verweerder handelen in strijd met artikel 28 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer verder buiten beschouwing blijven.
3.3.7. Rekening houdend met de omstandigheid dat een voorziening ter verzekering van de voldoening van de restschuld - zijnde het verschil tussen het bedrag waarvoor ter uitvoering van de overeenkomst aandelen zijn aangekocht en het bedrag dat die aandelen bij beëindigen van de overeenkomsten hebben opgebracht - kosten meegebracht zou hebben, stelt de Commissie de aan verweerder toe te rekenen schade naar redelijkheid en billijkheid - in het bijzonder gelet op de looptijd van het contract en de destijds geldende gemiddelde optieprijzen - vast op een bedrag gelijk aan het verlies dat klager bij beëindiging van de overeenkomst op de aandelen heeft geleden, verminderd met 15% van de aankoopwaarde van de aandelen, te weten € 5.294 ten aanzien van het per 8 november 2000 gesloten contract (15% van € 35.296 is € 5.294) en € 1.187 ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 (15% van € 7.912 is € 1.187)
4. Het voorgaande brengt mee dat het bedrag dat klager na het beëindigen van de overeenkomsten ter zake van restschuld aan verweerder moet voldoen met betrekking tot het contract d.d. 8 november 2000 ten hoogste € 5.294 is en ten aanzien van het contract d.d. 16 januari 2001 ten hoogste € 1.1.87 bedraagt.
Voor zover klager alsdan een groter bedrag aan restschuld aan verweerder heeft voldaan, dient verweerder het door klager méér betaalde te restitueren, te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager dat méér betaalde heeft voldaan tot aan de dag van restitutie daarvan.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat:
- Klager na beëindiging van de overeenkomst d.d. 8 november 2000 ter zake van restschuld aan verweerder niet méér verschuldigd is dan € 5.294 en na beëindiging van de overeenkomst d.d. 16 januari 2001 niet méér dan € 1.187;
- Voor zover klager (een) groter(e) bedrag(en) aan restschuld heeft voldaan, verweerder het méér betaalde restitueert, dit bedrag / deze bedragen te vermeerderen met rente gelijk aan de wettelijke rente, vanaf de dag waarop klager het meerdere heeft betaald tot aan de dag van restitutie ervan.
Vorenstaande betaling dient verweerder te verrichten binnen één maand na verzending van een afschrift van dit bindend advies aan partijen.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 12:02
door stekelbeeske
Hallo,
Ik heb ook 6 contracten lopen, waaronder AEX Plus Effect Vooruitbetaling in handen van Effectenleasprobleem gestort. Ben benieuwd!!
Had voor AEX Plus Effect bijna fl. 10.000 vooruitbetaald. Nu mag ik van Dexia nog eens 7 jaar lang hiervoor € 137 per maand er bovenop betalen + nog eens maandelijks een somma over de 5 andere contracten
dankzij hun vriendelijk aanbod: of betalen ineens - of renteloos gespreid (zonder juridische bemoeienis) of in
KASSA (voor DEXIA)
Ze gaan mij niet vertellen dat de reclame (folders e.d.) niet misleidend waren. Ik dacht een centje te sparen!!! VERGEET HET MAAR
Door Legio Lease is mij NOOIT naar arbeidscontracten, loonstroken, bankafschriften e.d. gevraagd. Misschien ben ik daarom een lomperik geweest om er in te tuinen.
Toen ik een paar jaar geleden door
DEXIA werd gebeld om een nieuw contract af te sluiten (WINSTVER10DUBBELAAR), vroegen zij hier wel naar, maar toen waren mijn centen al voor een groot deel opgeslorpt. Dus ik trapte er deze keer niet in!!!
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 12:06
door Ikwaseenbeetjedom
dag stekelbeeske, ook nieuw op dit forum?
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 12:48
door stekelbeeske
Hallo Ikwaseenbeetjedom,
Ja ik ben een kersverse nieuweling op dit forum.
Gelukkig ben ik niet de enige die door DEXIA wordt uitgekleed, dankzij hun slinkse manier van reclame maken.
Ik ben
echt stekeblind geweest.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 13 feb 2004 22:31
door ozzy
Hallo Steekelbeeske,
Je bent niet dom geweest. In de tijd dat we die leasecontracten afsloten waren we in een hoose voor wat betreft de beurs. De bomen reikten tot in de hemel en het kon allemaal niet mooier. Wij dachten als gewone burger hiervan mee te kunnen profiteren. Nou is dat helaas niet gebeurt. Wij zijn met zijn allen gevallen voor de charme van die aardige adviseur.
Enneh... bezoeker, 1 keer een gerechtelijke uitspraak posten is wel voldoende hoor.
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 14 feb 2004 10:39
door Alycia
Ik zag vannochtend een advertentie van ze staan op de voorpagina van de telegraaf...
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 14 feb 2004 10:58
door Bezoeker
Het duo "Jut en Joel" is ook weer aanwezig!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
Re: Mijn probleem is opgelost
Geplaatst: 14 feb 2004 11:03
door ozzy
ik dacht toch echt dat het jut en
JUL was hoor, maar goed, ook dat kan ik fout hebben.