MAXIEM schreef:Op zich bedoel je m.i. hetzelfde als ik. Overigens zou ik wel graag willen weten welke omstandigheden jij precies bedoelt en waar ik die in het BW kan vinden.
Geheel in haar gebruikelijke stijl heeft de Nederlandse wetgever er voor gekozen om die omstandigheden niet vast te leggen in de wet. Ik kan kan dan ook geen sluitende definitie geven van de omstandigheden, maar er is in ieder geval te denken aan de situatie waarin men onderzoek zal moeten laten verrichten door een technisch of juridisch deskundige, er kan ook gedacht worden aan een taalbarrière of als de verkoper geen nadeel ondervind aan een langere klachtentermijn.
In 2007 heeft de HR uitgesproken dat het fout is om van een vaste termijn als uitgangspunt te hanteren.
TK, 2000-2001, 27809, nr. 3, pp 10 schreef:Artikel 7:23 lid 1 BW vereist dat de koper de verkoper binnen bekwame tijd nadat hij de de non-conformiteit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis geeft. Of ingevolge dit artikel de koper de verkoper tijdig in kennis heeft gesteld, hangt af van tal van omstandigheden, zoals de aard van het gekochte, de deskundigheid, de onderlinge verhouding en de juridische kennis van beiden. Het verdient de voorkeur deze meer flexibele maatstaf te behouden, waarbij evenwel voor de consumentenkoop bepaald moet worden dat de termijn niet korter mag zijn dan twee maanden na ontdekking. Zie daartoe de wijziging van artikel 7:23 lid 1 BW.
TK, 2000-2001, 27809, nr. 3, pp 24 schreef:Ingevolge artikel 7:23 lid 1, eerste zin, BW kan de koper er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Vergelijk ook artikel 6:89 BW. Artikel 5 lid 2 van de richtlijn staat het de lidstaten toe te bepalen dat de consument zijn rechten niet kan uitoefenen dan wanneer hij de verkoper binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop hij het gebrek aan overeenstemming heeft vastgesteld, hiervan op de hoogte heeft gebracht. Artikel 23 lid 1, dat geldt voor alle koopvormen, behoeft derhalve aanpassing voor de consumentenkoop. In de eerste plaats mag voor de consumentenkoop de termijn waarbinnen de koper de verkoper in kennis moet stellen niet eerder verlopen dan na twee maanden na ontdekking van de afwijking van het overeengekomene. In de tweede plaats is het moment van ontdekking het startpunt van deze termijn en niet eventueel het moment waarop de koper de afwijking redelijkerwijs had behoren te ontdekken. Dit betekent dat de richtlijn het niet toestaat dat bij een consumentenkoop op de koper een onderzoeksplicht rust in die zin dat hij de hem afgeleverde zaak op haar conformiteit dient te onderzoeken. In de derde zin die aan artikel 23 lid 1 wordt toegevoegd, wordt daarom tot uitdrukking gebracht dat de koper bij een consumentenkoop de kennisgeving binnen bekwame tijd na ontdekking dient te verrichten, doch dat hem daarvoor een termijn van twee maanden na ontdekking wordt gegund. Dit betekent dat afhankelijk van de omstandigheden de koper ook een langere termijn dan twee maanden na de ontdekking tot zijn beschikking kan hebben. Bij de koop van bepaalde zaken kan immers een langere termijn dan twee maanden acceptabel zijn. Bovendien beoogt de richtlijn te bevorderen dat consumenten ook in een andere lidstaat goederen aanschaffen, maar zou juist voor deze kopers een kennisgevingstermijn van twee maanden te knellend kunnen zijn. Overigens geldt deze termijn van twee maanden ook voor bederfelijke levenswaren, waarbij aangetekend moet worden dat de koper daarvan die weliswaar binnen deze termijn, doch na de uiterste datum van houdbaarheid de verkoper daarvan in kennis stelt, zal moeten bewijzen dat deze afwijking reeds bestond op het moment van aflevering. In dat geval zal hij immers geen beroep kunnen doen op de bewijsregel van het nieuw voorgestelde artikel 18 lid 2. Omdat het bewijs daarvan na de uiterste datum van houdbaarheid buitengewoon lastig kan zijn, is dit voor een koper een aansporing om de verkoper voor die datum van het gebrek in kennis te stellen. Ten slotte zij er nog op gewezen dat bij een consumentenkoop op de koper derhalve geen onderzoeksplicht rust na aflevering van de zaak, maar dat ingevolge artikel 17 lid 2, tweede zin, op de koper mogelijk wel een onderzoeksplicht rust vóór het sluiten van de overeenkomst, wat mogelijk mede bepalend is voor de vraag welke eigenschappen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
LJN: AZ7617, Hoge Raad , C06/002HR schreef:3.3.4 Wat betreft de lengte van de onder (b) bedoelde termijn is voor het geval van consumentenkoop in de derde zin van art. 7:23 lid 1 bepaald dat kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.
In het geval van een niet-consumentenkoop dient de vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de verkoper nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt.
(...)
3.4.3 Hiervoor in 3.3.3 is overwogen dat de lengte van de termijn voor onderzoek van de gekochte zaak na aflevering daarvan, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, die onder meer kunnen meebrengen dat een onderzoek door een deskundige nodig is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een of meer gebreken die meebrengen dat het huis niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat het op art. 7:23 lid 1 gebaseerde verweer van [verweerder] doel treft omdat [eiser] de gebreken waarover het rapport van 27 september 2001 gaat, uiterlijk eind juni 2001 heeft ontdekt, althans had behoren te ontdekken, en sedertdien meer dan twaalf weken zijn verlopen voordat hij van die gebreken kennis heeft gegeven aan [verweerder]. Hiertegen voeren de onderdelen 1.4 en 1.5 terecht aan dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onvoldoende is gemotiveerd. In een geval als het onderhavige mag de particuliere koper die heeft ontdekt dat het huis gebreken heeft die mogelijk van dien aard zijn dat het niet aan de overeenkomst beantwoordt, opdracht geven aan een deskundige om naar die gebreken onderzoek te doen, mits de koper hierbij handelt met de voortvarendheid die, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van hem kan worden verwacht, en mag hij vervolgens in beginsel de uitslag van dat onderzoek afwachten voordat hij - als de uitslag van dat onderzoek daartoe aanleiding geeft, en in dat geval binnen bekwame tijd - de verkoper ervan in kennis stelt dát het huis niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Dit geldt ook in een geval als het onderhavige, waarin de koper aan de door het hof vermelde uiterlijke verschijnselen al wel had gezien dat van gebreken sprake was, maar (in redelijkheid mocht aannemen dat hij) zonder nader onderzoek van een deskundige de aard, de ernst en de oorzaak van deze gebreken niet kon vaststellen of met voldoende precisie aan de verkoper melden. De particuliere koper van een huis die ter zake van de gebreken niet deskundig is, mag in redelijkheid onderzoek door een deskundige naar die gebreken laten uitvoeren - mits met de nodige voortvarendheid - teneinde zich een (beter) beeld te kunnen vormen van de aard, ernst en oorzaak van de gebreken. Een andere opvatting zou de positie van de particuliere koper zonder goede grond nodeloos verzwaren en hem bovendien ertoe nopen bij de ontdekking van elk gebrek dat mogelijk van dien aard is dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, de verkoper daarvan kennis te geven. Daarmee zijn ook de redelijke belangen van de verkoper niet gediend.
http://jure.nl/AZ7617