Bij Sprintplan zijn uw aanspraken NIET verjaard !
Geplaatst: 28 okt 2011 11:11
Dames en heren Sprintplanners,
U zult in geval van uw overeenkomst Sprintplan misschien denken dat uw aanspraken op Aegon Bank N.V. zijn verjaard.
Uw zaak is nog lang niet verjaard!
Ook als u niet bent aangesloten bij een belangenvereniging of -stichting kunt u uw geld de komende jaren terughalen.
Ook mag uw bank u niet voorliegen als deze met u uw zaak wil 'oplossen' / schikken.
Banken moeten, indien zij met u uw zaak willen 'oplossen' / schikken, u spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist inlichten over
a. uw rechten jegens de bank, inclusief de (collectieve) stuiting en schorsing van de verjaring en het niet-verjaard zijn van al uw claim en
b. over (veel gunstiger) uitspraken (waarbij hogere vergoedingen zijn toegekend) van o.a. rechters en geschillencommissies.
Indien bij voorbeeld de bank in een soortgelijke zaak als de uwe eerder aan een andere klant een hogere vergoeding heeft betaald, of als de bank weet dat de rechter in een soortgelijke zaak als de uwe eerder een hogere vergoeding heeft toegekend, dan moet de bank dat uit zichzelf aan u vertellen en vervolgens afraden om met minder genoegen te nemen.
Doet de bank dat allemaal niet, dat kan de 'schikking' die u met uw bank heeft gesloten (dat heet dan meestal een vaststellingsovereenkomst) op grond van dwaling worden vernietigd.
Uw claim is niet verjaard!
Uw aanspraken / claim op Argon Bank N.V. zijn niet verjaard omdat
-bij dagvaarding van 24 september 2003 de stichting Stichting Gedupeerden Spaarbeleg Aegon Bank N.V. heeft gedagvaard in een collectieve civiele rechtszaak op de voet van art. 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW), en
aansluitend
-bij dagvaarding van 17 december 2003 de vereniging Vereniging Consument & Geldzaken Aegon Bank N.V. heeft gedagvaard in een collectieve civiele rechtszaak op de voet van art. 3:305a BW.
De rechtszaak van Vereniging Consument & Geldzaken loopt nog steeds, nu in hoger beroep !
Zulks betekent dat in ieder geval niet kunnen zijn verjaard uw aanspraken op Aegon Bank N.V., inclusief de claims / rechtsvorderingen als bedoeld in art. 3:52 Burgerlijk Wetboek (BW) (recht van vernietiging van de overeenkomst), van afnemers van Sprintplanovereenkomsten die op of na 24 september 2000 (recht van vernietiging), respectievelijk op of na 24 september 1998 (recht op ontbinding, recht op terugbetaling en recht op schadevergoeding) zijn aangegaan.
Op de dag na het onherroepelijk worden van beide collectieve rechtszaken begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen van respectievelijk 3 dan wel 5 jaar.
Nogmaals: de rechtszaak van Vereniging Consument & Geldzaken is nog niet onherroepelijk en loopt nog steeds, nu in hoger beroep, dus uw claims kunnen nog jaren worden geïnd bij Aegon Bank N.V.
Houd u steeds rekening met het harde en kille feit, dat bij directeuren c.s. van banken - en de advocaten van die banken - met enige regelmaat de hebzucht het wint van het goede fatsoen (voor zover al aanwezig bij deze lieden), waardoor de banken en advocaten u willens en wetens voorliegen, om maar te voorkomen dat ze het van de klant genomen geld moet teruggeven, vermeerderd met jaren aan wettelijke rente (en sommigen van die directeuren en advocaten zijn daar nog trots op ook).
De goedkoopste manier om nog wat van uw geld terug te krijgen, is u aansluiten bij een belangenvereniging of belangenstichting.
Vereniging Consument & Geldzaken (zonder winstoogmerk) is een goedkoop alternatief, indien u een advocaat of een no-cure-no-pay kantoor te duur vindt. U betaalt als lid van deze vereniging een gering bedrag lidmaatschap per jaar, terwijl u mede profiteert van de nog lopende rechtszaak tegen Aegon Bank N.V.
Google het woord 'Sprintplan' en u krijgt (mede) te zien de site van SprintPlanClaim, van Vereniging Consument & Geldzaken.
====================================================================
Voor de juristen en advocaten (aan de consumentenkant) onder u hierna de 'verdiepingscursus'.
Zie op het punt van de verjaring de volgende jurisprudentie:
LJN: BI3783, Rechtbank Zutphen 14/05/2009, 101996 / KG ZA 09-121
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=bi3783
4.7. De verjaring van de rechtsvordering van de individuele slachtoffers is dan ook op grond van het bepaalde in artikel 3: 316 lid 1 BW gestuit door de in februari 2000 onder meer aan [whirlpoolhouder A] betekende dagvaarding, die tot het eindvonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 12 december 2002 heeft geleid. Consumentenbond is, zo blijkt uit r.o. 7.2. van voormeld vonnis van de rechtbank Alkmaar, in die procedure opgetreden zowel ter bescherming van de belangen van degenen die zich bij hem hebben gemeld als ter bescherming van de belangen van anderen die dat niet hebben gedaan, doch die wel tijdens een bezoek aan de 66e West-Friese Flora besmet zijn geraakt met de legionella-bacterie en als gevolg daarvan ziekteverschijnselen hebben opgelopen.
(hier blijkt dat de verjaring is gestuit voor iedereen, ook voor hen die niet lid zijn van / die zich niet hebben aangesloten bij de vereniging of stichting die de collectieve rechtszaak voert, LJ)
4.8. Uit het bepaalde in artikel 3: 316 lid 2 BW volgt dat geen nieuwe verjaringstermijn begint als de verjaring is gestuit door het instellen van een eis die door onherroepelijke toewijzing is gevolgd. Met andere woorden, van een eisende partij wordt niet verlangd dat zij hangende de procedure(s) stuitingshandelingen verricht.
4.10. Het vonnis van de rechtbank Alkmaar is onherroepelijk geworden op 25 januari 2008. Vanaf dat moment moest [whirlpoolhouder A] er rekening mee houden dat individuele slachtoffers jegens hem aanspraak op schadevergoeding zouden gaan maken. Met het onherroepelijk worden van voormeld vonnis kwam een einde aan de tijdens de procedure(s) doorlopende stuiting van de verjaring. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er voor ieder individueel slachtoffer en eventueel zijn nabestaanden een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen met ingang van 25 januari 2008.
4.12. Aan het vorenstaande doet niet af dat de slachtoffers die zich bij Consumentenbond hebben gemeld de brief van 28 november 2003, waarmee de verjaring zekerheidshalve werd gestuit, niet binnen vijf jaar hebben laten volgen door een nieuwe stuitingsbrief. De verjaring was immers al in februari 2000 door Consumentenbond gestuit en hangende de procedure in hoger beroep behoefde door individuele slachtoffers geen (nieuwe) stuitingshandeling te worden verricht.
LJN: BI1927, Rechtbank Alkmaar 22/04/2009, 99655 / HA ZA 08-22
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BI1927
4.2. verjaring
4.2.1. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat de verjaring in april-mei 1999 is aangevangen en dat de collectieve van de Consumentenbond de verjaring niet heeft gestuit, nu de Consumentenbond niet als schuldeiser in de zin van artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet worden beschouwd en de Consumentenbond als collectief optrad en niet namens [eiser]. Verder heeft [gedaagde], onder verwijzing naar een arrest van
22 juni 2004 van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (gepubliceerd op http://www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AR2537), betoogd dat een procedure waarin een verklaring voor recht wordt gevraagd geen daad van rechtsvervolging oplevert en daarom geen stuitende werking heeft.
4.2.2. [eiser] heeft het beroep op verjaring betwist en onder meer gesteld dat de collectieve actie van de Consumentenbond wel stuitende werking heeft.
4.2.3. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3:310 BW de rechtsvordering tot schadevergoeding van [eiser] verjaart door verloop van vijf jaren nadat hij bekend is geworden met zijn schade en de persoon die hij daarvoor aansprakelijk hield.
De rechtbank stelt vast dat deze verjaringstermijn is gaan lopen op 30 september 1999 toen [eiser], blijkens de door [gedaagde] overgelegde beschikking van deze rechtbank van 28 oktober 1999, zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft aangevuld door het ook te richten tegen [gedaagde]. Hieruit blijkt dat [eiser] op dat moment bekend was met de door hem aan het bezoek van de Flora toegeschreven schade en met de persoon die hij daarvoor aansprakelijk hield, te weten [gedaagde]. Dat [eiser] hiermee al eerder bekend was, heeft [gedaagde] weliswaar gesteld maar niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
Dit betekent dat de rechtsvordering van [eiser] na verloop van vijf jaren, derhalve op 1 oktober 2004, in beginsel is verjaard.
4.2.4. Ingevolge artikel 3:316 lid 1 BW kan de verjaring van een rechtsvordering echter worden gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt.
4.2.5. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de in februari 2000 door de Consumentenbond als collectieve actie op grond van artikel 305a BW ingestelde vordering, hiervoor genoemd onder 2.4, de verjaring heeft gestuit. Aan de wetsgeschiedenis van het collectieve actierecht (de artikelen 3:305a en 3:305b BW) heeft de rechtbank het volgende ontleend (Kamerstukken II 1992/93, 22 486, nr. 5, p. 3; MvA II):
"5. De leden van de CDA-fractie hebben voorts gevraagd in te gaan op de verjaringsproblematiek. Zij vroegen zich af of in individuele gevallen de verjaringstermijn wordt gestuit door het instellen van een collectieve actie. Artikel 3:316 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde. De woorden "van de zijde van de gerechtigde" brengen hierbij tot uitdrukking dat de verjaring niet alleen gestuit wordt door een handeling van de gerechtigde zelf, maar ook door een handeling van een ander aan diens zijde. Zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 934. Die ander kan ook een belangenorganisatie zijn die mede ten behoeve van de gerechtigde een collectieve actie instelt. Dit is ook wenselijk omdat een gerechtigde individueel verder kan afzien van een daad van rechtsvervolging indien hij weet dat mede ten behoeve van hem een collectieve actie is ingesteld. (...) Overigens moet worden aangetekend dat voor stuiting niet van belang is welke eis wordt ingesteld. Een vordering tot een verklaring voor recht in een collectieve actie stuit derhalve de verjaringstermijn van een eventueel daarop aansluitende individuele rechtsvordering tot bij voorbeeld schadevergoeding."
4.2.6. De Consumentenbond heeft de hiervoor onder 2.4 genoemde procedure aangespannen voor de brede groep van besmet geraakte bezoekers aan de Flora (de rechtbank verwijst naar overweging 3.2.3 van het onder 2.5. vermelde arrest van het Hof). De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar de overwegingen hierna onder 4.3 dat [eiser] tot deze groep behoort. Gelet hierop en in lijn met wat hiervoor onder 4.2.5 is weergegeven, hetgeen de rechtbank als opvatting van de wetgever beschouwt, moet de door de Consumentenbond aangespannen procedure worden aangemerkt als een daad van rechtsvervolging van de zijde van [eiser] die de verjaring van zijn schadevergoedingsvordering jegens [gedaagde] heeft gestuit. Het arrest waarnaar [gedaagde] heeft verwezen, maakt het vorenstaande niet anders omdat dit geen betrekking heeft op een collectieve actie en alleen daarom al niet goed vergelijkbaar is met deze zaak. De stelling van [gedaagde] dat de Consumentenbond geen schuldeiser in de zin van artikel 3:317 BW is, heeft de rechtbank gepasseerd. Dit artikel handelt immers over de stuiting van de verjaring door aanmaning of mededeling en dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.
4.2.7. De volgende vraag is wat het effect is geweest van deze stuiting. Bij de beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende. Met de invoering van de collectieve actiebevoegdheid van artikel 3:305a BW heeft de wetgever omwille van een effectieve en efficiënte afdoening van vormen van massaschade mogelijk gemaakt dat een belangenorganisatie een verklaring voor recht vordert ter zake van onder meer onrechtmatig handelen. De wetgever heeft echter niet voorzien in een specifieke bepaling voor de termijn waarbinnen een individuele schadevergoedingsvordering aansluitend op een collectieve actie moet zijn ingesteld. Hierdoor is sprake van een omissie in de wettelijke regeling betreffende verjaring. Onverkorte toepassing van het op 1 januari 1992 - derhalve vóór de inwerkingtreding van artikel 3:305a BW op 1 juli 2004 - in werking getreden artikel 3:319 BW op het onderhavige geval, druist in tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever.
4.2.8. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de strekking van de collectieve actie van artikel 3:305a BW immers mee dat de individuele gerechtigde die een schadevergoedingsvordering wenst in te stellen hiermee mag wachten totdat in het kader van een collectieve actie onherroepelijk is vastgesteld wie daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden. Laatstgenoemde dient er dus, zowel wat zijn bewijspositie als zijn vermogenspositie betreft, rekening mee te houden dat er na een toewijzende uitspraak waarin hij berust, aansluitend individuele schadevergoedingsacties kunnen volgen.
Gelet op het doel en de rechtvaardiging van bevrijdende verjaring dient op enig moment het belang dat de debiteur ([gedaagde]) erbij heeft dat de vordering tot schadevergoeding tegen hem niet meer in rechte kan worden afgedwongen zwaarder te wegen dan het belang dat de gerechtigde ([eiser]) heeft bij voortdurende afdwingbaarheid van zijn vordering.
Dit betekent dat een individuele schadevergoedingsvordering binnen een redelijke termijn na afloop van de collectieve actie dient te worden ingesteld.
4.2.9. Zoals hiervoor onder 2.5 is weergegeven, heeft het Hof bij arrest van 25 oktober 2007 het vonnis van deze rechtbank waarbij een verklaring voor recht over onrechtmatig handelen van onder meer [gedaagde] is uitgesproken, bekrachtigd. Bij dagvaarding van 21 december 2007 heeft [eiser] vervolgens een vordering tot schadevergoeding ingesteld. De rechtbank is, al het vorenstaande in aanmerking nemende, van oordeel dat
[eiser] zijn vordering in ieder geval binnen een redelijke termijn na het arrest van het Hof aanhangig heeft gemaakt. De stelling van [gedaagde] dat zij niet wist voor wie de Consumentenbond optrad, maakt het voorgaande niet anders.
4.2.10. Gelet op al het vorenstaande wordt het beroep op verjaring dan ook verworpen.
Zie op het punt van liegen en bedriegen door banken de volgende jurisprudentie:
Ons recht staat niet toe, dat banken oneerlijk zijn tegen hun klanten:
Mooi voorbeeld in de rechtspraak (pareltje die uitspraak) vindt u hier: uitspraak van de Hoge Raad van 29 september 1995, nr. 15752, NJ 1998, nr. 81 m.nt. CJHB (geen LJN nr.).
Bij die uitspraak heeft de Hoge Raad in stand gelaten het navolgende oordeel van het gerechtshof Amsterdam:
“4.3 Ad b en c
In het algemeen kan niet verlangd worden dat een partij (A) die over de gevolgen van een mogelijk door haar gepleegde wanprestatie onderhandelt, haar wederpartij (B) over B’s rechtspositie ten opzichte van haarzelf (A) informeert. Evenmin kan men die partij in het algemeen het recht ontzeggen haar rechtspositie rooskleuriger voor te stellen dan deze in werkelijkheid is.
Een ander oordeel is echter in de hier te berechten zaak op zijn plaats, indien de stellingen van Hendriks juist zijn, indien derhalve zou komen vast te staan dat Hendriks recht zou hebben gehad op een aanmerkelijk hogere schadevergoeding dan is overeengekomen. In dat geval verhindert immers de rol die de bank in het maatschappelijk verkeer vervult, te aanvaarden, dat de bank haar cliënt onjuiste informatie verstrekt over diens rechtspositie.”.”.
Let op: het enkele sec aanbieden van een 'lagere vergoeding' wordt al aangemerkt als het 'onjuiste informatie verstrekken over diens rechtspositie', ondanks ieder anders luidend standpunt van de bank (banken (en vooral haar advocaten) redeneren namelijk (opzettelijk) ten onrechte: bank mag dan misschien niet liegen tegen klant, maar hoeft niet spontaan te zeggen hoe het dan wel zit; nu dat moet de bank nu juist wel, ook wat betreft de hoogte van de vergoeding die een klant maximaal kan krijgen!
Uit deze jurisprudentie volgt onder meer, dat banken bij het doen van een aanbod tot regelen / schikken aan een niet-deskundige partij, haar klanten spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist dient in te lichten over a. diens rechtspositie jegens de bank, inclusief de (collectieve) stuiting van de verjaring en het niet-verjaard zijn van alle vorderingen / aanspraken / claims en b. over (veel gunstigere) uitspraken van o.a. rechters en geschillencommissies, bij gebreke waarvan een vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling kan worden vernietigd.
Zelfs als de klant een advocaat - of andere belangenbehartiger - heeft, dan toch moet de bank de klant spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist inlichten!
Banken, bankdirecties en hun advocaten denken daar meestal heel anders over!
U zult in geval van uw overeenkomst Sprintplan misschien denken dat uw aanspraken op Aegon Bank N.V. zijn verjaard.
Uw zaak is nog lang niet verjaard!
Ook als u niet bent aangesloten bij een belangenvereniging of -stichting kunt u uw geld de komende jaren terughalen.
Ook mag uw bank u niet voorliegen als deze met u uw zaak wil 'oplossen' / schikken.
Banken moeten, indien zij met u uw zaak willen 'oplossen' / schikken, u spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist inlichten over
a. uw rechten jegens de bank, inclusief de (collectieve) stuiting en schorsing van de verjaring en het niet-verjaard zijn van al uw claim en
b. over (veel gunstiger) uitspraken (waarbij hogere vergoedingen zijn toegekend) van o.a. rechters en geschillencommissies.
Indien bij voorbeeld de bank in een soortgelijke zaak als de uwe eerder aan een andere klant een hogere vergoeding heeft betaald, of als de bank weet dat de rechter in een soortgelijke zaak als de uwe eerder een hogere vergoeding heeft toegekend, dan moet de bank dat uit zichzelf aan u vertellen en vervolgens afraden om met minder genoegen te nemen.
Doet de bank dat allemaal niet, dat kan de 'schikking' die u met uw bank heeft gesloten (dat heet dan meestal een vaststellingsovereenkomst) op grond van dwaling worden vernietigd.
Uw claim is niet verjaard!
Uw aanspraken / claim op Argon Bank N.V. zijn niet verjaard omdat
-bij dagvaarding van 24 september 2003 de stichting Stichting Gedupeerden Spaarbeleg Aegon Bank N.V. heeft gedagvaard in een collectieve civiele rechtszaak op de voet van art. 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW), en
aansluitend
-bij dagvaarding van 17 december 2003 de vereniging Vereniging Consument & Geldzaken Aegon Bank N.V. heeft gedagvaard in een collectieve civiele rechtszaak op de voet van art. 3:305a BW.
De rechtszaak van Vereniging Consument & Geldzaken loopt nog steeds, nu in hoger beroep !
Zulks betekent dat in ieder geval niet kunnen zijn verjaard uw aanspraken op Aegon Bank N.V., inclusief de claims / rechtsvorderingen als bedoeld in art. 3:52 Burgerlijk Wetboek (BW) (recht van vernietiging van de overeenkomst), van afnemers van Sprintplanovereenkomsten die op of na 24 september 2000 (recht van vernietiging), respectievelijk op of na 24 september 1998 (recht op ontbinding, recht op terugbetaling en recht op schadevergoeding) zijn aangegaan.
Op de dag na het onherroepelijk worden van beide collectieve rechtszaken begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen van respectievelijk 3 dan wel 5 jaar.
Nogmaals: de rechtszaak van Vereniging Consument & Geldzaken is nog niet onherroepelijk en loopt nog steeds, nu in hoger beroep, dus uw claims kunnen nog jaren worden geïnd bij Aegon Bank N.V.
Houd u steeds rekening met het harde en kille feit, dat bij directeuren c.s. van banken - en de advocaten van die banken - met enige regelmaat de hebzucht het wint van het goede fatsoen (voor zover al aanwezig bij deze lieden), waardoor de banken en advocaten u willens en wetens voorliegen, om maar te voorkomen dat ze het van de klant genomen geld moet teruggeven, vermeerderd met jaren aan wettelijke rente (en sommigen van die directeuren en advocaten zijn daar nog trots op ook).
De goedkoopste manier om nog wat van uw geld terug te krijgen, is u aansluiten bij een belangenvereniging of belangenstichting.
Vereniging Consument & Geldzaken (zonder winstoogmerk) is een goedkoop alternatief, indien u een advocaat of een no-cure-no-pay kantoor te duur vindt. U betaalt als lid van deze vereniging een gering bedrag lidmaatschap per jaar, terwijl u mede profiteert van de nog lopende rechtszaak tegen Aegon Bank N.V.
Google het woord 'Sprintplan' en u krijgt (mede) te zien de site van SprintPlanClaim, van Vereniging Consument & Geldzaken.
====================================================================
Voor de juristen en advocaten (aan de consumentenkant) onder u hierna de 'verdiepingscursus'.
Zie op het punt van de verjaring de volgende jurisprudentie:
LJN: BI3783, Rechtbank Zutphen 14/05/2009, 101996 / KG ZA 09-121
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=bi3783
4.7. De verjaring van de rechtsvordering van de individuele slachtoffers is dan ook op grond van het bepaalde in artikel 3: 316 lid 1 BW gestuit door de in februari 2000 onder meer aan [whirlpoolhouder A] betekende dagvaarding, die tot het eindvonnis van de rechtbank Alkmaar d.d. 12 december 2002 heeft geleid. Consumentenbond is, zo blijkt uit r.o. 7.2. van voormeld vonnis van de rechtbank Alkmaar, in die procedure opgetreden zowel ter bescherming van de belangen van degenen die zich bij hem hebben gemeld als ter bescherming van de belangen van anderen die dat niet hebben gedaan, doch die wel tijdens een bezoek aan de 66e West-Friese Flora besmet zijn geraakt met de legionella-bacterie en als gevolg daarvan ziekteverschijnselen hebben opgelopen.
(hier blijkt dat de verjaring is gestuit voor iedereen, ook voor hen die niet lid zijn van / die zich niet hebben aangesloten bij de vereniging of stichting die de collectieve rechtszaak voert, LJ)
4.8. Uit het bepaalde in artikel 3: 316 lid 2 BW volgt dat geen nieuwe verjaringstermijn begint als de verjaring is gestuit door het instellen van een eis die door onherroepelijke toewijzing is gevolgd. Met andere woorden, van een eisende partij wordt niet verlangd dat zij hangende de procedure(s) stuitingshandelingen verricht.
4.10. Het vonnis van de rechtbank Alkmaar is onherroepelijk geworden op 25 januari 2008. Vanaf dat moment moest [whirlpoolhouder A] er rekening mee houden dat individuele slachtoffers jegens hem aanspraak op schadevergoeding zouden gaan maken. Met het onherroepelijk worden van voormeld vonnis kwam een einde aan de tijdens de procedure(s) doorlopende stuiting van de verjaring. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er voor ieder individueel slachtoffer en eventueel zijn nabestaanden een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen met ingang van 25 januari 2008.
4.12. Aan het vorenstaande doet niet af dat de slachtoffers die zich bij Consumentenbond hebben gemeld de brief van 28 november 2003, waarmee de verjaring zekerheidshalve werd gestuit, niet binnen vijf jaar hebben laten volgen door een nieuwe stuitingsbrief. De verjaring was immers al in februari 2000 door Consumentenbond gestuit en hangende de procedure in hoger beroep behoefde door individuele slachtoffers geen (nieuwe) stuitingshandeling te worden verricht.
LJN: BI1927, Rechtbank Alkmaar 22/04/2009, 99655 / HA ZA 08-22
http://zoeken.rechtspraak.nl/detailpage.aspx?ljn=BI1927
4.2. verjaring
4.2.1. [gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat de verjaring in april-mei 1999 is aangevangen en dat de collectieve van de Consumentenbond de verjaring niet heeft gestuit, nu de Consumentenbond niet als schuldeiser in de zin van artikel 3:317 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet worden beschouwd en de Consumentenbond als collectief optrad en niet namens [eiser]. Verder heeft [gedaagde], onder verwijzing naar een arrest van
22 juni 2004 van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (gepubliceerd op http://www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AR2537), betoogd dat een procedure waarin een verklaring voor recht wordt gevraagd geen daad van rechtsvervolging oplevert en daarom geen stuitende werking heeft.
4.2.2. [eiser] heeft het beroep op verjaring betwist en onder meer gesteld dat de collectieve actie van de Consumentenbond wel stuitende werking heeft.
4.2.3. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3:310 BW de rechtsvordering tot schadevergoeding van [eiser] verjaart door verloop van vijf jaren nadat hij bekend is geworden met zijn schade en de persoon die hij daarvoor aansprakelijk hield.
De rechtbank stelt vast dat deze verjaringstermijn is gaan lopen op 30 september 1999 toen [eiser], blijkens de door [gedaagde] overgelegde beschikking van deze rechtbank van 28 oktober 1999, zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft aangevuld door het ook te richten tegen [gedaagde]. Hieruit blijkt dat [eiser] op dat moment bekend was met de door hem aan het bezoek van de Flora toegeschreven schade en met de persoon die hij daarvoor aansprakelijk hield, te weten [gedaagde]. Dat [eiser] hiermee al eerder bekend was, heeft [gedaagde] weliswaar gesteld maar niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
Dit betekent dat de rechtsvordering van [eiser] na verloop van vijf jaren, derhalve op 1 oktober 2004, in beginsel is verjaard.
4.2.4. Ingevolge artikel 3:316 lid 1 BW kan de verjaring van een rechtsvordering echter worden gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt.
4.2.5. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de in februari 2000 door de Consumentenbond als collectieve actie op grond van artikel 305a BW ingestelde vordering, hiervoor genoemd onder 2.4, de verjaring heeft gestuit. Aan de wetsgeschiedenis van het collectieve actierecht (de artikelen 3:305a en 3:305b BW) heeft de rechtbank het volgende ontleend (Kamerstukken II 1992/93, 22 486, nr. 5, p. 3; MvA II):
"5. De leden van de CDA-fractie hebben voorts gevraagd in te gaan op de verjaringsproblematiek. Zij vroegen zich af of in individuele gevallen de verjaringstermijn wordt gestuit door het instellen van een collectieve actie. Artikel 3:316 lid 1 BW bepaalt dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde. De woorden "van de zijde van de gerechtigde" brengen hierbij tot uitdrukking dat de verjaring niet alleen gestuit wordt door een handeling van de gerechtigde zelf, maar ook door een handeling van een ander aan diens zijde. Zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 934. Die ander kan ook een belangenorganisatie zijn die mede ten behoeve van de gerechtigde een collectieve actie instelt. Dit is ook wenselijk omdat een gerechtigde individueel verder kan afzien van een daad van rechtsvervolging indien hij weet dat mede ten behoeve van hem een collectieve actie is ingesteld. (...) Overigens moet worden aangetekend dat voor stuiting niet van belang is welke eis wordt ingesteld. Een vordering tot een verklaring voor recht in een collectieve actie stuit derhalve de verjaringstermijn van een eventueel daarop aansluitende individuele rechtsvordering tot bij voorbeeld schadevergoeding."
4.2.6. De Consumentenbond heeft de hiervoor onder 2.4 genoemde procedure aangespannen voor de brede groep van besmet geraakte bezoekers aan de Flora (de rechtbank verwijst naar overweging 3.2.3 van het onder 2.5. vermelde arrest van het Hof). De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar de overwegingen hierna onder 4.3 dat [eiser] tot deze groep behoort. Gelet hierop en in lijn met wat hiervoor onder 4.2.5 is weergegeven, hetgeen de rechtbank als opvatting van de wetgever beschouwt, moet de door de Consumentenbond aangespannen procedure worden aangemerkt als een daad van rechtsvervolging van de zijde van [eiser] die de verjaring van zijn schadevergoedingsvordering jegens [gedaagde] heeft gestuit. Het arrest waarnaar [gedaagde] heeft verwezen, maakt het vorenstaande niet anders omdat dit geen betrekking heeft op een collectieve actie en alleen daarom al niet goed vergelijkbaar is met deze zaak. De stelling van [gedaagde] dat de Consumentenbond geen schuldeiser in de zin van artikel 3:317 BW is, heeft de rechtbank gepasseerd. Dit artikel handelt immers over de stuiting van de verjaring door aanmaning of mededeling en dit is in het onderhavige geval niet aan de orde.
4.2.7. De volgende vraag is wat het effect is geweest van deze stuiting. Bij de beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende. Met de invoering van de collectieve actiebevoegdheid van artikel 3:305a BW heeft de wetgever omwille van een effectieve en efficiënte afdoening van vormen van massaschade mogelijk gemaakt dat een belangenorganisatie een verklaring voor recht vordert ter zake van onder meer onrechtmatig handelen. De wetgever heeft echter niet voorzien in een specifieke bepaling voor de termijn waarbinnen een individuele schadevergoedingsvordering aansluitend op een collectieve actie moet zijn ingesteld. Hierdoor is sprake van een omissie in de wettelijke regeling betreffende verjaring. Onverkorte toepassing van het op 1 januari 1992 - derhalve vóór de inwerkingtreding van artikel 3:305a BW op 1 juli 2004 - in werking getreden artikel 3:319 BW op het onderhavige geval, druist in tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever.
4.2.8. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de strekking van de collectieve actie van artikel 3:305a BW immers mee dat de individuele gerechtigde die een schadevergoedingsvordering wenst in te stellen hiermee mag wachten totdat in het kader van een collectieve actie onherroepelijk is vastgesteld wie daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden. Laatstgenoemde dient er dus, zowel wat zijn bewijspositie als zijn vermogenspositie betreft, rekening mee te houden dat er na een toewijzende uitspraak waarin hij berust, aansluitend individuele schadevergoedingsacties kunnen volgen.
Gelet op het doel en de rechtvaardiging van bevrijdende verjaring dient op enig moment het belang dat de debiteur ([gedaagde]) erbij heeft dat de vordering tot schadevergoeding tegen hem niet meer in rechte kan worden afgedwongen zwaarder te wegen dan het belang dat de gerechtigde ([eiser]) heeft bij voortdurende afdwingbaarheid van zijn vordering.
Dit betekent dat een individuele schadevergoedingsvordering binnen een redelijke termijn na afloop van de collectieve actie dient te worden ingesteld.
4.2.9. Zoals hiervoor onder 2.5 is weergegeven, heeft het Hof bij arrest van 25 oktober 2007 het vonnis van deze rechtbank waarbij een verklaring voor recht over onrechtmatig handelen van onder meer [gedaagde] is uitgesproken, bekrachtigd. Bij dagvaarding van 21 december 2007 heeft [eiser] vervolgens een vordering tot schadevergoeding ingesteld. De rechtbank is, al het vorenstaande in aanmerking nemende, van oordeel dat
[eiser] zijn vordering in ieder geval binnen een redelijke termijn na het arrest van het Hof aanhangig heeft gemaakt. De stelling van [gedaagde] dat zij niet wist voor wie de Consumentenbond optrad, maakt het voorgaande niet anders.
4.2.10. Gelet op al het vorenstaande wordt het beroep op verjaring dan ook verworpen.
Zie op het punt van liegen en bedriegen door banken de volgende jurisprudentie:
Ons recht staat niet toe, dat banken oneerlijk zijn tegen hun klanten:
Mooi voorbeeld in de rechtspraak (pareltje die uitspraak) vindt u hier: uitspraak van de Hoge Raad van 29 september 1995, nr. 15752, NJ 1998, nr. 81 m.nt. CJHB (geen LJN nr.).
Bij die uitspraak heeft de Hoge Raad in stand gelaten het navolgende oordeel van het gerechtshof Amsterdam:
“4.3 Ad b en c
In het algemeen kan niet verlangd worden dat een partij (A) die over de gevolgen van een mogelijk door haar gepleegde wanprestatie onderhandelt, haar wederpartij (B) over B’s rechtspositie ten opzichte van haarzelf (A) informeert. Evenmin kan men die partij in het algemeen het recht ontzeggen haar rechtspositie rooskleuriger voor te stellen dan deze in werkelijkheid is.
Een ander oordeel is echter in de hier te berechten zaak op zijn plaats, indien de stellingen van Hendriks juist zijn, indien derhalve zou komen vast te staan dat Hendriks recht zou hebben gehad op een aanmerkelijk hogere schadevergoeding dan is overeengekomen. In dat geval verhindert immers de rol die de bank in het maatschappelijk verkeer vervult, te aanvaarden, dat de bank haar cliënt onjuiste informatie verstrekt over diens rechtspositie.”.”.
Let op: het enkele sec aanbieden van een 'lagere vergoeding' wordt al aangemerkt als het 'onjuiste informatie verstrekken over diens rechtspositie', ondanks ieder anders luidend standpunt van de bank (banken (en vooral haar advocaten) redeneren namelijk (opzettelijk) ten onrechte: bank mag dan misschien niet liegen tegen klant, maar hoeft niet spontaan te zeggen hoe het dan wel zit; nu dat moet de bank nu juist wel, ook wat betreft de hoogte van de vergoeding die een klant maximaal kan krijgen!
Uit deze jurisprudentie volgt onder meer, dat banken bij het doen van een aanbod tot regelen / schikken aan een niet-deskundige partij, haar klanten spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist dient in te lichten over a. diens rechtspositie jegens de bank, inclusief de (collectieve) stuiting van de verjaring en het niet-verjaard zijn van alle vorderingen / aanspraken / claims en b. over (veel gunstigere) uitspraken van o.a. rechters en geschillencommissies, bij gebreke waarvan een vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling kan worden vernietigd.
Zelfs als de klant een advocaat - of andere belangenbehartiger - heeft, dan toch moet de bank de klant spontaan, uitdrukkelijk, volledig en juist inlichten!
Banken, bankdirecties en hun advocaten denken daar meestal heel anders over!