Niet alleen bekendheid maar het “ten dienste staan” (huurkoop) aard van overeenkomst bepalend voor bevoegdheid vernietiging bij eegaleasezaken
Na de voorbeeldzaken doorgenomen te hebben zijn er opnieuw vragen gerezen over de verjaringskwestie bij buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenote. Men gaat in deze tussenvonnis(sen) volledig voorbij aan het moment van bevoegdheid die de schuldeiser (in dit geval de echtgenote) geacht kan worden daadwerkelijk te kunnen uitoefenen.(het "ten dienste staan"-argument)
(LJN: BA3914)(
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BA3914 Amsterdam catagoriemodel)
In deze voorbeeldzaak (LJN: BA3914) wordt alleen gesproken over het moment van (mogelijke) bekendheid (het op de hoogte zijn) van de contracten. (Het betalingsafschrift van een en/of rekening zou een aanwijzing hiervoor zijn – je zult maar een partner hebben die de boekhouding volledig aan je overlaat) terwijl jurisprudentie aangeeft dat het
niet alleen inhoudt dat de echtgenote wist van het bestaan van de door [gedaagde] gesloten overeenkomst, maar ook dat zij de aard van de overeenkomst juist wist te duiden als
huurkoop. Deze aard van de overeenkomsten was immers bepalend voor het bestaan van de mede op artikel 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van die overeenkomst.
(LJN AU3500) (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AU3500 uitspraak Alkmaar)
“18. ..Dexia werpt op de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van de echtgenote van [gedaagde]. De vraag of dit verweer kan slagen wordt ontkennend beantwoord in r.o. 2.10 van het vonnis van 9 december 2004 van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, rolnummer 04-945, op
www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AR 8788, welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en bevestigt, ..”
(LJN AR8788) (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AR8788 Gouda )
2.10 Ingevolge artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW verjaart de rechtsvordering tot vernietiging drie jaren nadat de bevoegdheid om deze venietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan. Met de uitdrukking
'ten dienste staande' bevoegdheid in voornoemd artikel wordt blijkens de parlementaire geschiedenis van dat artikel en van artikel 6:88 BW (met daarin een gelijkluidende terminologie)
bedoeld dat het gaat om een bevoegdheid die de schuldeiser (in dit geval de echtgenote) geacht kan worden daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Dat is niet het geval wanneer zij de bevoegdheid niet kende en zij haar ook niet redelijkerwijs had behoren te kennen (Parl. Gesch. Boek 3, p. 235 en Boek 6, p. 315 en 316). Het kennen van een bevoegdheid als hier bedoeld houdt, naar het oordeel van de kantonrechter, echter in het onderhavige geval
niet alleen in dat de echtgenote wist van het bestaan van de door [gedaagde] gesloten overeenkomst WVD, maar ook dat zij de aard van de overeenkomst juist wist te duiden als huurkoop.
Deze Haagse rechter voegt daaraan toe: ” ..Deze
aard van de overeenkomsten was immers bepalend voor het bestaan van de mede op artikel 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van die overeenkomst...” en verder “.. het beroep op verjaring van Dexia [zou] kunnen slagen, indien vast zou komen te staan dat de echtgenote van [gedaagde] reeds vóór 14 maart 2000 het bestaan van de overeenkomst WVD kende
én wist of behoorde te weten dat het om huurkoop ging. ..”
(LJN: BA3914)(
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BA3914 Amsterdam catagoriemodel)
In deze Amsterdamse catagoriemodel zaak staat onder 8.2.3. Verjaring beroep op art. 1:88/89 BW :
“De [verjarings]termijn [van 3 jaar] vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst.
Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771).”
De hier aangehaalde juriprudentie van de HR lijkt mij niet juist gelezen of wel toegepast te zijn. De uitleg staat m.i. in ieder geval onbegrijpelijk haaks op het bovenvermelde en mogelijk ook in het Arrest zelf. Oordeelt uzelf.
Het gaat nl. in deze uitspraak van de Hoge Raad over een ander verjaringsartikel (artikel 3:310 BW en dat handelt over schadevorderingen en kent een tekst die niet te vergelijken is met artikel 3:52 BW). Hierin is ook de verjaringstermijn langer en is 5 jaar na daadwerkelijke bekendheid.
(LJN: AY8771)
4.25 Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaren de rechtsvorderingen van [verweerster] e.a., voorzover hier van belang, door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop zij zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden. Het moet hier gaan om daadwerkelijke bekendheid.
(LJN: AY8771) (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AY8771 HR (3.4(b) Verjaring)
“ 3.4.2 … Met juistheid heeft het hof als tijdstip waarop de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW is gaan lopen aangemerkt de dag na die waarop [verweerster] c.s. daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun schade tegen Vendex KBB in te stellen (HR 31 oktober 2003, nr. C02/234, NJ 2006, 112).
Het hof heeft echter blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de in dit geval aan te leggen maatstaf door voor het antwoord op de vraag op welk moment [verweerster] c.s. daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot vergoeding van hun schade tegen Vendex KBB in te stellen, beslissend te achten het tijdstip waarop zij ervan op de hoogte waren dat de pensioenregeling in strijd was met art. 119 EG-Verdrag. Immers, zoals is beslist in HR 26 november 2004, nr. C03/270, NJ 2006, 115, is voor het gaan lopen van deze verjaringstermijn niet vereist dat de benadeelde
niet slechts daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon
maar ook met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden. ..”
Juist omdat Dexia de huurkoop-aard van de contracten heeft verdoezeld en nog steeds weigert de contracten als huurcontracten te zien, is deze kennis hierover pas per 25 augustus 2004 (LJN AQ 7412), (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AQ7412) toen de kantonrechter Amsterdam hier uitspraak over deed en dit publiekelijk bekendheid kreeg, de echtgeno(o)t(en) “ten dienste” komen te staan, zoals ook de Alkmaarse rechter betoogd.
(LJN AU3500) (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AU3500 uitspraak Alkmaar)
“18. .. Te meer omdat Dexia juist blijft volhouden dat de onderhavige overeenkomsten niet zijn aan te merken als huurkoopovereenkomsten kan van de echtgenote van [gedaagde] (als ze al wist dat [gedaagde] de overeenkomsten was aangegaan) niet verwacht worden dat zij het bestaan kende of behoorde te kennen van haar mede op artikel 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomsten. Dit inzicht moet objectief gesproken zijn ontstaan kort voor de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 25 augustus 2004 althans publiciteit dienaangaande. ..”
Ook wordt in de voorbeeldzaak de Wck mogelijk buitenspel gezet zoals te lezen is vanaf 8.3. Strijd met WCK en andere wetten en regelingen:
(LJN: BA3914)(
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BA3914 Amsterdam catagoriemodel)
“8.3.2. … Voorts dient Dexia in de onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is bepaald in de WCK en de andere bedoelde wetten en regelingen reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde algemene zorgplichten – waaraan hierna zal worden getoetst – en de zorgplichten die de hier bedoelde wetten en regelingen in het algemeen beogen te waarborgen.
“ 8.3.3. .. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de WCK en de andere hier bedoelde wetten en regelingen in het midden te laten.”
Er is grote weerstand op het internet te bespeuren vanwege de wijze waarop deze voorbeeldzaken de vele rechtzaken wil afhandelen. De grondwettelijke gelijke behandeling wordt met voeten getreden vindt de vereniging Pay-Back. (
link)
Hoe kan b.v. zoals in het gehandteerde “categoriemodel' het inkomen/vermogen van iemand oorzakelijk verband houden met de hoogte van een vergoeding van schade door Dexia?
Mr. Rompelberg die een gedupeerde in één van deze catagoriemodel zaken bijstaat verklaart op de site
www.rechten.nl:
“Ofschoon deze wijze van schade-afwikkeling voor de belegger gunstiger is dan bij de Duisenberg regeling, schiet deze categorie-indeling evident te kort in schrijnende gevallen. Bij schrijnende gevallen, waarbij het voor Dexia duidelijk had kunnen zijn dat beleggers vanwege een gering inkomen en vermogen niet in staat zouden zijn hun financiële verplichtingen na te komen indien de beurskoersen zouden dalen, dienen beleggers naar het oordeel van de rechtbank nog steeds 25 à 15% van hun nadeel voor eigen rekening te nemen. Dit kan in het algemeen niet als juist worden aanvaard. Wellicht mede daarom geeft de Rechtbank daarom aan dat zij bij “bijzondere casusposities nader zal beslissen aan de hand van de omstandigheden van het geval” (
http://www.rechten.nl/nieuws/nieuwsartikel.asp?id=75 )
En dan te bedenken dat de HR heeft bepaald dat de klant niet meer dan 50% eigen schuld heeft ook al is hij directeur met bovengemiddeld inkomen/vermogen (
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=AZ7619 ) ( [Verweerder] was toentertijd directeur/ grootaandeelhouder van Mabat Europe Industrial B.V. [Verweerder] heeft de beleggingsfondsen in zijn effectenportefeuille [privé] gaandeweg vervangen door andere waarden, met name uit de IT-sector waarin hij werkzaam was. Het hof heeft voor recht verklaard dat de Bank jegens [verweerder] toerekenbaar is tekortgeschoten voorzover zij hem heeft geadviseerd geld te lenen om ontstane dekkingstekorten aan te zuiveren en heeft de Bank veroordeeld tot vergoeding van 50% van de daardoor voor [verweerder] ontstane schade. )
zie ook
JOR 1997/84 (
link)
Toerekenbare eigen schuld maximaal 50%)
Een relatie voor de schadeverdeling met zijn inkomen/vermogen is er niet gegeven. (Hoewel deze wetenschap o.a. wel aangaande margeverplichtingen tot de zorgplicht van de bank behoort). Waarom zou dat wel moeten gelden voor de aandelenleasegedupeerden?
Bovendien kan de eigen schuld nooit afhangen van vermogen en inkomen. Dat zijn geen toerekeningsfactoren. Er moet gekeken worden naar schuld, rechtshandeling of verkeersopvatting.(Bromtol)
In ieder geval zullen, zoals bovenstaand blijkt, alle beschikbare argumenten in een proces moeten zijn (worden) ingebracht, omdat deze gaan spelen als de (buitengerechtelijke) vernietiging door de echtgenote onverhoopt niet slaagt. Dat de catagoriemodellen ook inhoudelijk niet deugen daargelaten. Die mogen voor wat mij betreft zo de prullebak in of rigoureus aangepast worden.
Met vriendelijke groet,
Okerene