De merkwaardige uitspraken van rechter O. Nijhuis uit Arnhem
Geplaatst: 14 jun 2004 17:26
De merkwaardige uitspraken van rechter O. Nijhuis uit Arnhem
Afgelopem vrijdag zijn er weer twee uitspraken gepubliceerd van rechter O. Nijhuis uit Arnhem. Daardoor kwam het aantal uitspraken wat deze rechter heeft uitgesproken op acht althans welke ook zijn gepubliceerd en alle uitspraken kwamen practisch overeen qua uitspraak namelijk dat deze rechter op zeer discutabele gronden meent te moeten oordelen dat effectenlease geen huurkoop zijn.
Met deze topic wil ik trachten om de gronden waarop de rechter zich baseert in zijn uitspraken, te weerleggen en daarmee de onjuistheden daarvan aan te tonen.
Nog even vermelden dat dit mijn persoonlijke mening is en dat een ieder die het hier niet mee eens zou zijn wordt uitgenodigd om hierop te reageren want dat verhoogd alleen maar de discussie hierover.
Om te beginnen geef ik de motivatie weer van rechter Nijhuis zoals hij dit heeft uitgesproken in een vonnis. Omdat practisch alle uitspraken van gelijke strekking waren heb ik onderstaande uitgekozen.
"3. De beoordeling
3.1 Dexia betwist dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling gekwalificeerd kan worden. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als huurkoopovereenkomst is vereist dat sprake is van koop en verkoop op afbetaling. De overeenkomst tussen Dexia en X is dus geen huurkoopovereenkomst, aldus Dexia. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
3.2 Artikel 7A:1576 lid 1 BW geeft de definitie van een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd”.
Uit dat artikel volgt dat een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling strekt tot eigendomsoverdracht. Het uitgangspunt bij overeenkomsten als de onderhavige is echter niet dat de aandelen in eigendom van de lessee overgaan, maar dat deze aan het einde van de looptijd worden verkocht aan een derde, dat daarbij koerswinst wordt gemaakt doordat een hogere verkoop- dan aankoopprijs wordt gerealiseerd en dat Dexia vervolgens met haar cliënt afrekent. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in de brochure, de overeenkomst en de toepasselijke voorwaarden die zijn overgelegd. Volgens Dexia kiezen haar cliënten vrijwel altijd voor verkoop of verlenging van de leaseovereenkomst, en niet voor daadwerkelijke levering van de aandelen aan hen. Ook in dit geval zijn de aandelen volgens de eindafrekening verkocht en is van eigendomsoverdracht dus geen sprake geweest.
Daartegenover legt artikel 2 van die voorwaarden, dat bepaalt dat “het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan”, onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen anders is geweest dan in artikel 2 staat vermeld en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden.
3.3 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen niet als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling en dus niet als een huurkoopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Het verweer van Dexia is derhalve gegrond. Hetgeen Dexia voorts nog bij wege van verweer in het incident heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
3.4 De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen met veroordeling van X in de kosten van het incident."
Kort samengevat zegt deze rechter dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen dat de aandelen zouden worden overgedragen aan lessee en dat er welliswaar een artikel 2 bestaat maar dat legt onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen anders is geweest dan in artikel 2 staat vermeld en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden. Dat is wel een zeer merkwaardige en boute uitspraak. Met ander woorden lessee en Dexia gaan een kontrakt aan waarbij opgenomen is een artikel waarin men iets overeenkomt. Aan het einde van het kontrakt zegt één van de partijen doodleuk dat het feitelijke uitgangspunt anders is geweest dan in dat artikel staat vermeld en dat bevestigd de rechter, daarbij gebruikt hij de term "naar moet worden aangenomen". De rechter spreekt dus geen recht maar neemt iets aan! ! ! Normaliter zal een kontrakt moeten worden uitgevoerd zoals overeengekomen is want anders pleegt men kontraktbreuk en zal de desbetreffende partij dan als onbetrouwbaar worden beschouwt.
Wat houdt nu eigenlijk precies het betreffende artikel in waarin het feitelijk uitgangspunt zo in het geding zou zijn.
Artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
“Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat de lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.”
Alhoewel ik geen rechten heb gestudeerd en daardoor ik mij zeker in zulke conflicten niet al te veel zou kunnen beroepen op mijn parate kennis, begrijp ik al te goed dat in dit artikel 2 toch heel expliciet overeengekomen is dat na de opschortende werking de "waarden" zullen worden overgedragen aan lessee. Wat nu het probleem zou zijn waardoor de rechter nu uitspreekt ( of beter gezegd door de rechter wordt aangenomen ) waarom het feitelijke uitgangspunt anders is geweest dan in dit artikel staat vermeld, is voor mij een volkomen raadsel en wat deze feitelijke omstandigheden dan zouden zijn daarover spreekt deze rechter met geen woord.
Wat mij in dit artikel 2 opviel was de zin "Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt,......" en dan in het bijzonder het begrip "van rechtswege". In mijn perceptie zou dit moeten impliceren dat er een wettelijk status aan is gegeven door een wet of regeling want anders zou het begrip "van rechtswege" een nietszeggende en niet ter zake doende termologie zijn, die gebezigd werd.
Daarom ben ik eens gaan zoeken of hier iets over te vinden was in enkele wetten en/of regelgeving. Helaas kon ik dat niet zo gauw vinden althans niet wat direct zou slaan op het boven aangehaalde. Min of meer bij toeval kwam ik afgelopen zaterdag terecht in de "Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999" en daar stond onder artikel 17 het specifieke gedeelte wat over het bovengenoemde gedeelte handelt.
Hieronder geef ik dit relevante artikel weer:
De gehele regeling is te lezen op onderstaand link:
http://www.afm.nl/upl_documents/Toelich ... p8_SvZ.pdf
Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999
Effecteninstellingen die effectenlease-overeenkomsten aanbieden
Artikel 17
1. Een effecteninstelling die door het sluiten van een effectenlease-overeenkomst cliënten de mogelijkheid biedt effecten te verkrijgen, kan aan het vereiste als bedoeld in artikel 12 voldoen door te voorzien in een regeling krachtens welke de rechten van cliënten op grond van de effectenlease-overeenkomst door middel van een eerste pandrecht van deze cliënten op de desbetreffende effecten zijn gewaarborgd.
2. Het pandrecht dient tot zekerheid te strekken voor:
a. de overdracht van de effecten aan de belegger, dan wel tot betaling van vervangende schadevergoeding;
b. de eventuele vordering die de belegger in geval van ontbinding van de lease-overeenkomst op de effecteninstelling heeft, indien deze ontbinding het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van de effecteninstelling;
c. betaling van de op de effecten betaalbaar gestelde renten en dividenden; en
d. voldoening van de wettelijke rente over de onder a, b en c bedoelde vorderingen over de periode dat de effecteninstelling met de voldoening daarvan in verzuim is.
3. Ingeval van ontbinding van de lease-overeenkomst dient de rekenregel op grond waarvan de financiële rechten van de cliënt ten opzichte van de effecteninstelling worden bepaald, de rechten van de cliënt op grond van de effecten-leaseovereenkomst naar het oordeel van de STE voldoende te beschermen.
Omdat in bovenvermeld art. 17 wordt verwezen naar art. 12 staat hieronder ook dit art. weergegeven.
Algemene bepaling
Artikel 12
Een effecteninstelling treft met betrekking tot de effecten en gelden van cliënten een zodanige regeling dat naar het oordeel van de STE de rechten van die cliënten voldoende beschermd zijn en voorkomen wordt dat die effecten en, behalve in het geval van kredietinstellingen, gelden door de effecteninstelling voor eigen rekening worden gebruikt.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 12 / pag. 8 5
Dit artikel 17 verplicht dus aanbieders van effectenleaseproducten dat er een waarborg wordt gegeven dat de leaseproducten aan het einde van het kontrakt deze ook werkelijk zullen worden overgedragen en daarom is dit wettelijk vastgelegd.
Naar aanleiding van dit wettelijke vastgelegde artikel 17 zijn daarom alle uitspraken van rechter Nijhuis naar mijn mening op zijn minst zéér discutabel, zo niet, onjuist.
Afgelopem vrijdag zijn er weer twee uitspraken gepubliceerd van rechter O. Nijhuis uit Arnhem. Daardoor kwam het aantal uitspraken wat deze rechter heeft uitgesproken op acht althans welke ook zijn gepubliceerd en alle uitspraken kwamen practisch overeen qua uitspraak namelijk dat deze rechter op zeer discutabele gronden meent te moeten oordelen dat effectenlease geen huurkoop zijn.
Met deze topic wil ik trachten om de gronden waarop de rechter zich baseert in zijn uitspraken, te weerleggen en daarmee de onjuistheden daarvan aan te tonen.
Nog even vermelden dat dit mijn persoonlijke mening is en dat een ieder die het hier niet mee eens zou zijn wordt uitgenodigd om hierop te reageren want dat verhoogd alleen maar de discussie hierover.
Om te beginnen geef ik de motivatie weer van rechter Nijhuis zoals hij dit heeft uitgesproken in een vonnis. Omdat practisch alle uitspraken van gelijke strekking waren heb ik onderstaande uitgekozen.
"3. De beoordeling
3.1 Dexia betwist dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling gekwalificeerd kan worden. Voor de kwalificatie van een overeenkomst als huurkoopovereenkomst is vereist dat sprake is van koop en verkoop op afbetaling. De overeenkomst tussen Dexia en X is dus geen huurkoopovereenkomst, aldus Dexia. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het volgende.
3.2 Artikel 7A:1576 lid 1 BW geeft de definitie van een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd”.
Uit dat artikel volgt dat een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling strekt tot eigendomsoverdracht. Het uitgangspunt bij overeenkomsten als de onderhavige is echter niet dat de aandelen in eigendom van de lessee overgaan, maar dat deze aan het einde van de looptijd worden verkocht aan een derde, dat daarbij koerswinst wordt gemaakt doordat een hogere verkoop- dan aankoopprijs wordt gerealiseerd en dat Dexia vervolgens met haar cliënt afrekent. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in de brochure, de overeenkomst en de toepasselijke voorwaarden die zijn overgelegd. Volgens Dexia kiezen haar cliënten vrijwel altijd voor verkoop of verlenging van de leaseovereenkomst, en niet voor daadwerkelijke levering van de aandelen aan hen. Ook in dit geval zijn de aandelen volgens de eindafrekening verkocht en is van eigendomsoverdracht dus geen sprake geweest.
Daartegenover legt artikel 2 van die voorwaarden, dat bepaalt dat “het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan”, onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen anders is geweest dan in artikel 2 staat vermeld en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden.
3.3 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen niet als een overeenkomst van koop en verkoop op afbetaling en dus niet als een huurkoopovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Het verweer van Dexia is derhalve gegrond. Hetgeen Dexia voorts nog bij wege van verweer in het incident heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
3.4 De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen met veroordeling van X in de kosten van het incident."
Kort samengevat zegt deze rechter dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen dat de aandelen zouden worden overgedragen aan lessee en dat er welliswaar een artikel 2 bestaat maar dat legt onvoldoende gewicht in de schaal, mede gezien het feit dat ook in dit geval, naar moet worden aangenomen, het feitelijke uitgangspunt van partijen anders is geweest dan in artikel 2 staat vermeld en daadwerkelijke eigendomsoverdracht niet heeft plaatsgevonden. Dat is wel een zeer merkwaardige en boute uitspraak. Met ander woorden lessee en Dexia gaan een kontrakt aan waarbij opgenomen is een artikel waarin men iets overeenkomt. Aan het einde van het kontrakt zegt één van de partijen doodleuk dat het feitelijke uitgangspunt anders is geweest dan in dat artikel staat vermeld en dat bevestigd de rechter, daarbij gebruikt hij de term "naar moet worden aangenomen". De rechter spreekt dus geen recht maar neemt iets aan! ! ! Normaliter zal een kontrakt moeten worden uitgevoerd zoals overeengekomen is want anders pleegt men kontraktbreuk en zal de desbetreffende partij dan als onbetrouwbaar worden beschouwt.
Wat houdt nu eigenlijk precies het betreffende artikel in waarin het feitelijk uitgangspunt zo in het geding zou zijn.
Artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease luidt:
“Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat de lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden totdat deze eigendom van lessee zijn geworden.”
Alhoewel ik geen rechten heb gestudeerd en daardoor ik mij zeker in zulke conflicten niet al te veel zou kunnen beroepen op mijn parate kennis, begrijp ik al te goed dat in dit artikel 2 toch heel expliciet overeengekomen is dat na de opschortende werking de "waarden" zullen worden overgedragen aan lessee. Wat nu het probleem zou zijn waardoor de rechter nu uitspreekt ( of beter gezegd door de rechter wordt aangenomen ) waarom het feitelijke uitgangspunt anders is geweest dan in dit artikel staat vermeld, is voor mij een volkomen raadsel en wat deze feitelijke omstandigheden dan zouden zijn daarover spreekt deze rechter met geen woord.
Wat mij in dit artikel 2 opviel was de zin "Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt,......" en dan in het bijzonder het begrip "van rechtswege". In mijn perceptie zou dit moeten impliceren dat er een wettelijk status aan is gegeven door een wet of regeling want anders zou het begrip "van rechtswege" een nietszeggende en niet ter zake doende termologie zijn, die gebezigd werd.
Daarom ben ik eens gaan zoeken of hier iets over te vinden was in enkele wetten en/of regelgeving. Helaas kon ik dat niet zo gauw vinden althans niet wat direct zou slaan op het boven aangehaalde. Min of meer bij toeval kwam ik afgelopen zaterdag terecht in de "Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999" en daar stond onder artikel 17 het specifieke gedeelte wat over het bovengenoemde gedeelte handelt.
Hieronder geef ik dit relevante artikel weer:
De gehele regeling is te lezen op onderstaand link:
http://www.afm.nl/upl_documents/Toelich ... p8_SvZ.pdf
Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999
Effecteninstellingen die effectenlease-overeenkomsten aanbieden
Artikel 17
1. Een effecteninstelling die door het sluiten van een effectenlease-overeenkomst cliënten de mogelijkheid biedt effecten te verkrijgen, kan aan het vereiste als bedoeld in artikel 12 voldoen door te voorzien in een regeling krachtens welke de rechten van cliënten op grond van de effectenlease-overeenkomst door middel van een eerste pandrecht van deze cliënten op de desbetreffende effecten zijn gewaarborgd.
2. Het pandrecht dient tot zekerheid te strekken voor:
a. de overdracht van de effecten aan de belegger, dan wel tot betaling van vervangende schadevergoeding;
b. de eventuele vordering die de belegger in geval van ontbinding van de lease-overeenkomst op de effecteninstelling heeft, indien deze ontbinding het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van de effecteninstelling;
c. betaling van de op de effecten betaalbaar gestelde renten en dividenden; en
d. voldoening van de wettelijke rente over de onder a, b en c bedoelde vorderingen over de periode dat de effecteninstelling met de voldoening daarvan in verzuim is.
3. Ingeval van ontbinding van de lease-overeenkomst dient de rekenregel op grond waarvan de financiële rechten van de cliënt ten opzichte van de effecteninstelling worden bepaald, de rechten van de cliënt op grond van de effecten-leaseovereenkomst naar het oordeel van de STE voldoende te beschermen.
Omdat in bovenvermeld art. 17 wordt verwezen naar art. 12 staat hieronder ook dit art. weergegeven.
Algemene bepaling
Artikel 12
Een effecteninstelling treft met betrekking tot de effecten en gelden van cliënten een zodanige regeling dat naar het oordeel van de STE de rechten van die cliënten voldoende beschermd zijn en voorkomen wordt dat die effecten en, behalve in het geval van kredietinstellingen, gelden door de effecteninstelling voor eigen rekening worden gebruikt.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 12 / pag. 8 5
Dit artikel 17 verplicht dus aanbieders van effectenleaseproducten dat er een waarborg wordt gegeven dat de leaseproducten aan het einde van het kontrakt deze ook werkelijk zullen worden overgedragen en daarom is dit wettelijk vastgelegd.
Naar aanleiding van dit wettelijke vastgelegde artikel 17 zijn daarom alle uitspraken van rechter Nijhuis naar mijn mening op zijn minst zéér discutabel, zo niet, onjuist.