Beste Rebin,
Kijk in elk geval eens op
www.goudenhanddruk.nl. Dit is een site van een commerciele partij (Acadium Bastion), maar er staat wel wat nuttige algemene informatie op, onder andere over die extra heffing van 26%. Zie ook het fragment hieronder. Het is in veel gevallen een storm in een glas water.
Wat in jouw geval verstandig is, hangt af van je persoonlijke omstandigheden. Allereerst: heb je het geld meteen nodig als aanvulling op je inkomen of wil je het gebruik voor "later" bijvoorbeeld als je partner met pensioen gaat?
Heb je het geld meteen nodig, dan kun je ervoor kiezen om het bedrag ineens uit te laten keren of om het te storten in een direkt ingaande lijfrente (dan krijg je van de verzekeraar iedere maand/ieder kwartaal een geldbedrag).
Als je kiest voor uitkeren ineens dan ben je inderdaad loonheffing verschuldigd. Bij een inkomen boven de 51.000 euro betaal je over het meerdere 52% loonbelasting, zit je daaronder, dan betaal je over het grootste deel van je inkomen zo'n 42% belasting.
Stort je het geld in een direkte lijfrente, dan ziet de fiscus de periodieke betalingen OOK als inkomen, waarover dus ook weer inkomensbelasting verschuldigd is. Bovendien is een direkt ingaande lijfrente duur: een verzekeraar rekent veel kosten voor een dergelijke verzekering. Deze kosten zijn ook nog eens relatief hoog bij een "kleine" gouden handdruk. En 12.000 euro is voor een verzekeraar een klein bedrag.
Kortom: heb je het geld direkt nodig, dan zal je vrijwel altijd uitkomen bij direkt laten uitbetalen en afrekenen met de fiscus.
Heb je het geld niet direkt nodig, dan zijn er 2 mogelijkheden: ofwel direkt laten uitkeren, afrekenen met de fiscus en zelf het geld gaan sparen/beleggen. Ofwel het geld stoppen in een lijfrenteverzekering, waarmee je "later", wanneeer je partner met pensioen wil, een direkt ingaande lijfrente kunt kopen.
Direkt laten uitkeren heeft als nadeel dat je meteen afrekent met de fiscus. Bovendien telt het geld mee bij je box3 vermogen.
Voordeel is dat je daarna zelf beslist wat je met je geld doet. Je kunt er altijd bij, je kunt het op een spaarrekening apart zetten, je kunt gaan beleggen, bijvoorbeeld in een beleggingsfonds.
De lijfrenteconstructie heeft als schijnbaar voordeel dat je nu geen belasting over het geld hoeft te betalen. Echter, later, wanneer je via een direkt ingaande lijfrente een aanvulling op je pensioen krijgt, telt de lijfrente WEL mee als inkomen uit vroegere arbeid, waarover dus inkomstenbelasting moet worden betaald. Het is dus uitstel van belasting, maar geen afstel!!! En dat vertellen al die adviseurs er nou net niet helemaal eerlijk bij, doorgaans.
Verder zit je twee maal vast aan een dure levensverzekering: eerst de dure lijfrenteverzekering, en op het moment dat je je periodieke uitkeringen wilt krijgen zit je vast aan een dure direkt ingaande lijfrente. Je wordt, met andere woorden, twee maal geplukt.
Verder is het een inflexibele constructie: mocht je tussen nu en pensionering aan het geld willen komen, dan zijn daarvoor de fiscale straffen dermate hoog, dat het totaal niet interessant is.
Onthoud in elk geval: je zult ALTIJD inkomstenbelasting moeten betalen over de gouden handdruk. Hetzij nu (direkt uitkeren of direkt ingaande lijfrente) hetzij later (bij pensionering via lijfrente). Meestal zal een adviseur dan nog met het praatje komen dat je bij pensionering minder belasting betaalt.
1. dit is niet altijd zo. Boven een bepaalde grens betaal je net zoveel belasting als een 65 minner
2. gezien de vergrijzing geloof ik er geen barst van dat 65+ ers ook in de toekomst minder belasting zullen betalen dan 65 - ers.
Ik hoop dat ik je een beetje op weg heb kunnen helpen.
Succes!
------
Zoals wij u eerder meldden was er geruime tijd onduidelijkheid over de fiscale behandeling van Gouden Handdrukken na 1 januari 2006.
Reden hiervoor was dat er diverse (elkaar soms tegensprekende) publicaties van het ministerie van financiën zijn geweest die het doel hadden om te voorkomen dat de gouden handdruk bij ontslag werd gebruikt als een alternatieve route voor de VUT.
Inmiddels is er op 8 december jl. door de staatssecretaris een besluit gepubliceerd en daaruit blijkt dat het allemaal nogal meevalt. Slechts in een beperkt aantal situaties zou de belastinginspecteur tot een eindheffing bij de werkgever (ook wel strafheffing genoemd) van 26% kunnen concluderen. Deze heffing is verschuldigd naast de loonbelasting die door de werknemer moet worden betaald. Voor de goede orde willen wij nog benadrukken dat het hier betreft de fiscale behandeling van gouden handdrukken, dus de schadeloosstelling bij ontslag zelf, ongeacht of deze nu wordt afgerekend met de fiscus of wordt omgezet in een stamrecht.
De staatssecretaris maakt voor dit beleid eigenlijk gebruik van 2 besluiten en wij zullen in deze bijdrage deze combineren en nader toelichten. Er worden, om te bepalen of al dan niet sprake is van een strafheffing, twee toetsen geïntroduceerd; een kwalitatieve toets en een kwantitatieve toets.
Kwalitatief
Uitgangspunt van de staatssecretaris is dat als het ontslag niet gericht is op het ontslaan van oudere werknemers – onder de hierna beschreven omstandigheden – nooit sprake is van een strafheffing, noch op het moment van toekenning, noch op een ander moment.
Er is bijv geen strafheffing verschuldigd bij (collectief) ontslag wegens reorganisatie waarbij niet de intentie bestaat ouderen met het oog op vervroegd uittreden te ontslaan. Ook is er geen sprake van strafheffing bij niet-leeftijd gerelateerd individueel ontslag bijv wegens disfunctioneren of onenigheid over het te voeren beleid.
Mocht deze kwalitatieve toets geen uitsluitsel geven dan kan op basis van de kwantitatieve toets alsnog de conclusie zijn dat heffing niet mogelijk is.
Kwantitatief
Aan de hand van de hoogte van de uitkering wordt getoetst, of de regeling niet ten doel heeft om de werknemer vervroegd te doen uittreden.
Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen:
stamrechten waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij toekenning vaststaat;
stamrechten waarbij de ingangsdatum van de uitkering bij toekenning nog niet vaststaat;
1. Stamrechten waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij toekenning vaststaat
De 55-jaars-toets
Een stamrechtregeling waarbij de ingangsdatum van de uitkeringen bij in leven zijn van de werknemer vaststaat, is geen VUT-achtige regeling indien de periodieke uitkeringen in ieder geval eindigen vóór de dag waarop de ex-werknemer de leeftijd van 55 jaar bereikt én geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het (laatstgenoten) reguliere salaris uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer wordt ontslagen. Andere uitkeringen uit dezelfde dienstbetrekking, zoals WW, WAO etc. tellen hierbij niet mee.
De 70%-toets
Wordt er niet voldaan aan de 55-jaars-toets, dan kan aan de hand van de 70%-toets beoordeeld worden of er al dan niet sprake is van een VUT-achtige regeling. Dit geldt alleen in de situatie dat de uitkeringen uiterlijk ingaan op de dag die 24 maanden voorafgaat aan de 65-jarige leeftijd, dan wel de eerdere pensioendatum. Bij deze toets vindt een actuariële berekening plaats uitgaand van de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen. Er dient berekend te worden wat uit de waarde van het recht maximaal aan gelijkblijvende periodieke uitkeringen kan worden aangekocht met een looptijd vanaf de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen tot aan de dag die twee jaar voorafgaat aan de 65-jarige leeftijd dan wel de eerdere pensioendatum.
Indien de op basis van deze berekening resulterende jaarlijkse uitkering gelijk is aan of minder bedraagt dan 70% van het laatstgenoten reguliere loon, dan is er geen sprake van een VUT-achtige regeling.
Bij de 70%-toets dient rekening te worden gehouden met de naar verwachting te ontvangen uitkeringen uit dezelfde vroegere dienstbetrekking (WW, ZW, WAO, VUT, prepensioen, levensloop).
2. stamrechten waarbij de ingangsdatum van de uitkering bij toekenning nog niet vaststaan
Op het moment van toekennen van de gouden handdruk kan er, indien de ingangsdatum van de periodieke uitkeringen nog niet vaststaat, niet worden beoordeeld of er sprake is van een VUT-achtige regeling of niet. Bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van VUT-achtige regeling dient men van het navolgende uit te gaan. Een stamrechtregeling is geen VUT-achtige regeling indien deze regeling op grond van de 55-jaars-toets, dan wel op basis van de 70%-toets geen VUT-regeling is indien de uitkeringen fictief zouden ingaan op de dag van de beoordeling.
Als geen van beide besluiten tot de conclusie leidt dat geen sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding heeft de inspecteur (bij verschil van inzicht met de inhoudingsplichtige) de bewijslast om aannemelijk te maken dat belastingheffing verschuldigd is.
Als overigens blijkt dat op het moment van toekennen geen eindheffing zal worden opgelegd kunnen latere veranderingen in het stamrecht daar geen wijziging in brengen.
Desgewenst zijn wij natuurlijk graag bereid om in voorkomende situaties de berekeningen voor de kwantitatieve toets te verzorgen.