Rechtbank en bindende arbitrage.
Geplaatst: 26 jun 2012 12:44
Het gaat hier om de onderstaande situatie:
Wegens een geschil met een advocaat aangaande voorlichting en declaraties, hetgeen niet tot een oplossing mocht komen, is via de deken mijn geschil bij de geschillencommissie advocatuur terecht gekomen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een arbitraal eindvonnis waar geen hoger beroep tegen mogelijk is.
De advocaat heeft mij niet (conform regel 19 van gedragcode advocatuur) voordat de procedure een aanvang zou nemen geïnformeerd dat deze een geding bij de geschillencommissie advocatuur aanhangig zou gaan maken.
De geschillencommissie heeft conform artikel 1058b dit vonnis gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank binnen welk arrondissement de plaats van de arbitrage is gelegen.
De advocaat heeft conform art. 1062 Rv een verzoek ingediend bij de rechtbank om verlof te krijgen het arbitrale vonnis ten uitvoer te brengen.
Met de uitspraak van de geschillen commissie was ik het om uiteenlopende redenen niet eens en heb hiertegen verzet aangetekend bij de rechtbank. Er heeft bij de rechtbank een hoorzitting plaatsgevonden die uitgemond is in een voor mij negatieve beschikking en waarin is bepaald dat de voorzieningenrechter, het verzoek van de advocaat heeft toegewezen. Uitsluitend is gekeken of de uitspraak van de geschillen commissie niet in strijd was met de openbare orde en goede zeden.
Met name is tijdens deze hoorzitting geattendeerd op 2 vonnissen bij het kantongerecht waarbij de advocaat niet ontvankelijk is verklaard en deze zijn nota’s diende te laten begroten.
De advocaat heeft getracht de (achterstallige) nota’s via de kantonrechter te incasseren maar is als zodanig in de 1ste procedure niet ontvankelijk verklaard en verwezen naar een begrotingsprocedure conform het bepaalde in artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz). Na 2 jaar een gelijksoortige procedure hetgeen heeft geleid tot hetzelfde vonnis, een niet ontvankelijkheids verklaring.
Aan beide vonnissen heeft de advocaat geen gehoor gegeven.
Als rede werd aangegeven dat primair eerst de bedragen van de niet betaalde nota’s op een derde rekening van het Buro van de locale Orde van diende te worden gestort. Een van de juridische medewerkers op dat bureau gaf aan dat hier geen formele bepalingen voor zijn.
Ook merkwaardig is het gegeven dat de advocaat zich heeft gewend tot de geschillencommissie advocatuur om een nota aangaande griffierechten te laten begroten, waarbij de commissie heeft verklaard dat het begroten van nota’s niet tot de competentie van de commissie behoort.
Ten overvloede, griffierechten niet zijn te begroten, deze zijn een percentage zijn van de geëiste hoofdsom in een procedure en staan derhalve wettelijk vast.
Onbegrijpelijk in dit verband is dat de commissie volledig voorbij gaat aan de 2 kantonrechtervonnissen, die m.i. prevaleren boven een bindende uitspraak van de geschillencommissie en derhalve m.i. voorrang hebben. Zolang aan de 2 kantonrechtervonnissen voorbij wordt gegaan kan het m.i. niet zo zijn dat dan een uitspraak van de geschillencommissie voorrang krijgt.
De enige en nog resterende mogelijkheid om tegen dit vonnis in het geweer te komen is bepaald in Wetboek van Burgerlijke van Rechtsvordering artikel 1064
“Tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis dat niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep, of tegen een geheel of gedeeltelijk eindvonnis, gewezen in arbitraal hoger beroep, staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping op de voet van deze afdeling open.”
Een reactie op het bovenstaande wordt op prijs gesteld,
Wegens een geschil met een advocaat aangaande voorlichting en declaraties, hetgeen niet tot een oplossing mocht komen, is via de deken mijn geschil bij de geschillencommissie advocatuur terecht gekomen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een arbitraal eindvonnis waar geen hoger beroep tegen mogelijk is.
De advocaat heeft mij niet (conform regel 19 van gedragcode advocatuur) voordat de procedure een aanvang zou nemen geïnformeerd dat deze een geding bij de geschillencommissie advocatuur aanhangig zou gaan maken.
De geschillencommissie heeft conform artikel 1058b dit vonnis gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank binnen welk arrondissement de plaats van de arbitrage is gelegen.
De advocaat heeft conform art. 1062 Rv een verzoek ingediend bij de rechtbank om verlof te krijgen het arbitrale vonnis ten uitvoer te brengen.
Met de uitspraak van de geschillen commissie was ik het om uiteenlopende redenen niet eens en heb hiertegen verzet aangetekend bij de rechtbank. Er heeft bij de rechtbank een hoorzitting plaatsgevonden die uitgemond is in een voor mij negatieve beschikking en waarin is bepaald dat de voorzieningenrechter, het verzoek van de advocaat heeft toegewezen. Uitsluitend is gekeken of de uitspraak van de geschillen commissie niet in strijd was met de openbare orde en goede zeden.
Met name is tijdens deze hoorzitting geattendeerd op 2 vonnissen bij het kantongerecht waarbij de advocaat niet ontvankelijk is verklaard en deze zijn nota’s diende te laten begroten.
De advocaat heeft getracht de (achterstallige) nota’s via de kantonrechter te incasseren maar is als zodanig in de 1ste procedure niet ontvankelijk verklaard en verwezen naar een begrotingsprocedure conform het bepaalde in artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz). Na 2 jaar een gelijksoortige procedure hetgeen heeft geleid tot hetzelfde vonnis, een niet ontvankelijkheids verklaring.
Aan beide vonnissen heeft de advocaat geen gehoor gegeven.
Als rede werd aangegeven dat primair eerst de bedragen van de niet betaalde nota’s op een derde rekening van het Buro van de locale Orde van diende te worden gestort. Een van de juridische medewerkers op dat bureau gaf aan dat hier geen formele bepalingen voor zijn.
Ook merkwaardig is het gegeven dat de advocaat zich heeft gewend tot de geschillencommissie advocatuur om een nota aangaande griffierechten te laten begroten, waarbij de commissie heeft verklaard dat het begroten van nota’s niet tot de competentie van de commissie behoort.
Ten overvloede, griffierechten niet zijn te begroten, deze zijn een percentage zijn van de geëiste hoofdsom in een procedure en staan derhalve wettelijk vast.
Onbegrijpelijk in dit verband is dat de commissie volledig voorbij gaat aan de 2 kantonrechtervonnissen, die m.i. prevaleren boven een bindende uitspraak van de geschillencommissie en derhalve m.i. voorrang hebben. Zolang aan de 2 kantonrechtervonnissen voorbij wordt gegaan kan het m.i. niet zo zijn dat dan een uitspraak van de geschillencommissie voorrang krijgt.
De enige en nog resterende mogelijkheid om tegen dit vonnis in het geweer te komen is bepaald in Wetboek van Burgerlijke van Rechtsvordering artikel 1064
“Tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis dat niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep, of tegen een geheel of gedeeltelijk eindvonnis, gewezen in arbitraal hoger beroep, staan slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en van herroeping op de voet van deze afdeling open.”
Een reactie op het bovenstaande wordt op prijs gesteld,