Nog maar eens de uitkomsten van het Rapport AFM! ! !
Geplaatst: 04 mar 2004 13:37
7 Uitkomsten onderzoek AFM
In paragraaf 7.1 wordt eerst nader ingegaan op het handhavingsinstrumentarium van de AFM. Aan de hand van de voornoemde fases met betrekking tot de zorgplicht en de op dat moment van toepassing zijnde Nadere Regeling, zijn in paragrafen 7.2 tot en met 7.7 de tekortkomingen weergegeven die zijn geconstateerd bij één of meer aanbieders.
7.1 Handhaving
Indien de AFM vaststelt dat een effecteninstelling de gestelde gedragsregels niet naleeft, heeft de AFM de mogelijkheid handhavingsmaatregelen jegens betrokken effecteninstelling te treffen. Zo kan de AFM bij niet naleving van regels daarop de aandacht vestigen van de betrokken effecteninstelling en zonodig de effecteninstelling een aanwijzing geven om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen.
Daarnaast kan de AFM sedert 1 januari 2000 door tussenkomst van de “boetefunctionaris” besluiten om de effecteninstelling een boete dan wel een last onder dwangsom op te leggen. De AFM kan -kort gezegd- deze boete en/of dwangsom publiceren. De AFM kan voorts besluiten een “stille curator” aan te stellen of de vergunning in te trekken, voor zover het een effecteninstelling niet zijnde een kredietinstelling betreft.
Opgemerkt dient te worden dat de verschillende onderzoeken in diverse stadia van afronding verkeren. Gelet op de ernst van de geconstateerde overtredingen heeft de AFM met betrekking tot één of meer aanbieders handhavingsmiddelen ingezet. Omwille van eerder genoemde geheimhoudingsplicht kan niet op de concrete handhavingsmaatregelen jegens afzonderlijke aanbieders worden ingegaan.
7.2 Promotie en acquisitie; Transparantie
De voornaamste wettelijke verplichtingen waar effecteninstellingen uit hoofde van promotie en acquisitie aan dienen te voldoen zijn neergelegd in artikel 26 (verbod op cold calling) en 33 (transparantie van reclame-uitingen)
Nadere Regeling.
De bevindingen en conclusies met betrekking tot het onderzoek naar reclame-uitingen zijn door de AFM verwoord in het rapport “Aandelenlease: niet bij rendement alleen”, dat in oktober 2002 is gepubliceerd. De meest relevante conclusies uit dit rapport zijn:
• De aanbieders spiegelen in hun reclame-uitingen de te verwachten rendementen van aandelen te hoog voor. Het is realistischer om uit te gaan van een rendement voor aandelen op de lange termijn van 8%.
• Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van consumptieve rente is het risicoprofiel van het product verslechterd. Dat kwam te weinig in de advertenties tot uitdrukking.
• In de jaren negentig waren de omstandigheden op de aandelenmarkten zeer goed. De koersen stegen met tientallen procenten per jaar. De in de advertenties gehanteerde voorbeeldpercentages ten aanzien van rendement, die op een periode van vijf jaar historie waren gebaseerd, waren soms 15% of hoger.
Alhoewel deze cijfers feitelijk juist zijn, is het de vraag of deze zonder meer doorgetrokken kunnen worden naar de toekomst, aangezien er sprake was van een historisch gezien zeer gunstige periode.
• In de advertenties wordt ten aanzien van risico te weinig nadrukkelijk gewezen op de kans op dalende koersen. Niet alleen de winsten kunnen door aandelenlease een impuls krijgen, dat geldt ook voor de verliezen. De klant kan bij bepaalde producten met een restschuld blijven zitten. Na een aantal zeer goede jaren neemt de kans op minder goede rendementen toe.
Naast voornoemde conclusies heeft de AFM bij de in 2002 verrichte onderzoeken vastgesteld dat:
• in weerwil van de strenger wordende regels ter zake van reclame-uitingen diverse reclame-uitingen minder transparant en in voorkomende gevallen op bepaalde onderdelen zelfs misleidend zijn geworden, op grond waarvan potentiële cliënten zich geen evenwichtig beeld konden vormen van het product en de daarmee samenhangende risico’s; en
• één of meer aanbieders gebruik maakten van zogenaamde “call-centra”. De AFM heeft geconstateerd dat één of meer van deze call-centra potentiële cliënten telefonisch hebben benaderd om hen te bewegen aandelenleaseproducten te kopen, zonder dat betrokken cliënten hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk toestemming hebben gegeven. Dergelijke directe verkooptechnieken via de telefoon konden ertoe leiden dat potentiële cliënten, zonder een goede afweging te kunnen maken van het aanbod, hebben besloten tot aankoop van een aandelenleaseproduct.
7.3 Aangaan relatie; Ken uw cliënt
Met betrekking tot deze schakel in de zorgplichtketen zijn met name de artikelen 27 (cliëntenovereenkomst) en 28 lid 1 (cliëntenprofiel) van de Nadere Regeling van belang.
• De AFM heeft vastgesteld dat door één of meer aanbieders bij het aangaan van de contractuele relatie onvoldoende invulling is gegeven aan het opmaken van het cliëntenprofiel. Zo is er verzuimd voldoende kennis te nemen van de beleggingervaring en de beleggingdoelstelling van de cliënt. De informatie met betrekking tot de financiële positie van de cliënt is door één of meer aanbieders primair ten behoeve van de reductie van het kredietrisico van de aanbieder(s) opgevraagd, en niet teneinde het cliëntenprofiel vast te stellen. De AFM is van mening dat een groot deel van de verkochte aandelenleaseproducten als zeer risicovol kwalificeert. Dit houdt onder meer in dat het product slechts voor een specifieke groep beleggers geschikt is, namelijk beleggers die een hoge mate van risico accepteren èn die de financiële gevolgen van een negatieve koersontwikkeling (de restschuld) kunnen dragen. Door tekortschietende dan wel ontbrekende cliëntenprofielen hebben aanbieders zich op het moment van aangaan van de relatie met hun cliënt onvoldoende kunnen vergewissen dat de aangeboden aandelenleaseproducten aansloten bij de wensen, verwachtingen en financiële mogelijkheden van de cliënten.
• Bij één of meer aanbieders is geconstateerd dat in de aandelenenlease-overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de dienstverlening, de rechten en verplichtingen van de cliënt onvoldoende duidelijk zijn vastgelegd. Zo zijn bijvoorbeeld de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de consequenties daarvan voor de cliënt (boete, c.q. restschuld) in één of meer gevallen onvoldoende duidelijk weergegeven.
7.4 Dienstverlening; uitvoering
Op deze fase in de zorgplichtketen zijn met name artikel 28 lid 1 (cliëntenprofiel) en 30 (uitvoering en afwikkeling, best execution) van de Nadere Regeling van toepassing.
• Gegeven de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot het inwinnen van informatie om een cliëntenprofiel op te stellen, was het voor één of meer aanbieders niet goed mogelijk na te gaan of de dienstverlening (in casu het aandelenleaseproduct) aansluit bij het profiel en daarmee bij de wensen van de cliënt.
• De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders de cliënten niet tegen de beste prijs heeft/hebben afgerekend. In deze gevallen wijkt de prijs waartegen de cliënten werden afgerekend in ongunstige zin af van de daadwerkelijke beurskoers(en) op de betreffende dag. Deze doorbreking van de best-execution regel leidt tot een direct financieel nadeel voor de aandelenleasecliënt.
7.5 Rapportage; transparant en inzichtelijk
Met name de artikelen 34 tot en met 37 Nadere Regeling (effectennota, vermogensbeheerrapportage, positieoverzichten en depotoverzichten) zijn hier van belang.
• De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders, in plaats van maandelijks, de cliënten op jaarbasis voorzagen van een positie-overzicht. Hierdoor zijn de aandelenleasecliënten onvoldoende in staat gesteld zich een adequaat beeld te vormen van de waardeontwikkeling van hun portefeuille.
7.6 Controle
In de artikelen 28 leden 3 en 4 Nadere Regeling zijn nadere regels gesteld ten aanzien van de bewaking van posities en zekerheden.
• Door het aangaan van een aandelenlease-overeenkomst gaat de cliënt een positie aan in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen. Hij koopt immers aandelen en daarmee neemt hij een positie in (de cliënt bezit aandelen waarover hij een koersrisico loopt). Doordat hij tegelijkertijd een afbetalingsregeling sluit, vloeien uit die positie verplichtingen voort. Gedurende de looptijd van de aandelenlease-overeenkomst kan een (oplopend) beleggingsverlies ontstaan, te weten een (oplopend) negatief verschil tussen de verwachte opbrengst van het pakket aandelen en het restant van de hoofdsom van de lening. Na betaling van alle rentetermijnen, danwel bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de cliënt, kan deze zodoende een (aanzienlijke) restschuld overhouden.
De in artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling opgenomen gedragsregels behelzen de geboden voor instellingen om er, in het belang van hun cliënten, op toe te zien dat deze over voldoende saldi beschikken ter nakoming van hun financiële verplichtingen en, indien nodig, aanvullende zekerheden te vragen of zo spoedig mogelijk door de cliënt ingenomen posities te sluiten indien geen aanvullende zekerheden kunnen worden verstrekt.
Deze gedragsregels vormen derhalve een nadere invulling van het bepaalde in artikel 24 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, welk artikel haar grondslag vindt in artikel 11 van de Wte 1995.
Gebleken is dat veel aanbieders van effectenleaseproducten in het verleden van de veronderstelling zijn uit gegaan dat de bepalingen van artikel 28, leden 3 en 4 Nadere Regeling niet van toepassing zouden zijn ingeval van effectenlease-overeenkomsten. Gelet daarop heeft de AFM in augustus 2002 via haar nieuwsbrief “Inzicht” op de reikwijdte en toepasselijkheid van dit artikel gewezen.
Onlangs heeft de AFM op grond van artikel 11 lid 3 van de Wte 1995 aan één of meer aanbieders van aandelenleaseproducten op verzoek een ontheffing van de saldibewakingsplicht verleend. De AFM acht naleving van de saldi-bewakingsplicht onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de beleggers, mede gegeven het feit dat een groot aantal van hen inmiddels in een aanmerkelijke schuldpositie verkeert en een grote som geld zou moeten bijstorten om aan hun verplichtingen te voldoen.
Voor alle nieuw af te sluiten aandelenlease-overeenkomsten is de saldibewakingsplicht van toepassing.
7.7 AO/IC
Bijlage 4 van de Nadere Regeling bevat in aanvulling op artikel 24 nadere regels voor de administratieve organisatie en het systeem van interne controle (ao/ic) voor een effecteninstelling. De bescherming van beleggers en de complexiteit van het aandelenleaseproduct stelt hoge eisen aan de ao/ic.
• Bij één of meer aanbieders is vastgesteld dat de ao/ic in het algemeen ontbrak dan wel qua opzet, bestaan en/of werking gebrekkig was. Hierdoor kan/kunnen de betreffende aanbieder(s) niet of onvoldoende aannemelijk maken dat de beheersing van de zorgplichtaspecten met betrekking tot de aandelenleasecliënten voldoende in de bedrijfsvoering is geborgd.
• De AFM heeft vastgesteld dat een adequate klachtenregistratie dan wel klachtenprocedure bij één of meer aanbieders ontbrak. Hiermee is door de betrokken aanbieder(s) het belang van de cliënten onvoldoende in acht genomen.
• De AFM heeft bij één of meer aanbieders vastgesteld dat de aan- en verkoopprocedure met betrekking tot de onderliggende aandelen van het aandelenleaseproduct niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen uit hoofde van bijlage 4 bij de Nadere Regeling. Hierdoor is niet gewaarborgd dat de orders uit hoofde van het aandelenleaseproduct tijdig en tegen de juiste koers zijn uitgevoerd.
Nadrukkelijk merkt de AFM op dat deze overtredingen afzonderlijk of in combinatie zijn geconstateerd bij één of meer aanbieders.
Het volledige Rapport is te lezen op:
http://www.pay-back.nl/Documenten/Rapport%20AFM.doc
In paragraaf 7.1 wordt eerst nader ingegaan op het handhavingsinstrumentarium van de AFM. Aan de hand van de voornoemde fases met betrekking tot de zorgplicht en de op dat moment van toepassing zijnde Nadere Regeling, zijn in paragrafen 7.2 tot en met 7.7 de tekortkomingen weergegeven die zijn geconstateerd bij één of meer aanbieders.
7.1 Handhaving
Indien de AFM vaststelt dat een effecteninstelling de gestelde gedragsregels niet naleeft, heeft de AFM de mogelijkheid handhavingsmaatregelen jegens betrokken effecteninstelling te treffen. Zo kan de AFM bij niet naleving van regels daarop de aandacht vestigen van de betrokken effecteninstelling en zonodig de effecteninstelling een aanwijzing geven om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen.
Daarnaast kan de AFM sedert 1 januari 2000 door tussenkomst van de “boetefunctionaris” besluiten om de effecteninstelling een boete dan wel een last onder dwangsom op te leggen. De AFM kan -kort gezegd- deze boete en/of dwangsom publiceren. De AFM kan voorts besluiten een “stille curator” aan te stellen of de vergunning in te trekken, voor zover het een effecteninstelling niet zijnde een kredietinstelling betreft.
Opgemerkt dient te worden dat de verschillende onderzoeken in diverse stadia van afronding verkeren. Gelet op de ernst van de geconstateerde overtredingen heeft de AFM met betrekking tot één of meer aanbieders handhavingsmiddelen ingezet. Omwille van eerder genoemde geheimhoudingsplicht kan niet op de concrete handhavingsmaatregelen jegens afzonderlijke aanbieders worden ingegaan.
7.2 Promotie en acquisitie; Transparantie
De voornaamste wettelijke verplichtingen waar effecteninstellingen uit hoofde van promotie en acquisitie aan dienen te voldoen zijn neergelegd in artikel 26 (verbod op cold calling) en 33 (transparantie van reclame-uitingen)
Nadere Regeling.
De bevindingen en conclusies met betrekking tot het onderzoek naar reclame-uitingen zijn door de AFM verwoord in het rapport “Aandelenlease: niet bij rendement alleen”, dat in oktober 2002 is gepubliceerd. De meest relevante conclusies uit dit rapport zijn:
• De aanbieders spiegelen in hun reclame-uitingen de te verwachten rendementen van aandelen te hoog voor. Het is realistischer om uit te gaan van een rendement voor aandelen op de lange termijn van 8%.
• Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van consumptieve rente is het risicoprofiel van het product verslechterd. Dat kwam te weinig in de advertenties tot uitdrukking.
• In de jaren negentig waren de omstandigheden op de aandelenmarkten zeer goed. De koersen stegen met tientallen procenten per jaar. De in de advertenties gehanteerde voorbeeldpercentages ten aanzien van rendement, die op een periode van vijf jaar historie waren gebaseerd, waren soms 15% of hoger.
Alhoewel deze cijfers feitelijk juist zijn, is het de vraag of deze zonder meer doorgetrokken kunnen worden naar de toekomst, aangezien er sprake was van een historisch gezien zeer gunstige periode.
• In de advertenties wordt ten aanzien van risico te weinig nadrukkelijk gewezen op de kans op dalende koersen. Niet alleen de winsten kunnen door aandelenlease een impuls krijgen, dat geldt ook voor de verliezen. De klant kan bij bepaalde producten met een restschuld blijven zitten. Na een aantal zeer goede jaren neemt de kans op minder goede rendementen toe.
Naast voornoemde conclusies heeft de AFM bij de in 2002 verrichte onderzoeken vastgesteld dat:
• in weerwil van de strenger wordende regels ter zake van reclame-uitingen diverse reclame-uitingen minder transparant en in voorkomende gevallen op bepaalde onderdelen zelfs misleidend zijn geworden, op grond waarvan potentiële cliënten zich geen evenwichtig beeld konden vormen van het product en de daarmee samenhangende risico’s; en
• één of meer aanbieders gebruik maakten van zogenaamde “call-centra”. De AFM heeft geconstateerd dat één of meer van deze call-centra potentiële cliënten telefonisch hebben benaderd om hen te bewegen aandelenleaseproducten te kopen, zonder dat betrokken cliënten hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk toestemming hebben gegeven. Dergelijke directe verkooptechnieken via de telefoon konden ertoe leiden dat potentiële cliënten, zonder een goede afweging te kunnen maken van het aanbod, hebben besloten tot aankoop van een aandelenleaseproduct.
7.3 Aangaan relatie; Ken uw cliënt
Met betrekking tot deze schakel in de zorgplichtketen zijn met name de artikelen 27 (cliëntenovereenkomst) en 28 lid 1 (cliëntenprofiel) van de Nadere Regeling van belang.
• De AFM heeft vastgesteld dat door één of meer aanbieders bij het aangaan van de contractuele relatie onvoldoende invulling is gegeven aan het opmaken van het cliëntenprofiel. Zo is er verzuimd voldoende kennis te nemen van de beleggingervaring en de beleggingdoelstelling van de cliënt. De informatie met betrekking tot de financiële positie van de cliënt is door één of meer aanbieders primair ten behoeve van de reductie van het kredietrisico van de aanbieder(s) opgevraagd, en niet teneinde het cliëntenprofiel vast te stellen. De AFM is van mening dat een groot deel van de verkochte aandelenleaseproducten als zeer risicovol kwalificeert. Dit houdt onder meer in dat het product slechts voor een specifieke groep beleggers geschikt is, namelijk beleggers die een hoge mate van risico accepteren èn die de financiële gevolgen van een negatieve koersontwikkeling (de restschuld) kunnen dragen. Door tekortschietende dan wel ontbrekende cliëntenprofielen hebben aanbieders zich op het moment van aangaan van de relatie met hun cliënt onvoldoende kunnen vergewissen dat de aangeboden aandelenleaseproducten aansloten bij de wensen, verwachtingen en financiële mogelijkheden van de cliënten.
• Bij één of meer aanbieders is geconstateerd dat in de aandelenenlease-overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de dienstverlening, de rechten en verplichtingen van de cliënt onvoldoende duidelijk zijn vastgelegd. Zo zijn bijvoorbeeld de omstandigheden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de consequenties daarvan voor de cliënt (boete, c.q. restschuld) in één of meer gevallen onvoldoende duidelijk weergegeven.
7.4 Dienstverlening; uitvoering
Op deze fase in de zorgplichtketen zijn met name artikel 28 lid 1 (cliëntenprofiel) en 30 (uitvoering en afwikkeling, best execution) van de Nadere Regeling van toepassing.
• Gegeven de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot het inwinnen van informatie om een cliëntenprofiel op te stellen, was het voor één of meer aanbieders niet goed mogelijk na te gaan of de dienstverlening (in casu het aandelenleaseproduct) aansluit bij het profiel en daarmee bij de wensen van de cliënt.
• De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders de cliënten niet tegen de beste prijs heeft/hebben afgerekend. In deze gevallen wijkt de prijs waartegen de cliënten werden afgerekend in ongunstige zin af van de daadwerkelijke beurskoers(en) op de betreffende dag. Deze doorbreking van de best-execution regel leidt tot een direct financieel nadeel voor de aandelenleasecliënt.
7.5 Rapportage; transparant en inzichtelijk
Met name de artikelen 34 tot en met 37 Nadere Regeling (effectennota, vermogensbeheerrapportage, positieoverzichten en depotoverzichten) zijn hier van belang.
• De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders, in plaats van maandelijks, de cliënten op jaarbasis voorzagen van een positie-overzicht. Hierdoor zijn de aandelenleasecliënten onvoldoende in staat gesteld zich een adequaat beeld te vormen van de waardeontwikkeling van hun portefeuille.
7.6 Controle
In de artikelen 28 leden 3 en 4 Nadere Regeling zijn nadere regels gesteld ten aanzien van de bewaking van posities en zekerheden.
• Door het aangaan van een aandelenlease-overeenkomst gaat de cliënt een positie aan in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen. Hij koopt immers aandelen en daarmee neemt hij een positie in (de cliënt bezit aandelen waarover hij een koersrisico loopt). Doordat hij tegelijkertijd een afbetalingsregeling sluit, vloeien uit die positie verplichtingen voort. Gedurende de looptijd van de aandelenlease-overeenkomst kan een (oplopend) beleggingsverlies ontstaan, te weten een (oplopend) negatief verschil tussen de verwachte opbrengst van het pakket aandelen en het restant van de hoofdsom van de lening. Na betaling van alle rentetermijnen, danwel bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst door de cliënt, kan deze zodoende een (aanzienlijke) restschuld overhouden.
De in artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling opgenomen gedragsregels behelzen de geboden voor instellingen om er, in het belang van hun cliënten, op toe te zien dat deze over voldoende saldi beschikken ter nakoming van hun financiële verplichtingen en, indien nodig, aanvullende zekerheden te vragen of zo spoedig mogelijk door de cliënt ingenomen posities te sluiten indien geen aanvullende zekerheden kunnen worden verstrekt.
Deze gedragsregels vormen derhalve een nadere invulling van het bepaalde in artikel 24 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, welk artikel haar grondslag vindt in artikel 11 van de Wte 1995.
Gebleken is dat veel aanbieders van effectenleaseproducten in het verleden van de veronderstelling zijn uit gegaan dat de bepalingen van artikel 28, leden 3 en 4 Nadere Regeling niet van toepassing zouden zijn ingeval van effectenlease-overeenkomsten. Gelet daarop heeft de AFM in augustus 2002 via haar nieuwsbrief “Inzicht” op de reikwijdte en toepasselijkheid van dit artikel gewezen.
Onlangs heeft de AFM op grond van artikel 11 lid 3 van de Wte 1995 aan één of meer aanbieders van aandelenleaseproducten op verzoek een ontheffing van de saldibewakingsplicht verleend. De AFM acht naleving van de saldi-bewakingsplicht onder de huidige omstandigheden niet in het belang van de beleggers, mede gegeven het feit dat een groot aantal van hen inmiddels in een aanmerkelijke schuldpositie verkeert en een grote som geld zou moeten bijstorten om aan hun verplichtingen te voldoen.
Voor alle nieuw af te sluiten aandelenlease-overeenkomsten is de saldibewakingsplicht van toepassing.
7.7 AO/IC
Bijlage 4 van de Nadere Regeling bevat in aanvulling op artikel 24 nadere regels voor de administratieve organisatie en het systeem van interne controle (ao/ic) voor een effecteninstelling. De bescherming van beleggers en de complexiteit van het aandelenleaseproduct stelt hoge eisen aan de ao/ic.
• Bij één of meer aanbieders is vastgesteld dat de ao/ic in het algemeen ontbrak dan wel qua opzet, bestaan en/of werking gebrekkig was. Hierdoor kan/kunnen de betreffende aanbieder(s) niet of onvoldoende aannemelijk maken dat de beheersing van de zorgplichtaspecten met betrekking tot de aandelenleasecliënten voldoende in de bedrijfsvoering is geborgd.
• De AFM heeft vastgesteld dat een adequate klachtenregistratie dan wel klachtenprocedure bij één of meer aanbieders ontbrak. Hiermee is door de betrokken aanbieder(s) het belang van de cliënten onvoldoende in acht genomen.
• De AFM heeft bij één of meer aanbieders vastgesteld dat de aan- en verkoopprocedure met betrekking tot de onderliggende aandelen van het aandelenleaseproduct niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen uit hoofde van bijlage 4 bij de Nadere Regeling. Hierdoor is niet gewaarborgd dat de orders uit hoofde van het aandelenleaseproduct tijdig en tegen de juiste koers zijn uitgevoerd.
Nadrukkelijk merkt de AFM op dat deze overtredingen afzonderlijk of in combinatie zijn geconstateerd bij één of meer aanbieders.
Het volledige Rapport is te lezen op:
http://www.pay-back.nl/Documenten/Rapport%20AFM.doc