Het is inherent aan de methode van oprenten die verzekeraars/banken gebruiken voor het geven van een voorbeeldkapitaal op einddatum (door op te renten als het ware een spaarrekening) gebaseerd op het koersverloop in het verleden dat de koersen exponentieel stijgen in de tijd. Essentie is dat de werkelijke historische fondsrendementen natuurlijk gelijk dienen te zijn aan [en nooit hoger kunnen zijn dan] het groeigetal van de denkbeeldige exponentiele lijn door het (nogal grillige) koersverloop.
De methode voor het bepalen van het exponentiele verband van het koersverloop met de tijd (waaruit het fondsrendement volgt) is in principe een kleinste kwadratenfit, de methode die in de wetenschap altijd wordt toegepast.
http://www.csupomona.edu/~seskandari/do ... am_Lee.pdf
Zie ook bijvoorbeeld
http://alexandria.tue.nl/extra3/proefsc ... 801233.pdf en dan gelieve blz 34 van het proefschrift (blz 49 van het pdf document) eens te lezen: a nonlinear least squares fitting procedure. Zie ook mijn eerdere bijdragen alhier:
https://forum.www.trosradar.nl/viewtopi ... &start=200
https://forum.www.trosradar.nl/viewtopi ... 3&start=20
De kleinste kwadratenfit geeft als resultaat het op basis van de meetreeks te verwachten historische (netto) fondsrendement. In het resultaat is een (eventueel nog te verwachten stijging danwel daling) nog meegenomen (dit komt doordat de koersen veel ups en downs hebben).
Eerder heb ik op het RADAR forum uitgelegd dat het werkelijk gedurende de looptijd van de polis gerealiseerde (netto) fondsrendement is te bepalen door het eindpunt vast te leggen [dat geeft dan het fictieve rendement waarmee de premies feitelijk opgerent dienen te worden om de eindwaarde te verkrijgen]. Echter omdat voor de toekomstige verwachting het op basis van het verleden te verwachten historisch fondsrendement nodig is, dient hiervoor de kleinste kwadratenfit gebruikt te worden.
Ter verduidelijking: de gefitte uitkomst via de kleinste kwadratenmethode is het historisch te verwachten netto meetkundig fondsrendement gebaseerd op de periode, de gefitte uitkomst via de oppervlaktemethode is het daadwerkelijk gerealiseerde netto fondsrendement over de periode. Verschillen tussen beide methoden geven dus aan of nog een koersstijging / koersdaling is te verwachten (hoezo voorkennis?) gebaseerd op de gebuikte periode danwel als er nauwelijks verschil is men zit op de historische lijn.