NIEUWE UITSPRAAK DEN HAAG BIJNA GEHEEL VERLIES DEXIA
Geplaatst: 10 jun 2004 11:07
LJN-nummer: AP1284 Zaaknr: 354931 \ CV EXPL 03-2105
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 10-06-2004
Datum publicatie: 10-06-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Kanton - locatie Gouda
hc\Zaaknummer 354931 \ CV EXPL 03-2105
VONNIS in de zaak:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., eveneens h.o.d.n. Legio en op haar beurt rechtopvolgster van Legio Lease B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde J.H.H. Heger,
rolgemachtigde W.C. van Westen-Biever, gerechtsdeurwaarder;
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. D.C. Vlielander.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- dagvaarding + producties;
- conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie + producties;
- conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie + producties;
- conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie + producties;
- akte uitlaten producties aan zijde van gedaagde partij.
2. Overwegingen
2.1 Tussen partijen - verder te noemen Dexia en [gedaagde] - staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
a. [gedaagde] heeft op of omstreeks 24 juni 1999 een zogenoemde "WinstVerDriedubbelaar" effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Legio Lease B.V. (hierna: Legio Lease). Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere) is rechtsopvolgster van Legio Lease en Dexia is rechtsopvolgster van Labouchere. Dexia heeft aldus de rechten en verplichtingen van Labouchere uit hoofde van de overeenkomst overgenomen. Op de overeenkomst zijn de in geding gebrachte Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio Lease van toepassing. De tussen partijen overeengekomen leasesom bedraagt ƒ 20.733,41 te betalen in 36 gelijke maandtermijnen van ƒ 99,88, een bedrag van ƒ 100,-- op of omstreeks de 35e maand en aan het einde een restant van ƒ 17.037,64. De leasesom is in de overeenkomst als volgt gespecificeerd:
ƒ 17.137,62 wegens totaal aankoopbedragen van de drie pakketten aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING (in de overeenkomst aangeduid als de waarden), en ƒ 3.595,79 wegens totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de lease-overeenkomst. De overeengekomen looptijd van de overeenkomst bedraagt 36 maanden. Er hebben drie aankopen van waarden plaats; de tweede aankoop heeft plaats 12 maanden na de eerste aankoop en de derde aankoop 24 maanden na de eerste aankoop.
b. In artikel 3 onder c van de overeenkomst wordt gesproken over een te betalen restantbedrag van ƒ 17.037,64 . Daarbij is vermeld: "Dit restant kan in principe verrekend worden met de verkoopopbrengst van de waarden.".
c. In de door Dexia als productie 8 overgelegde brochure is onder meer vermeld op bladzijde 3:
"Na drie jaar kunnen uw aandelen voor u worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst van uw aandelen, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én derde pakket. Belastingvrij!"
en op bladzijde 7:
"Doen!
De Legio-Lease WinstVerDriedubbelaar is een uniek concept waarmee u optimaal gebruik maakt van de mogelijkheden in de wereld van het "Grote Geld". Een VerDriedubbeling van de winst in slechts 3 jaar tijd behoort ook voor u tot de mogelijkheden. (...)"
d. Op de laatste pagina van de brochure is de volgende tekst vermeld:
Let op!
* Beleggen bij wie en in welke vorm ook brengt financiële risico's met zich mee. Dat geldt ook voor de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dit risico is voor u.
* De waarde van uw belegging kan fluctueren. Naarmate in meer risicovolle beleggingsvormen wordt belegd, zullen de te behalen rendementen onderhevig zijn aan grotere schommelingen en kan dus ook de eindopbrengst meer afwijken van de in de voorbeelden gehanteerde bedragen
* Wij wijzen u erop dat de gehanteerde rendementen zijn gebaseerd op rendementen uit het verleden. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst
* De gepresenteerde bedragen zijn uitsluitend bedoeld als rekenvoorbeeld
e. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst geëindigd. In verband hiermee heeft Dexia aan [gedaagde] bij brief van 7 november 2002 een eindafrekening verzonden voor een door [gedaagde] te betalen totaalbedrag van € 2.016,69.
2.2 Dexia vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.016,96 wegens hoofdsom, € 225,96 wegens contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 18 juli 2002 tot en met 28 mei 2003, € 323,68 wegens buitengerechtelijke incassokosten (inclusief BTW), in totaal derhalve € 2.566,33, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over € 2.016,69 vanaf 29 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.3 Dexia legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen. Zij stelt dat zij [gedaagde] diverse keren heeft aangemaand en dat zij hem bij aangetekende incassobrief van 22 oktober 2002 in de gelegenheid heeft gesteld om het verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen. Ook heeft zij [gedaagde] telefonisch op zijn betalingsplicht gewezen. Toen dit geen resultaat had heeft zij redelijkerwijs bovengenoemde kosten moeten maken om tot incassering buiten rechte te komen.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] betwist Dexia dat Legio Lease [gedaagde] destijds onvoldoende heeft voorgelicht omtrent de risico's die verbonden zijn aan effectenlease-producten. Dexia stelt dat Legio Lease destijds aan [gedaagde] de in dit geding overgelegde brochure met bijbehorend aanmeldingsformulier, de overeenkomst, de algemene voorwaarden en een fiscale opinie ter informatie heeft toegestuurd. Dexia stelt zich op het standpunt dat het [gedaagde] op basis van de verstrekte informatie voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij met geleend geld belegde, dat de waarde van de belegging kon fluctueren en dat de mogelijkheid van bijbetaling bestond als de waarde van zijn aandelen op de einddatum van de overeenkomst lager zou zijn dat de af te lossen aankoopprijs. Dexia wijst in het bijzonder op de in 2.1 onder d weergegeven waarschuwing in de brochure. Volgens Dexia is [gedaagde] gewaarschuwd voor een restschuld op bladzijde 8 van de brochure, alwaar is aangegeven: "Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs dan zou u het verschil moeten bijbetalen.". Verder is op diverse plaatsen in de verstrekte informatie sprake van een lening en van een rentepercentage van 0,96%. Dexia stelt voorts dat het risico van beleggen met geleend geld algemeen bekend is. Zij voegt hieraan toe dat van enige onjuiste mededeling of misleiding geen sprake is. Een bepaalde mate van overdrijving in reclame-uitingen is toelaatbaar, aldus Dexia.
Met betrekking tot de beweerde schending van de zorgplicht gaat Dexia er van uit dat [gedaagde] doelt op de schending van de onderzoeksplicht die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was vastgelegd in artikel 28 lid 1 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR). Dit artikel ontbeert een voldoende basis in de wet, althans in de vergaande interpretatie die [gedaagde] daaraan geeft, aldus een uitvoerig betoog van Dexia. Zij licht verder toe - zakelijk weergegeven - dat bedoelde onderzoeksplicht geen betrekking heeft op de acceptatie van de opdracht, maar dat deze slechts bestaat voor zover de in te winnen informatie van belang is bij de uitvoering van de door cliënt gegeven opdracht. De uitvoering van de opdracht die [gedaagde] aan de bank heeft verstrekt behoeft echter geen enkele nadere invulling. Die opdracht voorziet immers in het aankopen van specifieke effecten op specifieke data tegen specifieke koersen. Enige nadere invulling op basis van de financiële positie, de beleggingservaring en de beleggingsdoelstelling van [gedaagde] kan aan de uitvoering niet gegeven worden.
Een effecteninstelling die zich verbindt adviesdiensten te verlenen, moet zich in de financiële positie van haar cliënt verdiepen. Op een effecteninstelling die nog helemaal geen adviesrelatie met de potentiële cliënt heeft, rust een dergelijke verplichting niet. Dexia voegt hieraan toe dat het maken van reclame voor een bepaald beleggingsproduct iets heel anders is dan het geven van een beleggingsadvies tot aankoop daarvan. Dexia stelt meer in het algemeen dat de NR alleen op effectendiensten betrekking heeft en niet op de kredietverlening. De financiële verplichtingen die [gedaagde] door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, vloeien voort uit de daarin besloten kredietverlening aan [gedaagde] en niet aan de aan hem verleende effectendiensten, te weten de aankoop van de effecten voor rekening van [gedaagde]. Dexia stelt dat zij [gedaagde] in verband met de kredietverlening heeft getoetst bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Zij stelt verder dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst het magazine "Fiscalert", uitgegeven door Labouchere, met informatie over beleggen, belasting en belastingvoordeel ontving. Dexia mocht er derhalve redelijkerwijs van uit gaan dat [gedaagde] niet onwetend was op het gebied van beleggen en dat hij dus als gemiddelde belegger aangemerkt kon worden. Dexia betwist dat zij een waarschuwingsplicht had gedurende de looptijd van de overeenkomst. De verplichtingen van [gedaagde] stonden immers vanaf de aanvang van de overeenkomst vast. Het enkele feit dat de verplichting bij een gunstige koersontwikkeling kan worden voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de effecten doet daar niet aan af. Op grond van het vorenstaande stelt Dexia zich op het standpunt dat zij in haar (contractuele) zorgplicht jegens [gedaagde] niet is tekort geschoten.
2.4 [gedaagde] voert in conventie primair ten verwere aan dat hij de overeenkomst met de rechtsvoorgangster van Dexia is aangegaan op basis van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW. De in mei 1999 van Legio Lease ontvangen folder was volgens [gedaagde] verre van volledig. Uit het reclamemateriaal blijkt niet dat de maandelijkse termijnen verloren kunnen gaan. Verder staat nergens vermeld dat er een restschuld kan overblijven. Van verlies wordt in het reclamemateriaal geen melding gemaakt. [gedaagde] voegt hieraan toe dat het hem niet bekend was dat er werd belegd met geleend geld. De naam WinstVerDriedubbelaar acht [gedaagde] ook misleidend. [gedaagde] verwijst in het bijzonder naar de in 2.1 onder c weergegeven, zijns inziens misleidende passages uit de brochure. Hij is van mening dat de in 2.1 onder d weergegeven tekst te vaag is; er staat niet in dat ook verlies kan worden geleden. [gedaagde] betwist dat hij de door Dexia als productie 9 overgelegde fiscale opinie heeft ontvangen. Aan het vorenstaande voegt hij nog toe dat hij voor de totstandkoming van de overeenkomst nog nooit in aandelen had gehandeld. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, haar contractuele zorgplicht heeft geschonden. De plicht om inlichtingen te verstrekken en in te winnen voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst is geschonden. In dit verband beroept [gedaagde] zich in het bijzonder op artikel 35 onder b van het Besluit toezicht effectenverkeer. [gedaagde] stelt dat er geen kennis is genomen van zijn financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen. Verder heeft Dexia, die bij uitstek professioneel en deskundig is, nagelaten om hem tijdens de looptijd van de overeenkomst te waarschuwen voor de dramatische ontwikkelingen op de beurs.
Dexia is aldus toerekenbaar tekortgeschoten in de zorgplicht zoals die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder bij de uitvoering van de overeenkomst mocht worden verwacht. [gedaagde] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden. [gedaagde] betwist de buitengerechtelijke incassokosten.
2.5 In reconventie vordert [gedaagde] op basis van hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd en op grond van de stelling dat Dexia toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, voortvloeiende uit de overeenkomst van partijen, zijn dientengevolge geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde termijnen, in totaal € 1.677,26, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2003.
2.6 Dexia heeft de vordering in reconventie betwist onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld. Zij stelt zich op het standpunt dat de rentetermijnen verschuldigd zijn betaald en dat zij niet gehouden is die als geleden schade aan [gedaagde] terug te betalen.
2.7 De kantonrechter overweegt in conventie en in reconventie als volgt.
Om proceseconomische redenen zal de kantonrechter thans eerst overgaan tot beoordeling van de door [gedaagde] subsidiair naar voren gebrachte stellingen inzake wanprestatie.
wanprestatie
2.8 De subsidiaire stelling van [gedaagde] waarop hij zijn verweer in conventie en zijn grondslag in reconventie heeft gebaseerd, houdt in dat Legio Lease als rechtsvoorgangster van Dexia (en Labouchere) haar contractuele zorgplicht betreffende het inwinnen van informatie bij en het verstrekken van informatie aan [gedaagde] voor en tijdens de overeenkomst heeft geschonden. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat hij niet gehouden is de door Dexia gevorderde restschuld te voldoen en dat hij recht heeft op terugbetaling van de reeds door hem betaalde termijnen. Tezamen komt dit in feite neer op een vordering tot volledige ontbinding van de overeenkomst van partijen. De kantonrechter gaat er van uit dat [gedaagde] doelt op de verplichtingen die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van partijen waren vastgelegd in de artikelen 28 en 33 NR.
2.9 Dexia heeft erkend dat de NR van toepassing is op door haar verleende effectendiensten, doch zij betwist dat deze regelgeving van toepassing is op de verleende kredietverlening. Artikel 33 NR luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Een effecteninstelling verstrekt haar cliënten op passende wijze de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten waarop de diensten betrekking hebben. Een effecteninstelling verstrekt iedere cliënt (...) tenminste de volgende informatie:
(...)
c. gegevens over de kenmerken van de financiële instrumenten waarop de diensten betrekking hebben, waaronder de aan de financiële instrumenten verbonden specifieke beleggingsrisico's;
(...)".
Uit deze bepaling vloeit, naar het oordeel van de kantonrechter voort, dat bij de aankoop van aandelen in het kader van een effectenlease-overeenkomst andere gegevens nodig zijn voor een adequate beoordeling van deze aangeboden dienst dan wanneer laatstgenoemde genoemde dienst sec, dat wil zeggen niet gekoppeld aan een kredietverlening, wordt aangeboden. Bovendien acht de kantonrechter, aanhakend bij de jurisprudentie inzake misleidende reclame (HR 8 mei 1998, NJ 1998, 888), de deskundigheid van de klant aan wie de gegevens moeten worden verstrekt in het kader van de informatieverplichting van artikel 33 NR een relevant gegeven. Uit de aard van het in de brochure beschreven product WinstVerdriedubbelaar, die kort gezegd neerkomt op beleggen met geleend geld, valt reeds op te maken dat de brochure niet is gericht op de gemiddelde belegger die met eigen middelen effecten aankoopt, maar op de consument die juist niet voldoende bemiddeld is om met eigen geld effecten aan te kopen en die daardoor veelal ook geen ervaring heeft met beleggen. Dexia heeft niet betwist dat ook [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van partijen geen ervaring had op de beleggingsmarkt. Weliswaar stelt zij dat [gedaagde] toentertijd het blad 'Fiscalert' ontving, maar de kantonrechter gaat hieraan voorbij omdat niet is gesteld hoe lang [gedaagde] dit blad al ontving en welke specifieke kennis over de effectenlease-overeenkomst hij aan dit blad had kunnen ontlenen. In zijn algemeenheid zal de onervaren belegger voor een adequate beoordeling van het aanbod om aandelen aan te kopen in het kader van een effectenlease-overeenkomst op de hoogte dienen te zijn van het daaraan gekoppelde specifieke beleggingsrisico, hetwelk inhoudt dat de waarde van de aangekochte aandelen aan het einde van de looptijd van de overeenkomst zodanig onvoldoende kan zijn dat hij zijn inleg verliest en daarnaast een restschuld overhoudt. De kantonrechter is van oordeel dat in de aan [gedaagde] verstuurde brochure inzake de WinstVerdriedubbelaar, waarin de aankoop van aandelen in drie tranches wordt aangeboden, slechts in zeer versluierde bewoordingen wordt gewezen op het risico dat de waarde van de aandelenpakketten aan het einde van de looptijd lager is dan het ingelegde bedrag. Nergens wordt de klant concreet gewezen op de omvang van mogelijke verliezen. Er wordt weliswaar gewezen op het feit dat beleggen financiële risico's meebrengt en dat de kans bestaat op een lager dan gemiddeld rendement, maar mede gelet op de toonzetting van de brochure kan niet worden geoordeeld dat daarmee sprake is van een voor de onervaren belegger voldoende duidelijke waarschuwing, nu niet concreet wordt aangegeven dat dit ook kan betekenen dat de cliënt zijn inleg (deels) kan verliezen. De rekenvoorbeelden in het artikel hebben alle betrekking op situaties waarin een positief rendement wordt behaald, waarbij de nadruk wordt gelegd op een hoge opbrengst en een laag risico. Waar in de brochure melding wordt gemaakt van de mogelijkheid dat de aandelen minder waard zijn geworden en dat wegens een verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst zou moeten worden bijbetaald, wordt tevens aangegeven dat de aandelen niet met verlies behoeven te worden verkocht omdat de overeenkomst verlengd kan worden in afwachting van betere tijden. Hiermee wordt tenminste de suggestie gewekt dat in ieder geval de inleg altijd behouden blijft, terwijl op geen enkele wijze duidelijk op de mogelijkheid wordt gewezen dat dit wel eens niet het geval zou kunnen zijn, laat staan dat een restschuld eveneens tot de mogelijkheden behoort. Ook in het bij de brochure behorende aanmeldingsformulier, de overeenkomst en in de fiscale opinie ontbreekt de vermelding van bovenomschreven specifiek beleggingsrisico.
Uit het voorgaande volgt reeds dat Legio Lease jegens [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar informatieplicht op grond van artikel 33 NR en daarmee in de nakoming van haar verplichting om [gedaagde] bij de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over het specifieke beleggingsrisico, verbonden aan de overeenkomst.
2.10 Ingevolge artikel 28 NR wint een effecteninstelling in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten. Alvorens in te gaan op de vraag of Dexia deze onderzoeksplicht ten aanzien van [gedaagde] heeft geschonden, verwijst de kantonrechter in verband met de stellingname van Dexia dat artikel 28 NR onverbindend is, naar hetgeen de Rechtbank Amsterdam heeft overwogen in 11.1 tot en met 11.3 van haar vonnis van 12 november 2003, gepubliceerd in JOR 2004, 14. De kantonrechter is op de aldaar weergegeven gronden eveneens van oordeel dat dit standpunt van Dexia niet opgaat.
2.11 Uit de door Dexia in het geding gebrachte brochure met aanmeldingsformulier, de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de fiscale opinie blijkt niet dat over de in artikel 28 NR genoemde punten vragen aan [gedaagde] zijn gesteld. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant-en-klaar"-product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet relevant is bij de uitvoering van de door Legio Lease als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de kantonrechter het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging [gedaagde] immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescherming beoogt te bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst. Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen worden vermeld waarvoor, naar [gedaagde] uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat [gedaagde] daarmee onvoldoende is gewezen op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product WinstVerdriedubbelaar. Ook hieruit volgt derhalve dat Legio Lease in haar zorgverplichting jegens [gedaagde] is tekort geschoten.
2.12 Dexia is als rechtsopvolgster van Legio Lease (en Labouchere) aansprakelijk voor de in 2.9 en 2.11 genoemde wanprestatie. Nu Dexia niet heeft weersproken dat de gestelde schade niet zou zijn ingetreden zonder de wanprestatie, staat het causaal verband tussen wanprestatie en schade vast.
2.13 De kantonrechter zal thans nagaan of de omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding geven tot toepassing van het bepaalde in artikel 6:101 BW, op grond waarvan, voor zover hier van belang, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, indien de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Dit laatste doet zich hier voor.
2.14 De volgende omstandigheden hebben aan de zijde van [gedaagde] tot de schade bijgedragen. [gedaagde] heeft in de brochure, in het bijzonder de in 2.1 onder d weergegeven tekst, kunnen lezen dat beleggen in welke vorm ook financiële risico's meebrengt. Niettemin is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] voordat hij zijn handtekening onder de overeenkomst plaatste, nadere vragen heeft gesteld over de mogelijke omvang van het risico dat hij op zich nam. Als een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid die tot de schade heeft bijgedragen, wordt dan ook aangemerkt dat [gedaagde] voordat hij de overeenkomst ondertekende, anders dan van hem als onervaren belegger mocht worden verlangd, niet de juistheid heeft onderzocht van zijn veronderstelling dat hij nimmer zijn inleg zou kunnen verliezen en/of dat hij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst nimmer een restschuld zou kunnen overhouden.
2.15 Als omstandigheden die aan de zijde van Legio Lease als rechtsvoorgangster van Dexia tot de schade hebben bijgedragen zijn aan te merken de omstandigheid dat Legio Lease aan [gedaagde] het aanbod tot het aangaan van de overeenkomst heeft gedaan en de omstandigheid dat Legio Lease bij de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens [gedaagde], bezien in verband met het bepaalde in artikel 28 en 33 NR, niet heeft nageleefd. Daarbij komt dat Legio Lease zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de omvang van het risico dat [gedaagde] op zich nam door geen voorziening te treffen of aan te bieden, bijvoorbeeld een verzekering, teneinde dit risico (gedeeltelijk) af te dekken.
2.16 De mate waarin voornoemde aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, waardeert de kantonrechter op 25% voor [gedaagde] en 75% voor Dexia.
2.17 Het vorenstaande leidt ertoe dat de in conventie gevorderde restschuld ten bedrage van € 2.016,96 moet worden verrekend met een bedrag van € 1.512,72 (75% van de restschuld), als zijnde de door [gedaagde] geleden, doch ten laste van Dexia komende schade. In conventie is derhalve aan hoofdsom toewijsbaar een bedrag van € 504,24, vermeerderd met de contractuele rente daarover van 0,96% per maand vanaf 18 juli 2002.
2.18 Nu uit de gedingstukken blijkt van de in het rapport Voor-werk II bedoelde combinatie van (een) aanmaning(en) en het doen van (een) schikkingsvoorstel(len) of het daadwerkelijk voeren van schikkingsonderhandelingen zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen overeenkomstig de redelijk geachte normering van voornoemd rapport tot een bedrag van € 161,84.
2.19 In reconventie zijn op grond van het vorenstaande de gevorderde termijnen voor 75% toewijsbaar, hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 1.257,95.
2.20 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de kantonrechter niet toekomt aan het verweer van [gedaagde] inzake misleidende reclame.
2.21 Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3. De beslissing:
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan Dexia te betalen de som van € 666,08 met de contractuele rente ad 0,96% per maand over € 504,24 vanaf 18 juli 2002 tot de dag der voldoening;
In reconventie
veroordeelt Dexia om tegen bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de som van € 1257,95 met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2003 tot de dag der voldoening;
In conventie en in reconventie
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op een bedrag van € 787,50, voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 10 juni 2004.
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 10-06-2004
Datum publicatie: 10-06-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Kanton - locatie Gouda
hc\Zaaknummer 354931 \ CV EXPL 03-2105
VONNIS in de zaak:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., eveneens h.o.d.n. Legio en op haar beurt rechtopvolgster van Legio Lease B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde J.H.H. Heger,
rolgemachtigde W.C. van Westen-Biever, gerechtsdeurwaarder;
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. D.C. Vlielander.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- dagvaarding + producties;
- conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie + producties;
- conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie + producties;
- conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie + producties;
- akte uitlaten producties aan zijde van gedaagde partij.
2. Overwegingen
2.1 Tussen partijen - verder te noemen Dexia en [gedaagde] - staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
a. [gedaagde] heeft op of omstreeks 24 juni 1999 een zogenoemde "WinstVerDriedubbelaar" effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Legio Lease B.V. (hierna: Legio Lease). Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere) is rechtsopvolgster van Legio Lease en Dexia is rechtsopvolgster van Labouchere. Dexia heeft aldus de rechten en verplichtingen van Labouchere uit hoofde van de overeenkomst overgenomen. Op de overeenkomst zijn de in geding gebrachte Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio Lease van toepassing. De tussen partijen overeengekomen leasesom bedraagt ƒ 20.733,41 te betalen in 36 gelijke maandtermijnen van ƒ 99,88, een bedrag van ƒ 100,-- op of omstreeks de 35e maand en aan het einde een restant van ƒ 17.037,64. De leasesom is in de overeenkomst als volgt gespecificeerd:
ƒ 17.137,62 wegens totaal aankoopbedragen van de drie pakketten aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING (in de overeenkomst aangeduid als de waarden), en ƒ 3.595,79 wegens totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de lease-overeenkomst. De overeengekomen looptijd van de overeenkomst bedraagt 36 maanden. Er hebben drie aankopen van waarden plaats; de tweede aankoop heeft plaats 12 maanden na de eerste aankoop en de derde aankoop 24 maanden na de eerste aankoop.
b. In artikel 3 onder c van de overeenkomst wordt gesproken over een te betalen restantbedrag van ƒ 17.037,64 . Daarbij is vermeld: "Dit restant kan in principe verrekend worden met de verkoopopbrengst van de waarden.".
c. In de door Dexia als productie 8 overgelegde brochure is onder meer vermeld op bladzijde 3:
"Na drie jaar kunnen uw aandelen voor u worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst van uw aandelen, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én derde pakket. Belastingvrij!"
en op bladzijde 7:
"Doen!
De Legio-Lease WinstVerDriedubbelaar is een uniek concept waarmee u optimaal gebruik maakt van de mogelijkheden in de wereld van het "Grote Geld". Een VerDriedubbeling van de winst in slechts 3 jaar tijd behoort ook voor u tot de mogelijkheden. (...)"
d. Op de laatste pagina van de brochure is de volgende tekst vermeld:
Let op!
* Beleggen bij wie en in welke vorm ook brengt financiële risico's met zich mee. Dat geldt ook voor de WinstVerDriedubbelaar. Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dit risico is voor u.
* De waarde van uw belegging kan fluctueren. Naarmate in meer risicovolle beleggingsvormen wordt belegd, zullen de te behalen rendementen onderhevig zijn aan grotere schommelingen en kan dus ook de eindopbrengst meer afwijken van de in de voorbeelden gehanteerde bedragen
* Wij wijzen u erop dat de gehanteerde rendementen zijn gebaseerd op rendementen uit het verleden. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst
* De gepresenteerde bedragen zijn uitsluitend bedoeld als rekenvoorbeeld
e. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst geëindigd. In verband hiermee heeft Dexia aan [gedaagde] bij brief van 7 november 2002 een eindafrekening verzonden voor een door [gedaagde] te betalen totaalbedrag van € 2.016,69.
2.2 Dexia vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.016,96 wegens hoofdsom, € 225,96 wegens contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 18 juli 2002 tot en met 28 mei 2003, € 323,68 wegens buitengerechtelijke incassokosten (inclusief BTW), in totaal derhalve € 2.566,33, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over € 2.016,69 vanaf 29 mei 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.3 Dexia legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen. Zij stelt dat zij [gedaagde] diverse keren heeft aangemaand en dat zij hem bij aangetekende incassobrief van 22 oktober 2002 in de gelegenheid heeft gesteld om het verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen. Ook heeft zij [gedaagde] telefonisch op zijn betalingsplicht gewezen. Toen dit geen resultaat had heeft zij redelijkerwijs bovengenoemde kosten moeten maken om tot incassering buiten rechte te komen.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] betwist Dexia dat Legio Lease [gedaagde] destijds onvoldoende heeft voorgelicht omtrent de risico's die verbonden zijn aan effectenlease-producten. Dexia stelt dat Legio Lease destijds aan [gedaagde] de in dit geding overgelegde brochure met bijbehorend aanmeldingsformulier, de overeenkomst, de algemene voorwaarden en een fiscale opinie ter informatie heeft toegestuurd. Dexia stelt zich op het standpunt dat het [gedaagde] op basis van de verstrekte informatie voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij met geleend geld belegde, dat de waarde van de belegging kon fluctueren en dat de mogelijkheid van bijbetaling bestond als de waarde van zijn aandelen op de einddatum van de overeenkomst lager zou zijn dat de af te lossen aankoopprijs. Dexia wijst in het bijzonder op de in 2.1 onder d weergegeven waarschuwing in de brochure. Volgens Dexia is [gedaagde] gewaarschuwd voor een restschuld op bladzijde 8 van de brochure, alwaar is aangegeven: "Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs dan zou u het verschil moeten bijbetalen.". Verder is op diverse plaatsen in de verstrekte informatie sprake van een lening en van een rentepercentage van 0,96%. Dexia stelt voorts dat het risico van beleggen met geleend geld algemeen bekend is. Zij voegt hieraan toe dat van enige onjuiste mededeling of misleiding geen sprake is. Een bepaalde mate van overdrijving in reclame-uitingen is toelaatbaar, aldus Dexia.
Met betrekking tot de beweerde schending van de zorgplicht gaat Dexia er van uit dat [gedaagde] doelt op de schending van de onderzoeksplicht die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was vastgelegd in artikel 28 lid 1 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR). Dit artikel ontbeert een voldoende basis in de wet, althans in de vergaande interpretatie die [gedaagde] daaraan geeft, aldus een uitvoerig betoog van Dexia. Zij licht verder toe - zakelijk weergegeven - dat bedoelde onderzoeksplicht geen betrekking heeft op de acceptatie van de opdracht, maar dat deze slechts bestaat voor zover de in te winnen informatie van belang is bij de uitvoering van de door cliënt gegeven opdracht. De uitvoering van de opdracht die [gedaagde] aan de bank heeft verstrekt behoeft echter geen enkele nadere invulling. Die opdracht voorziet immers in het aankopen van specifieke effecten op specifieke data tegen specifieke koersen. Enige nadere invulling op basis van de financiële positie, de beleggingservaring en de beleggingsdoelstelling van [gedaagde] kan aan de uitvoering niet gegeven worden.
Een effecteninstelling die zich verbindt adviesdiensten te verlenen, moet zich in de financiële positie van haar cliënt verdiepen. Op een effecteninstelling die nog helemaal geen adviesrelatie met de potentiële cliënt heeft, rust een dergelijke verplichting niet. Dexia voegt hieraan toe dat het maken van reclame voor een bepaald beleggingsproduct iets heel anders is dan het geven van een beleggingsadvies tot aankoop daarvan. Dexia stelt meer in het algemeen dat de NR alleen op effectendiensten betrekking heeft en niet op de kredietverlening. De financiële verplichtingen die [gedaagde] door middel van de overeenkomst op zich heeft genomen, vloeien voort uit de daarin besloten kredietverlening aan [gedaagde] en niet aan de aan hem verleende effectendiensten, te weten de aankoop van de effecten voor rekening van [gedaagde]. Dexia stelt dat zij [gedaagde] in verband met de kredietverlening heeft getoetst bij het Bureau Kredietregistratie (BKR). Zij stelt verder dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst het magazine "Fiscalert", uitgegeven door Labouchere, met informatie over beleggen, belasting en belastingvoordeel ontving. Dexia mocht er derhalve redelijkerwijs van uit gaan dat [gedaagde] niet onwetend was op het gebied van beleggen en dat hij dus als gemiddelde belegger aangemerkt kon worden. Dexia betwist dat zij een waarschuwingsplicht had gedurende de looptijd van de overeenkomst. De verplichtingen van [gedaagde] stonden immers vanaf de aanvang van de overeenkomst vast. Het enkele feit dat de verplichting bij een gunstige koersontwikkeling kan worden voldaan uit de opbrengst van de verkoop van de effecten doet daar niet aan af. Op grond van het vorenstaande stelt Dexia zich op het standpunt dat zij in haar (contractuele) zorgplicht jegens [gedaagde] niet is tekort geschoten.
2.4 [gedaagde] voert in conventie primair ten verwere aan dat hij de overeenkomst met de rechtsvoorgangster van Dexia is aangegaan op basis van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW. De in mei 1999 van Legio Lease ontvangen folder was volgens [gedaagde] verre van volledig. Uit het reclamemateriaal blijkt niet dat de maandelijkse termijnen verloren kunnen gaan. Verder staat nergens vermeld dat er een restschuld kan overblijven. Van verlies wordt in het reclamemateriaal geen melding gemaakt. [gedaagde] voegt hieraan toe dat het hem niet bekend was dat er werd belegd met geleend geld. De naam WinstVerDriedubbelaar acht [gedaagde] ook misleidend. [gedaagde] verwijst in het bijzonder naar de in 2.1 onder c weergegeven, zijns inziens misleidende passages uit de brochure. Hij is van mening dat de in 2.1 onder d weergegeven tekst te vaag is; er staat niet in dat ook verlies kan worden geleden. [gedaagde] betwist dat hij de door Dexia als productie 9 overgelegde fiscale opinie heeft ontvangen. Aan het vorenstaande voegt hij nog toe dat hij voor de totstandkoming van de overeenkomst nog nooit in aandelen had gehandeld. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, haar contractuele zorgplicht heeft geschonden. De plicht om inlichtingen te verstrekken en in te winnen voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst is geschonden. In dit verband beroept [gedaagde] zich in het bijzonder op artikel 35 onder b van het Besluit toezicht effectenverkeer. [gedaagde] stelt dat er geen kennis is genomen van zijn financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen. Verder heeft Dexia, die bij uitstek professioneel en deskundig is, nagelaten om hem tijdens de looptijd van de overeenkomst te waarschuwen voor de dramatische ontwikkelingen op de beurs.
Dexia is aldus toerekenbaar tekortgeschoten in de zorgplicht zoals die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder bij de uitvoering van de overeenkomst mocht worden verwacht. [gedaagde] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden. [gedaagde] betwist de buitengerechtelijke incassokosten.
2.5 In reconventie vordert [gedaagde] op basis van hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd en op grond van de stelling dat Dexia toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, voortvloeiende uit de overeenkomst van partijen, zijn dientengevolge geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde termijnen, in totaal € 1.677,26, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2003.
2.6 Dexia heeft de vordering in reconventie betwist onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld. Zij stelt zich op het standpunt dat de rentetermijnen verschuldigd zijn betaald en dat zij niet gehouden is die als geleden schade aan [gedaagde] terug te betalen.
2.7 De kantonrechter overweegt in conventie en in reconventie als volgt.
Om proceseconomische redenen zal de kantonrechter thans eerst overgaan tot beoordeling van de door [gedaagde] subsidiair naar voren gebrachte stellingen inzake wanprestatie.
wanprestatie
2.8 De subsidiaire stelling van [gedaagde] waarop hij zijn verweer in conventie en zijn grondslag in reconventie heeft gebaseerd, houdt in dat Legio Lease als rechtsvoorgangster van Dexia (en Labouchere) haar contractuele zorgplicht betreffende het inwinnen van informatie bij en het verstrekken van informatie aan [gedaagde] voor en tijdens de overeenkomst heeft geschonden. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat hij niet gehouden is de door Dexia gevorderde restschuld te voldoen en dat hij recht heeft op terugbetaling van de reeds door hem betaalde termijnen. Tezamen komt dit in feite neer op een vordering tot volledige ontbinding van de overeenkomst van partijen. De kantonrechter gaat er van uit dat [gedaagde] doelt op de verplichtingen die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van partijen waren vastgelegd in de artikelen 28 en 33 NR.
2.9 Dexia heeft erkend dat de NR van toepassing is op door haar verleende effectendiensten, doch zij betwist dat deze regelgeving van toepassing is op de verleende kredietverlening. Artikel 33 NR luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Een effecteninstelling verstrekt haar cliënten op passende wijze de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten waarop de diensten betrekking hebben. Een effecteninstelling verstrekt iedere cliënt (...) tenminste de volgende informatie:
(...)
c. gegevens over de kenmerken van de financiële instrumenten waarop de diensten betrekking hebben, waaronder de aan de financiële instrumenten verbonden specifieke beleggingsrisico's;
(...)".
Uit deze bepaling vloeit, naar het oordeel van de kantonrechter voort, dat bij de aankoop van aandelen in het kader van een effectenlease-overeenkomst andere gegevens nodig zijn voor een adequate beoordeling van deze aangeboden dienst dan wanneer laatstgenoemde genoemde dienst sec, dat wil zeggen niet gekoppeld aan een kredietverlening, wordt aangeboden. Bovendien acht de kantonrechter, aanhakend bij de jurisprudentie inzake misleidende reclame (HR 8 mei 1998, NJ 1998, 888), de deskundigheid van de klant aan wie de gegevens moeten worden verstrekt in het kader van de informatieverplichting van artikel 33 NR een relevant gegeven. Uit de aard van het in de brochure beschreven product WinstVerdriedubbelaar, die kort gezegd neerkomt op beleggen met geleend geld, valt reeds op te maken dat de brochure niet is gericht op de gemiddelde belegger die met eigen middelen effecten aankoopt, maar op de consument die juist niet voldoende bemiddeld is om met eigen geld effecten aan te kopen en die daardoor veelal ook geen ervaring heeft met beleggen. Dexia heeft niet betwist dat ook [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van partijen geen ervaring had op de beleggingsmarkt. Weliswaar stelt zij dat [gedaagde] toentertijd het blad 'Fiscalert' ontving, maar de kantonrechter gaat hieraan voorbij omdat niet is gesteld hoe lang [gedaagde] dit blad al ontving en welke specifieke kennis over de effectenlease-overeenkomst hij aan dit blad had kunnen ontlenen. In zijn algemeenheid zal de onervaren belegger voor een adequate beoordeling van het aanbod om aandelen aan te kopen in het kader van een effectenlease-overeenkomst op de hoogte dienen te zijn van het daaraan gekoppelde specifieke beleggingsrisico, hetwelk inhoudt dat de waarde van de aangekochte aandelen aan het einde van de looptijd van de overeenkomst zodanig onvoldoende kan zijn dat hij zijn inleg verliest en daarnaast een restschuld overhoudt. De kantonrechter is van oordeel dat in de aan [gedaagde] verstuurde brochure inzake de WinstVerdriedubbelaar, waarin de aankoop van aandelen in drie tranches wordt aangeboden, slechts in zeer versluierde bewoordingen wordt gewezen op het risico dat de waarde van de aandelenpakketten aan het einde van de looptijd lager is dan het ingelegde bedrag. Nergens wordt de klant concreet gewezen op de omvang van mogelijke verliezen. Er wordt weliswaar gewezen op het feit dat beleggen financiële risico's meebrengt en dat de kans bestaat op een lager dan gemiddeld rendement, maar mede gelet op de toonzetting van de brochure kan niet worden geoordeeld dat daarmee sprake is van een voor de onervaren belegger voldoende duidelijke waarschuwing, nu niet concreet wordt aangegeven dat dit ook kan betekenen dat de cliënt zijn inleg (deels) kan verliezen. De rekenvoorbeelden in het artikel hebben alle betrekking op situaties waarin een positief rendement wordt behaald, waarbij de nadruk wordt gelegd op een hoge opbrengst en een laag risico. Waar in de brochure melding wordt gemaakt van de mogelijkheid dat de aandelen minder waard zijn geworden en dat wegens een verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de verkoopopbrengst zou moeten worden bijbetaald, wordt tevens aangegeven dat de aandelen niet met verlies behoeven te worden verkocht omdat de overeenkomst verlengd kan worden in afwachting van betere tijden. Hiermee wordt tenminste de suggestie gewekt dat in ieder geval de inleg altijd behouden blijft, terwijl op geen enkele wijze duidelijk op de mogelijkheid wordt gewezen dat dit wel eens niet het geval zou kunnen zijn, laat staan dat een restschuld eveneens tot de mogelijkheden behoort. Ook in het bij de brochure behorende aanmeldingsformulier, de overeenkomst en in de fiscale opinie ontbreekt de vermelding van bovenomschreven specifiek beleggingsrisico.
Uit het voorgaande volgt reeds dat Legio Lease jegens [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar informatieplicht op grond van artikel 33 NR en daarmee in de nakoming van haar verplichting om [gedaagde] bij de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over het specifieke beleggingsrisico, verbonden aan de overeenkomst.
2.10 Ingevolge artikel 28 NR wint een effecteninstelling in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten. Alvorens in te gaan op de vraag of Dexia deze onderzoeksplicht ten aanzien van [gedaagde] heeft geschonden, verwijst de kantonrechter in verband met de stellingname van Dexia dat artikel 28 NR onverbindend is, naar hetgeen de Rechtbank Amsterdam heeft overwogen in 11.1 tot en met 11.3 van haar vonnis van 12 november 2003, gepubliceerd in JOR 2004, 14. De kantonrechter is op de aldaar weergegeven gronden eveneens van oordeel dat dit standpunt van Dexia niet opgaat.
2.11 Uit de door Dexia in het geding gebrachte brochure met aanmeldingsformulier, de overeenkomst, de algemene voorwaarden en de fiscale opinie blijkt niet dat over de in artikel 28 NR genoemde punten vragen aan [gedaagde] zijn gesteld. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant-en-klaar"-product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet relevant is bij de uitvoering van de door Legio Lease als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de kantonrechter het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging [gedaagde] immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescherming beoogt te bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst. Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen worden vermeld waarvoor, naar [gedaagde] uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat [gedaagde] daarmee onvoldoende is gewezen op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product WinstVerdriedubbelaar. Ook hieruit volgt derhalve dat Legio Lease in haar zorgverplichting jegens [gedaagde] is tekort geschoten.
2.12 Dexia is als rechtsopvolgster van Legio Lease (en Labouchere) aansprakelijk voor de in 2.9 en 2.11 genoemde wanprestatie. Nu Dexia niet heeft weersproken dat de gestelde schade niet zou zijn ingetreden zonder de wanprestatie, staat het causaal verband tussen wanprestatie en schade vast.
2.13 De kantonrechter zal thans nagaan of de omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding geven tot toepassing van het bepaalde in artikel 6:101 BW, op grond waarvan, voor zover hier van belang, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, indien de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Dit laatste doet zich hier voor.
2.14 De volgende omstandigheden hebben aan de zijde van [gedaagde] tot de schade bijgedragen. [gedaagde] heeft in de brochure, in het bijzonder de in 2.1 onder d weergegeven tekst, kunnen lezen dat beleggen in welke vorm ook financiële risico's meebrengt. Niettemin is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] voordat hij zijn handtekening onder de overeenkomst plaatste, nadere vragen heeft gesteld over de mogelijke omvang van het risico dat hij op zich nam. Als een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid die tot de schade heeft bijgedragen, wordt dan ook aangemerkt dat [gedaagde] voordat hij de overeenkomst ondertekende, anders dan van hem als onervaren belegger mocht worden verlangd, niet de juistheid heeft onderzocht van zijn veronderstelling dat hij nimmer zijn inleg zou kunnen verliezen en/of dat hij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst nimmer een restschuld zou kunnen overhouden.
2.15 Als omstandigheden die aan de zijde van Legio Lease als rechtsvoorgangster van Dexia tot de schade hebben bijgedragen zijn aan te merken de omstandigheid dat Legio Lease aan [gedaagde] het aanbod tot het aangaan van de overeenkomst heeft gedaan en de omstandigheid dat Legio Lease bij de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens [gedaagde], bezien in verband met het bepaalde in artikel 28 en 33 NR, niet heeft nageleefd. Daarbij komt dat Legio Lease zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de omvang van het risico dat [gedaagde] op zich nam door geen voorziening te treffen of aan te bieden, bijvoorbeeld een verzekering, teneinde dit risico (gedeeltelijk) af te dekken.
2.16 De mate waarin voornoemde aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, waardeert de kantonrechter op 25% voor [gedaagde] en 75% voor Dexia.
2.17 Het vorenstaande leidt ertoe dat de in conventie gevorderde restschuld ten bedrage van € 2.016,96 moet worden verrekend met een bedrag van € 1.512,72 (75% van de restschuld), als zijnde de door [gedaagde] geleden, doch ten laste van Dexia komende schade. In conventie is derhalve aan hoofdsom toewijsbaar een bedrag van € 504,24, vermeerderd met de contractuele rente daarover van 0,96% per maand vanaf 18 juli 2002.
2.18 Nu uit de gedingstukken blijkt van de in het rapport Voor-werk II bedoelde combinatie van (een) aanmaning(en) en het doen van (een) schikkingsvoorstel(len) of het daadwerkelijk voeren van schikkingsonderhandelingen zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen overeenkomstig de redelijk geachte normering van voornoemd rapport tot een bedrag van € 161,84.
2.19 In reconventie zijn op grond van het vorenstaande de gevorderde termijnen voor 75% toewijsbaar, hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 1.257,95.
2.20 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de kantonrechter niet toekomt aan het verweer van [gedaagde] inzake misleidende reclame.
2.21 Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3. De beslissing:
De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan Dexia te betalen de som van € 666,08 met de contractuele rente ad 0,96% per maand over € 504,24 vanaf 18 juli 2002 tot de dag der voldoening;
In reconventie
veroordeelt Dexia om tegen bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de som van € 1257,95 met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2003 tot de dag der voldoening;
In conventie en in reconventie
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op een bedrag van € 787,50, voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 10 juni 2004.