Rechtszaak zonder einde
Geplaatst: 22 nov 2013 15:54
Ik ben al ruim 8 jaar bezig aan een rechtszaak (sinds 14-9-2005) tegen de Abn amro (waarvan de Nederlandse overheid grootaandeelhouder is) en begin te wanhopen of er ooit nog een einde aan komt. Deze zaak loopt al 6 jaar bij het Hof (sinds 2007, waarvan 1 ½ jaar bij de Hoge Raad), waarin het al grofweg 15 keer een arrest “aangehouden” heeft, de Abn amro meerdere keren heeft geadviseerd te schikken en bovendien mijn vordering verminderd heeft.
In juli 2003 werd een “reorganisatie“ van mijn afdeling gestart in het kader van de geplande outsourcing naar het bedrijf TCS. Vanaf september 2003 werd ik in 6 projecten in 3 verschillende functies tegelijk ingezet. Ik begon in deze periode last te krijgen van psychische problemen.
Op 1-3-2004 verscheen ik niet meer op mijn werk; ik werd vervolgens op staande voet ontslagen. Ik ben tot en met 18-7-2005 opgesloten in het psychiatrisch “ziekenhuis”. Kort nadat ik vrijgelaten werd, sprak ik een advocaat om een rechtszaak tegen de Abn amro te starten. Op 14-9-2005 stuurde deze advocaat een brief aan de Abn amro om te protesteren tegen mijn ontslag.
Op 27-1-2006 was de zitting in kort geding bij de kantonrechter, mijn advocaat bepleitte: 1) Abn amro wist dat ik ziek was (en mijn familie me ziek gemeld had); 2) mijn ouders tijdig tegen mijn ontslag geprotesteerd hadden; 3) ik zelf – omdat ik dat wegens psychische ziekte niet eerder kon – tijdig naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geprotesteerd had op 14-9-2005. De Abn amro bepleitte kort gezegd: 1) we wisten dat hij ziek was (en dat ik me alleen zelf ziek had kunnen melden); 2) mijn ouders niet tegen mijn ontslag geprotesteerd hadden; 3) niet weersproken dat ik niet eerder kon protesteren, maar omdat mijn vordering verjaard was (vanaf 6 maanden na mijn ontslag) al mijn argumenten niet relevant waren. Deze kantonrechter wees mijn vordering af: omdat mijn vordering op 14-9-2005 al verjaard was, waren alle andere argumenten niet relevant.
Daarna is mijn advocaat een bodemprocedure gestart; de kantonrechter wees mijn vordering af op 2-5-2007 en herhaalde de eerdere uitspraak in het kort geding. Mijn advocaat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof: nadat hij zijn Memorie van grieven indiende reageerde de Abn amro daarop in mei 2008; vervolgens begon het lange wachten. Op 21-7-2009 wees het Hof eindelijk een “arrest” (deze is gepubliceerd met LJN BO9813), dat is samen te vatten met: “Wij bevelen een comparitie aan om de mogelijkheid tot een schikking te onderzoeken”.
Op 15-12-2009 vond de comparitie plaats: er werd bijna alleen maar gesproken over voorbeelden waaruit bleek dat ik in 2004 psychisch ziek was, waarbij het Hof benadrukte dat Abn amro dat wist.
Op 12-10-2010 werd er eindelijk – na diverse keren uitgesteld te zijn – door het Hof een “tweede tussentijds arrest” gewezen (deze is gepubliceerd met LJN BO4969), waarin het oordeelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als mijn loonvordering verjaard zou zijn (en dat ik mijn vordering verminderd had tot 1-6-2006).
De Abn amro stelde op 12-1-2013 Principale cassatie in; ik stelde op 11-3-2012 Incidentele cassatie in (tegen de vermindering van mijn vordering). Op 22-6-2012 gaf de Hoge Raad mij in zowel de principale als incidentele cassatie gelijk (dit arrest is gepubliceerd met LJN BW5695). Het arrest van 12-10-2010 hield dus stand, behalve de “vermindering van eis”, waartoe het Hof besloten had.
Nadat mijn (nieuwe) advocaat de rechtszaak met dagvaarding opnieuw aanhangig had gemaakt bij het Hof, heeft deze op 8-1-2013 een “Memorie na verwijzing” ingediend. De Abn amro moest op 5-3-2013 daarop reageren.
Toen stelde het Gerechtshof 11-6-2013 vast als datum voor het wijzen van arrest. Op 11-6-2013 werd het arrest uitgesteld tot 9-7-2013, vervolgens tot 22-10-2013, 5-11-2013 en tot 6-5-2014.
In juli 2003 werd een “reorganisatie“ van mijn afdeling gestart in het kader van de geplande outsourcing naar het bedrijf TCS. Vanaf september 2003 werd ik in 6 projecten in 3 verschillende functies tegelijk ingezet. Ik begon in deze periode last te krijgen van psychische problemen.
Op 1-3-2004 verscheen ik niet meer op mijn werk; ik werd vervolgens op staande voet ontslagen. Ik ben tot en met 18-7-2005 opgesloten in het psychiatrisch “ziekenhuis”. Kort nadat ik vrijgelaten werd, sprak ik een advocaat om een rechtszaak tegen de Abn amro te starten. Op 14-9-2005 stuurde deze advocaat een brief aan de Abn amro om te protesteren tegen mijn ontslag.
Op 27-1-2006 was de zitting in kort geding bij de kantonrechter, mijn advocaat bepleitte: 1) Abn amro wist dat ik ziek was (en mijn familie me ziek gemeld had); 2) mijn ouders tijdig tegen mijn ontslag geprotesteerd hadden; 3) ik zelf – omdat ik dat wegens psychische ziekte niet eerder kon – tijdig naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geprotesteerd had op 14-9-2005. De Abn amro bepleitte kort gezegd: 1) we wisten dat hij ziek was (en dat ik me alleen zelf ziek had kunnen melden); 2) mijn ouders niet tegen mijn ontslag geprotesteerd hadden; 3) niet weersproken dat ik niet eerder kon protesteren, maar omdat mijn vordering verjaard was (vanaf 6 maanden na mijn ontslag) al mijn argumenten niet relevant waren. Deze kantonrechter wees mijn vordering af: omdat mijn vordering op 14-9-2005 al verjaard was, waren alle andere argumenten niet relevant.
Daarna is mijn advocaat een bodemprocedure gestart; de kantonrechter wees mijn vordering af op 2-5-2007 en herhaalde de eerdere uitspraak in het kort geding. Mijn advocaat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof: nadat hij zijn Memorie van grieven indiende reageerde de Abn amro daarop in mei 2008; vervolgens begon het lange wachten. Op 21-7-2009 wees het Hof eindelijk een “arrest” (deze is gepubliceerd met LJN BO9813), dat is samen te vatten met: “Wij bevelen een comparitie aan om de mogelijkheid tot een schikking te onderzoeken”.
Op 15-12-2009 vond de comparitie plaats: er werd bijna alleen maar gesproken over voorbeelden waaruit bleek dat ik in 2004 psychisch ziek was, waarbij het Hof benadrukte dat Abn amro dat wist.
Op 12-10-2010 werd er eindelijk – na diverse keren uitgesteld te zijn – door het Hof een “tweede tussentijds arrest” gewezen (deze is gepubliceerd met LJN BO4969), waarin het oordeelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als mijn loonvordering verjaard zou zijn (en dat ik mijn vordering verminderd had tot 1-6-2006).
De Abn amro stelde op 12-1-2013 Principale cassatie in; ik stelde op 11-3-2012 Incidentele cassatie in (tegen de vermindering van mijn vordering). Op 22-6-2012 gaf de Hoge Raad mij in zowel de principale als incidentele cassatie gelijk (dit arrest is gepubliceerd met LJN BW5695). Het arrest van 12-10-2010 hield dus stand, behalve de “vermindering van eis”, waartoe het Hof besloten had.
Nadat mijn (nieuwe) advocaat de rechtszaak met dagvaarding opnieuw aanhangig had gemaakt bij het Hof, heeft deze op 8-1-2013 een “Memorie na verwijzing” ingediend. De Abn amro moest op 5-3-2013 daarop reageren.
Toen stelde het Gerechtshof 11-6-2013 vast als datum voor het wijzen van arrest. Op 11-6-2013 werd het arrest uitgesteld tot 9-7-2013, vervolgens tot 22-10-2013, 5-11-2013 en tot 6-5-2014.