Nieuwe uitspraak DSI
Geplaatst: 26 mar 2004 10:37
Er is weer een nieuwe uitspraak beschikbaar van het DSI voor de geintresseerden:
Uitspraak KCD nr. 45 d.d. 11-03-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 45 d.d. 11 maart 2004
(prof.mr. C.E. du Perron, voorzitter, R.H.G. Mijné en H. Mik RA)
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klaagster heeft voor belegging van haar vermogen ten bedrage van ca. € 41.000 onder meer twee overeenkomsten afgesloten voor achtereenvolgens de producten X en Y. Volgens klaagster is zij door verweerder niet goed voorgelicht. Klaagster stelt dat zij niet wist dat de beleggingen in X en Y effectenleaseproducten waren en dat dit beleggingen met geleend geld waren. Indien zij dit zou heb-ben geweten zou ze er nooit in hebben toegestemd.
Klaagster was niet deskundig en niet ervaren op het gebied van beleggingen. De door verweerder voorgestelde beleggingen pasten niet bij het risicoprofiel van klaagster. Klaagster stelt dat verweer-der geen rekening heeft gehouden met haar inkomenspositie, haar leeftijd en haar sociale omstan-dig-heden.
Klaagster wenst de door haar geleden schade vergoed te krijgen door verweerder, waarbij zij de Commissie verzoekt de omvang van de schade vast te stellen.
INHOUD VAN HET VERWEER
Verweerder stelt zich op het standpunt te hebben voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster. Er zijn gespreide investeringen voorgesteld, waarbij de risico’s volgens verweerder goed waren ver-deeld. Volgens verweerder waren en zijn er geen indicaties dat de producten X en Y niet pasten bij de financiële situatie van klaagster.
Verweerder weerspreekt dat klaagster niet op de hoogte was of niet op de hoogte had kunnen zijn van de inhoud van deze producten.
Verweerder stelt dat klaagster destijds in alle rust op grond van de haar overhandigde documentatie een beslissing heeft kunnen nemen om al dan niet de overeenkomsten X en Y aan te gaan.
Verweerder is van mening dat klaagster vóór het sluiten van de overeenkomsten op de hoogte had kunnen en moeten zijn van het feit dat zij met beide producten met geleend geld zou beleggen. Verweerder verwijst in verband hiermee naar diverse artikelen van de desbetreffende overeen-kom-sten.
Verweerder betwist aansprakelijkheid voor enig verlies aan de kant van klaagster.
Verweerder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren, althans de klacht af te wijzen.
REACTIE OP HET VERWEER
Klaagster blijft er bij dat zij door verweerder niet goed is voorgelicht. Indien verweerder duidelijk uitgelegd zou hebben dat de beleggingen in X en Y met geleend geld zouden plaatsvinden, dan had klaagster daar beslist niet mee ingestemd. Als ondeskundig en onervaren belegger voer klaagster blind op de adviezen van verweerder.
BEHANDELING TER ZITTING
Verweerder bestrijdt het standpunt van klaagster dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de producten X en Y. Ten bewijze hiervan wijst verweerder er op dat de vooruitbetaalde rente bij de aan-gifte inkomstenbelasting op het inkomen van klaagster in mindering is gebracht.
De Commissie stelt naar aanleiding hiervan de vraag of klaagster niet door haar belastingadviseur op de hoogte is gesteld van de inhoud van de beleggingsproducten. Klaagster antwoordt dat haar belastingadviseur wist van de leaseproducten, doch dit niet met haar heeft willen bespreken.
De Commissie merkt op dat sprake was van een neutraal-defensief risicoprofiel en vraagt zich in ver-band hiermee af of het beleggen in leaseproducten in dit profiel past. Verweerder is van mening dat bij de beantwoording van deze vraag de samenstelling van de portefeuille in zijn geheel dient te worden bezien. Op grond hiervan is het antwoord van verweerder bevestigend. De omstandigheden van het moment in aanmerking genomen, meent verweerder dat hij een goed advies heeft gegeven. Op een vraag uit de Commissie antwoordt klaagster dat zij slechts een bedrag van ƒ 10.000 in aan-delen wenste te beleggen. Slechts voor een zodanig bedrag wenste zij een beleggingsrisico te lopen.
De Commissie vraagt of het beleggingsvoorstel destijds door verweerder met klaagster is bespro-ken. Verweerder en klaagster bevestigen dit. Klaagster merkt daarbij op dat zij het voorstel destijds niet begreep. Zij stelt dat zij geheel vertrouwde op de deskundigheid van verweerder. Zij heeft geen vragen gesteld met betrekking tot het voorstel en vervolgens de overeenkomsten getekend. Wel geeft klaagster aan dat zij een aantal malen het initiatief heeft genomen tot vervolggesprekken, omdat haar het een en ander niet duidelijk was. Ook deze vervolggesprekken hebben bij klaagster niet de gewenste duidelijkheid gebracht.
Verweerder wijst op de brief van 18 december 2000, waarin hij klaagster heeft gewezen op de mo-ge-lijkheid om door middel van het product Z de in het contract X opgebouwde waarde “vast te clicken”. Hierdoor zou de minimale waarde aan het einde van de looptijd vastgelegd zijn op ca.
€ 10.600. Klaagster erkent de ontvangst van deze brief; ze heeft de brief naast zich neergelegd, omdat ze de inhoud niet begreep. In februari 2002 respectievelijk mei 2002 heeft klaagster het con-tract X en het contract Y tussentijds beëindigd.
De Commissie stelt verweerder de vraag welke informatie aan klaagster is verstrekt gedurende de looptijd van de overeenkomsten. Verweerder antwoordt hierop dat er uitsluitend jaaropgaven inzake de beleggingsportefeuille zijn verstrekt. Meer frequente informatie was volgens verweerder niet nood--za-kelijk, omdat er sprake was van een statische portefeuille waarin zich geen mutaties voor-de-den. Klaagster erkent de ontvangst van de jaaropgaven en merkt op dat ze deze ongezien aan haar belastingadviseur doorgaf.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klaagster stelt dat zij als niet-deskundig en onervaren belegger ontoereikend door verweerder is voorgelicht over het beleggen in de producten X en Y. Indien zij zou hebben geweten dat het produc-ten betrof die met geleend geld werden geëffectueerd, dan zou klaagster er niet mee hebben inge-stemd. Klaagster wenst haar schade door verweerder vergoed te krijgen.
Het voorstel om te beleggen in de producten X en Y maakt deel uit van een voorstel van verweerder voor het beleggen van het totaal voor belegging beschikbaar vermogen van ca. € 41.000 in zeven pro-ducten. Mede gezien de sociale achtergrond van klaagster, alsmede het feit dat zij een onervaren en niet deskundige belegger is, is de Commissie van oordeel dat de door verweerder gegeven ad-vie-zen als ontoereikend moeten worden beschouwd. Dit geldt te meer waar het gaat om een, zeker voor een leek, ingewikkeld product als effectenlease. Het feit dat er rondom het voorstel een aantal ge-sprekken tussen verweerder en klaagster heeft plaatsgevonden, overigens steeds op initiatief van klaagster, doet hieraan niet af. Klaagster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de risico's die zijn verbonden aan het beleggen in aandelen met geleend geld niet heeft willen lopen in de omvang waarin zij, door haar belegging in de producten X en Y, aan dit risico is blootgesteld.
Bij goede lezing door klaagster van de haar ter tekening voorgelegde overeenkomsten had zij moe-ten kunnen weten dat het om lease-overeenkomsten ging. Voorts zijn er tussentijds verscheidene momenten aan te wijzen, waarop klaagster van een en ander kennis had kunnen nemen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de jaaropgaven inzake de beleggingsportefeuille met een specifieke opgaaf van de op het inkomen in mindering te brengen (vooruitbetaalde) rente. Voorts aan enkele door verweerder aan klaagster gezonden brieven, waaronder die van 9 mei 2001, waarin dui-delijk werd aangeven dat het om effectenleasecontracten ging.
Klaagster heeft, in de wetenschap dat ze ongewenst effectenlease-overeenkomsten met verweerder had afgesloten, nagelaten om haar verlies op deze contracten te beperken.
Het meest pregnant komt dit tot uitdrukking in het terzijde leggen van de brief van verweerder van
18 december 2000 waarin deze wijst op de mogelijkheid om de in het contract X opgebouwde waar-de voor ca. 90% vast te clicken. Indien klaagster op deze mogelijkheid was ingegaan, had zij de mi-ni-male waarde aan het einde van de looptijd kunnen vastleggen op ca. € 10.600.
Voor een becijfering van de eventueel door klaagster geleden schade dient het volgende door de Commissie opgestelde overzicht.
€ €
Ingelegd op contract X (februari 1997)
4.536
Ingelegd op contract Y (april 1998)
2.409
______
6.945
Af: Resultaat bij beëindiging X
3.464
Resultaat bij beëindiging Y
455
Coulance regeling t.z.v. kosten
89
______
4.008
______
2.937
Af: Genoten belastingvoordeel door rente-aftrek
1.152
______
Netto verlies over de periode februari 1997 tot mei 2002
1.785
Klaagster heeft ter zitting verklaard voor een bedrag van ƒ 10.000 rechtstreeks in aandelen te heb-ben willen beleggen en bereid te zijn geweest voor een zodanig bedrag het aan aandelen verbonden beleggingsrisico te lopen. Nu klaagster echter een bedrag van € 6.945 in het onderhavige aandelen-leaseproduct heeft ingelegd, acht de Commissie het aannemelijk dat - gelet op de voorstelling omtrent het risico die klaagster naar eigen zeggen bij aangaan van de overeenkomst had - klaagster bereid was genoemd beleggingsrisico voor een dergelijk bedrag te lopen. Indien verweerder klaag-ster met inachtneming van haar wensen zou hebben geadviseerd zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadvies betaamt, had evenwel ook een zodanige belegging in aandelen over dezelfde periode hoogstwaarschijnlijk een verlies tot gevolg gehad.
Ter bepaling van het resultaat dat een belegging in aandelen voor een bedrag van € 6.945 over de periode februari 1997 tot mei 2002 zou hebben gehad, neemt de Commissie als uitgangspunt het verloop van de AEX-index over deze periode. De AEX-index is gedaald van 737 punten op
28 februari 1997 naar 480 punten op 31 mei 2002. Dit is een daling van 35%. Indien voor een beleg-ging van € 6.945 als objectieve gemiddelde rendementsmaatstaf het vorenvermelde verloop van de AEX-index wordt aangehouden, zou dit hebben geresulteerd in een verlies van ca. € 2.430. Dit is meer dan het verlies dat klaagster op de producten X en Y heeft geleden.
De Commissie is van oordeel dat het geheel van documentatie en informatie bij het beleggings-voor-stel van de zijde van verweerder als ontoereikend moet worden beschouwd en wijst derhalve op dit punt de klacht toe. Aangezien de door klaagster geleden schade volgens de door de Commissie ge-maakte schadeberekening echter onder het niveau van verlies ligt dat zou zijn geleden indien was geopteerd voor het rechtstreeks beleggen in aandelen voor klaagsters rekening, ziet de Commissie geen aanleiding voor het honoreren van klaagsters verzoek tot schadevergoeding.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat klaagsters verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.
Uitspraak KCD nr. 45 d.d. 11-03-2004
Uitspraak Klachtencommissie DSI nr. 45 d.d. 11 maart 2004
(prof.mr. C.E. du Perron, voorzitter, R.H.G. Mijné en H. Mik RA)
INHOUD VAN DE KLACHT
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in.
Klaagster heeft voor belegging van haar vermogen ten bedrage van ca. € 41.000 onder meer twee overeenkomsten afgesloten voor achtereenvolgens de producten X en Y. Volgens klaagster is zij door verweerder niet goed voorgelicht. Klaagster stelt dat zij niet wist dat de beleggingen in X en Y effectenleaseproducten waren en dat dit beleggingen met geleend geld waren. Indien zij dit zou heb-ben geweten zou ze er nooit in hebben toegestemd.
Klaagster was niet deskundig en niet ervaren op het gebied van beleggingen. De door verweerder voorgestelde beleggingen pasten niet bij het risicoprofiel van klaagster. Klaagster stelt dat verweer-der geen rekening heeft gehouden met haar inkomenspositie, haar leeftijd en haar sociale omstan-dig-heden.
Klaagster wenst de door haar geleden schade vergoed te krijgen door verweerder, waarbij zij de Commissie verzoekt de omvang van de schade vast te stellen.
INHOUD VAN HET VERWEER
Verweerder stelt zich op het standpunt te hebben voldaan aan zijn zorgplicht jegens klaagster. Er zijn gespreide investeringen voorgesteld, waarbij de risico’s volgens verweerder goed waren ver-deeld. Volgens verweerder waren en zijn er geen indicaties dat de producten X en Y niet pasten bij de financiële situatie van klaagster.
Verweerder weerspreekt dat klaagster niet op de hoogte was of niet op de hoogte had kunnen zijn van de inhoud van deze producten.
Verweerder stelt dat klaagster destijds in alle rust op grond van de haar overhandigde documentatie een beslissing heeft kunnen nemen om al dan niet de overeenkomsten X en Y aan te gaan.
Verweerder is van mening dat klaagster vóór het sluiten van de overeenkomsten op de hoogte had kunnen en moeten zijn van het feit dat zij met beide producten met geleend geld zou beleggen. Verweerder verwijst in verband hiermee naar diverse artikelen van de desbetreffende overeen-kom-sten.
Verweerder betwist aansprakelijkheid voor enig verlies aan de kant van klaagster.
Verweerder verzoekt de klacht ongegrond te verklaren, althans de klacht af te wijzen.
REACTIE OP HET VERWEER
Klaagster blijft er bij dat zij door verweerder niet goed is voorgelicht. Indien verweerder duidelijk uitgelegd zou hebben dat de beleggingen in X en Y met geleend geld zouden plaatsvinden, dan had klaagster daar beslist niet mee ingestemd. Als ondeskundig en onervaren belegger voer klaagster blind op de adviezen van verweerder.
BEHANDELING TER ZITTING
Verweerder bestrijdt het standpunt van klaagster dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de producten X en Y. Ten bewijze hiervan wijst verweerder er op dat de vooruitbetaalde rente bij de aan-gifte inkomstenbelasting op het inkomen van klaagster in mindering is gebracht.
De Commissie stelt naar aanleiding hiervan de vraag of klaagster niet door haar belastingadviseur op de hoogte is gesteld van de inhoud van de beleggingsproducten. Klaagster antwoordt dat haar belastingadviseur wist van de leaseproducten, doch dit niet met haar heeft willen bespreken.
De Commissie merkt op dat sprake was van een neutraal-defensief risicoprofiel en vraagt zich in ver-band hiermee af of het beleggen in leaseproducten in dit profiel past. Verweerder is van mening dat bij de beantwoording van deze vraag de samenstelling van de portefeuille in zijn geheel dient te worden bezien. Op grond hiervan is het antwoord van verweerder bevestigend. De omstandigheden van het moment in aanmerking genomen, meent verweerder dat hij een goed advies heeft gegeven. Op een vraag uit de Commissie antwoordt klaagster dat zij slechts een bedrag van ƒ 10.000 in aan-delen wenste te beleggen. Slechts voor een zodanig bedrag wenste zij een beleggingsrisico te lopen.
De Commissie vraagt of het beleggingsvoorstel destijds door verweerder met klaagster is bespro-ken. Verweerder en klaagster bevestigen dit. Klaagster merkt daarbij op dat zij het voorstel destijds niet begreep. Zij stelt dat zij geheel vertrouwde op de deskundigheid van verweerder. Zij heeft geen vragen gesteld met betrekking tot het voorstel en vervolgens de overeenkomsten getekend. Wel geeft klaagster aan dat zij een aantal malen het initiatief heeft genomen tot vervolggesprekken, omdat haar het een en ander niet duidelijk was. Ook deze vervolggesprekken hebben bij klaagster niet de gewenste duidelijkheid gebracht.
Verweerder wijst op de brief van 18 december 2000, waarin hij klaagster heeft gewezen op de mo-ge-lijkheid om door middel van het product Z de in het contract X opgebouwde waarde “vast te clicken”. Hierdoor zou de minimale waarde aan het einde van de looptijd vastgelegd zijn op ca.
€ 10.600. Klaagster erkent de ontvangst van deze brief; ze heeft de brief naast zich neergelegd, omdat ze de inhoud niet begreep. In februari 2002 respectievelijk mei 2002 heeft klaagster het con-tract X en het contract Y tussentijds beëindigd.
De Commissie stelt verweerder de vraag welke informatie aan klaagster is verstrekt gedurende de looptijd van de overeenkomsten. Verweerder antwoordt hierop dat er uitsluitend jaaropgaven inzake de beleggingsportefeuille zijn verstrekt. Meer frequente informatie was volgens verweerder niet nood--za-kelijk, omdat er sprake was van een statische portefeuille waarin zich geen mutaties voor-de-den. Klaagster erkent de ontvangst van de jaaropgaven en merkt op dat ze deze ongezien aan haar belastingadviseur doorgaf.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
Klaagster stelt dat zij als niet-deskundig en onervaren belegger ontoereikend door verweerder is voorgelicht over het beleggen in de producten X en Y. Indien zij zou hebben geweten dat het produc-ten betrof die met geleend geld werden geëffectueerd, dan zou klaagster er niet mee hebben inge-stemd. Klaagster wenst haar schade door verweerder vergoed te krijgen.
Het voorstel om te beleggen in de producten X en Y maakt deel uit van een voorstel van verweerder voor het beleggen van het totaal voor belegging beschikbaar vermogen van ca. € 41.000 in zeven pro-ducten. Mede gezien de sociale achtergrond van klaagster, alsmede het feit dat zij een onervaren en niet deskundige belegger is, is de Commissie van oordeel dat de door verweerder gegeven ad-vie-zen als ontoereikend moeten worden beschouwd. Dit geldt te meer waar het gaat om een, zeker voor een leek, ingewikkeld product als effectenlease. Het feit dat er rondom het voorstel een aantal ge-sprekken tussen verweerder en klaagster heeft plaatsgevonden, overigens steeds op initiatief van klaagster, doet hieraan niet af. Klaagster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de risico's die zijn verbonden aan het beleggen in aandelen met geleend geld niet heeft willen lopen in de omvang waarin zij, door haar belegging in de producten X en Y, aan dit risico is blootgesteld.
Bij goede lezing door klaagster van de haar ter tekening voorgelegde overeenkomsten had zij moe-ten kunnen weten dat het om lease-overeenkomsten ging. Voorts zijn er tussentijds verscheidene momenten aan te wijzen, waarop klaagster van een en ander kennis had kunnen nemen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de jaaropgaven inzake de beleggingsportefeuille met een specifieke opgaaf van de op het inkomen in mindering te brengen (vooruitbetaalde) rente. Voorts aan enkele door verweerder aan klaagster gezonden brieven, waaronder die van 9 mei 2001, waarin dui-delijk werd aangeven dat het om effectenleasecontracten ging.
Klaagster heeft, in de wetenschap dat ze ongewenst effectenlease-overeenkomsten met verweerder had afgesloten, nagelaten om haar verlies op deze contracten te beperken.
Het meest pregnant komt dit tot uitdrukking in het terzijde leggen van de brief van verweerder van
18 december 2000 waarin deze wijst op de mogelijkheid om de in het contract X opgebouwde waar-de voor ca. 90% vast te clicken. Indien klaagster op deze mogelijkheid was ingegaan, had zij de mi-ni-male waarde aan het einde van de looptijd kunnen vastleggen op ca. € 10.600.
Voor een becijfering van de eventueel door klaagster geleden schade dient het volgende door de Commissie opgestelde overzicht.
€ €
Ingelegd op contract X (februari 1997)
4.536
Ingelegd op contract Y (april 1998)
2.409
______
6.945
Af: Resultaat bij beëindiging X
3.464
Resultaat bij beëindiging Y
455
Coulance regeling t.z.v. kosten
89
______
4.008
______
2.937
Af: Genoten belastingvoordeel door rente-aftrek
1.152
______
Netto verlies over de periode februari 1997 tot mei 2002
1.785
Klaagster heeft ter zitting verklaard voor een bedrag van ƒ 10.000 rechtstreeks in aandelen te heb-ben willen beleggen en bereid te zijn geweest voor een zodanig bedrag het aan aandelen verbonden beleggingsrisico te lopen. Nu klaagster echter een bedrag van € 6.945 in het onderhavige aandelen-leaseproduct heeft ingelegd, acht de Commissie het aannemelijk dat - gelet op de voorstelling omtrent het risico die klaagster naar eigen zeggen bij aangaan van de overeenkomst had - klaagster bereid was genoemd beleggingsrisico voor een dergelijk bedrag te lopen. Indien verweerder klaag-ster met inachtneming van haar wensen zou hebben geadviseerd zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadvies betaamt, had evenwel ook een zodanige belegging in aandelen over dezelfde periode hoogstwaarschijnlijk een verlies tot gevolg gehad.
Ter bepaling van het resultaat dat een belegging in aandelen voor een bedrag van € 6.945 over de periode februari 1997 tot mei 2002 zou hebben gehad, neemt de Commissie als uitgangspunt het verloop van de AEX-index over deze periode. De AEX-index is gedaald van 737 punten op
28 februari 1997 naar 480 punten op 31 mei 2002. Dit is een daling van 35%. Indien voor een beleg-ging van € 6.945 als objectieve gemiddelde rendementsmaatstaf het vorenvermelde verloop van de AEX-index wordt aangehouden, zou dit hebben geresulteerd in een verlies van ca. € 2.430. Dit is meer dan het verlies dat klaagster op de producten X en Y heeft geleden.
De Commissie is van oordeel dat het geheel van documentatie en informatie bij het beleggings-voor-stel van de zijde van verweerder als ontoereikend moet worden beschouwd en wijst derhalve op dit punt de klacht toe. Aangezien de door klaagster geleden schade volgens de door de Commissie ge-maakte schadeberekening echter onder het niveau van verlies ligt dat zou zijn geleden indien was geopteerd voor het rechtstreeks beleggen in aandelen voor klaagsters rekening, ziet de Commissie geen aanleiding voor het honoreren van klaagsters verzoek tot schadevergoeding.
UITSPRAAK
De Commissie stelt het bindend advies vast dat klaagsters verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen.