Zaak gewonnen ook in Arnhem. Vernitiging i.v.m. DWALING
Geplaatst: 16 jun 2004 12:09
LJN-nummer: AP1730 Zaaknr: 105272 / HA ZA 03-1758
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105272 / HA ZA 03-1758
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
X,
wonende te Ooij,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. P.A. aan de Kerk.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Vervolgens is zijdens Dexia een conclusie van antwoord in reconventie genomen, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie is zijdens X een brief van 4 maart 2004 ingekomen met overlegging van twee uitspraken van andere rechtbanken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook – en vooral – Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
X is via het callcentre van Legio Lease meerdere malen telefonisch benaderd en hij heeft als gevolg daarvan op 20 april 2000 met Dexia een overeenkomst gesloten voor het product Winstverdriedubbelaar, overeenkomst nr. 74405059 (prod. 2 bij dagvaarding). De Winstverdriedubbelaar is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “Ja, ook ik wil al over drie jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft op dit formulier een maandbedrag aangekruist van ƒ 150,-. Daarachter staat vermeld: “Verwachte belastingvrije uitbetaling na drie jaar* ƒ 12.392,00”. Onderaan het formulier staat: “*Bij 14% gemiddelde koersstijging per jaar. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.”
X heeft voor het sluiten van de overeenkomst de brochure Winstverdriedubbelaar gekregen (prod. 2 bij antwoord). In de brochure wordt gewaarschuwd voor de financiële risico’s van beleggen en er wordt op gewezen dat dit risico voor de belegger is. De brochure legt de constructie van de Winstverdriedubbelaar uit en spreekt vaak van winst. Wel staat vermeld: “Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen. U kunt dan desgewenst gebruik maken van de verlengingsgarantie.”
X heeft ook een rekenvoorbeeld gekregen (prod. 1, laatste blad bij antwoord), waarin diverse mogelijkheden zijn uitgewerkt, van een koersdaling van 2% waarbij een negatief bedrag resteert, tot een koersstijging van 20%. Het rekenvoorbeeld vermeldt dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Vermeld wordt ook dat over de laatste 6 periodes van drie jaar de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7 % per jaar was en dat de AEX sinds 1983 is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar. In het rekenvoorbeeld is het percentage van 14% vetgedrukt.
X heeft ook het belastingadvies gekregen van Y van 24 januari 2000, waarin de constructie van de Winstverdriedubbelaar wordt uitgelegd en de fiscale gevolgen daarvan worden vermeld. In dit advies komt het woord lening en het woord koersverliezen voor.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 11.868,12. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 14.358,24. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 69,17. De totaal te betalen rente bedroeg € 2.490,12. Het rentepercentage is 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening gestuurd met koersdatum 22-4-2003. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 5.197,02 hebben opgebracht, dat X nog € 11.937,29 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 6.740,27.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert betaling van een bedrag van € 7.782,39, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 6.740,27, vanaf 3 september 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Dexia heeft bij akte, gevoegd bij de conclusie van antwoord in reconventie, haar eis in reconventie voorwaardelijk gewijzigd voor het geval haar vordering in conventie zou worden afgewezen en het beroep van X op vernietiging van de overeenkomst geheel of gedeeltelijk slaagt. Dexia vordert voor dat geval veroordeling tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. Een en ander op basis van art. 6:278 BW.
Het gevorderde totaalbedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 6.740,27, contractuele rente van 22 april tot en met 2 september 2003 ad € 253,15, buitengerechtelijke incassokosten ad € 663,- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 125,97.
X heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft X vernietiging van de overeenkomst gevorderd, primair op grond van art. 1:89 BW (ontbreken toestemming echtgenote), subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van misbruik van omstandigheden. Dit met veroordeling van Dexia tot vergoeding van de door X geleden schade nader op te maken bij staat, onder meer betreffende de door X betaalde inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding. Alles met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
Dexia heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, net als vele anderen, het product Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De beursen zijn echter nadien aanzienlijk gedaald, met als gevolg dat de geleasde aandelen veel minder waard werden. Daardoor bleef na de liquidatie van de aandelen minder geld over dan nodig was voor het aflossen van de lening, zodat een nog bij te betalen bedrag resteert. Dat levert een tegenvaller op. De vraag die centraal staat, is wat de gevolgen zijn van die tegenvaller en, in conventie, of Dexia het nog te betalen bedrag op X mag verhalen.
De omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn, die uit de stukken en uit de verklaring van X ter comparitie zijn gebleken, zijn de volgende.
- X is laag opgeleid;
- X had bij het aangaan van de leaseovereenkomst diverse schulden;
- X had toen en heeft nu een laag inkomen;
- X had nog nooit eerder in aandelen belegd;
- X kan zowel mondeling als schriftelijk alleen eenvoudig Nederlands begrijpen.
Huurkoop?
Het primaire beroep van X op artikel 1:88 BW (ontbreken toestemming echtgenote), met als grondslag dat het gaat om huurkoop, wordt afgewezen.
De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling?
Het subsidiaire beroep op dwaling gaat in dit geval wel op.
X heeft doen aanvoeren dat hij destijds niet heeft begrepen dat hij een lening aanging. Ter comparitie heeft hij dit persoonlijk bevestigd en ook gezegd dat hij van zijn schulden afwilde en dus zeker geen lening erbij wilde. De rechtbank is op basis van deze verklaring en op basis van de indruk die X ter comparitie op haar maakte, van oordeel dat aannemelijk is dat X inderdaad niet heeft begrepen dat hij een lening aanging en dat hij van de overeenkomst zou hebben afgezien als hij dat wel zou hebben begrepen. Daarbij weegt mee dat het woord lening niet vermeld staat in de overeenkomst en ook niet in het aanmeldingsformulier. Het heeft er alle schijn van dat het woord lening juist zorgvuldig is vermeden, ook in de mondelinge contacten met het callcentre van Legio Lease. Het enkele feit dat het woord rente in de overeenkomst staat vermeld, is in het onderhavige geval onvoldoende om aan te nemen dat X moest begrijpen dat het om een lening ging. Ook het belastingadvies van Y van 24 januari 2000, dat aan X is toegestuurd, maakt dat niet anders, hoewel daarin wel het woord lening voorkomt. Dit belastingadvies is voor een persoon met het opleidingsniveau en begripsvermogen van X te ingewikkeld. Hetzelfde geldt voor de constructie van de Winstverdriedubbelaar, die voor een man als X moeilijk te begrijpen is.
X heeft verder aangevoerd dat hij is afgegaan op wat de meneer aan de telefoon (van het callcentre van Legio Lease, rb.) tegen hem zei. Volgens de verklaring van X ter comparitie, die niet gemotiveerd is betwist, heeft deze persoon hem koeien met gouden hoorns beloofd. Toen hij later nog eens werd gebeld met de vraag of hij de bon al had ingevuld en dit nog niet bleek te hebben gedaan, zei deze meneer dat X de boot niet mocht missen en stom zou zijn als hij niet meedeed. X heeft verklaard dat hij tegen de meneer aan de telefoon heeft gezegd dat hij geen verstand had van aandelen en geen risico wilde lopen. De meneer had toen gezegd dat hij er wel verstand van had en dat zij alles zouden doen. X hoefde zich geen zorgen te maken. X begreep wel dat het eindbedrag hoger of lager kon uitkomen dan het bedrag van ƒ 12.500,- dat de meneer hem voorrekende, maar hij wist niet dat hij misschien zou moeten bijbetalen. Hij heeft de brochure en het belastingadvies wel gelezen, maar niet zo heel goed. Hij heeft vertrouwd op de meneer aan de telefoon, die zei dat het wel goed zou komen. “Ik dacht toch echt dat ik geen risico liep. (…) Ik begreep dat contract dat ik kreeg ook niet. Die meneer aan de telefoon heeft mij verzekerd dat het goed zat en daarom heb ik het gedaan.”
De rechtbank is op basis van deze verklaring van X, die haar heeft overtuigd, van oordeel dat X inderdaad heeft vertrouwd op hetgeen de medewerker van het callcentre tegen hem heeft gezegd. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat deze medewerker X niet of in elk geval onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s die hij liep, vooral doordat er kennelijk niet op is gewezen dat dit risico nog groter was doordat met geleend geld werd belegd. Dit klemt temeer nu X werkelijk niet begreep dat hij met geleend geld belegde en hij in een zodanig ongunstige financiële positie verkeerde dat hij zich dergelijke risico’s niet kon veroorloven. Gezien zijn financiële positie en gezien zijn onervarenheid met beleggen, had Dexia (via haar callcentre) X beter moeten waarschuwen. Zij had hem zelfs moeten afraden om te beleggen met geleend geld. Het is in het onderhavige geval onvoldoende dat de waarschuwingen in de brochure staan, nu aannemelijk is geworden dat die waarschuwingen in het telefonische contact niet zijn herhaald, terwijl dat bij een persoon als X wel noodzakelijk was.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van dit geval, die bijzonder schrijnend zijn, tot de conclusie moeten leiden dat X de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling en deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. Nu X gedwaald heeft door misleidende inlichtingen van de medewerker van het callcentre van Dexia (art. 6:228 lid 1 sub a BW) en Dexia X had behoren in te lichten in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (art. 6:228 lid 1 sub b BW), is de overeenkomst vernietigbaar. Het gaat hier niet om een dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, omdat de dwaling van X niet is gelegen in de onverwachte en heftige daling van de beurskoersen, maar in de omstandigheid dat er werd belegd met geleend geld en dat de constructie door de extra hefboomwerking van de opties veel meer risico’s met zich meebrengt dan bij gewoon beleggen in aandelen het geval is, hetgeen X niet heeft begrepen. De omstandigheden van dit geval, waaronder vooral het duidelijk kenbare lage opleidings- en begripsniveau van X, maken bovendien dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Dit brengt mee dat de gesloten aandelenleaseovereenkomst vernietigd moet worden, zoals in reconventie is gevorderd. De door X betaalde maandtermijnen, die volgens de onbetwiste stelling van X een totaalbedrag van € 2.535,49 bedragen, dienen met rente te worden terugbetaald. De rente is gevorderd vanaf datum dagvaarding, maar de vordering is niet bij dagvaarding ingesteld, doch bij conclusie van eis in reconventie, zodat de rente pas met ingang van de datum van die conclusie toewijsbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat X verder nog schade heeft geleden, zodat er geen grond is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Beroep op artikel 6:278 BW
De voorwaarde waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd, is gezien het bovenstaande vervuld, zodat deze eiswijziging dient te worden behandeld. Dexia heeft zich beroepen op artikel 6:278 BW. Zij betoogt dat dit artikel bedoelt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding heeft. Het artikel is ook van toepassing is bij vernietiging van een overeenkomst. Dexia verwijst daarvoor naar de wetsgeschiedenis (TM Parl. Gesch. 6, p. 1027, 1038 en 1040). Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomst het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waar de overeenkomst betrekking op heeft. Daarom dient bijbetaling plaats te vinden, zoals bedoeld in art. 6:278 BW, aldus Dexia.
X is niet in de gelegenheid geweest om op deze eiswijziging te reageren. De rechtbank is van oordeel dat hij daartoe niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld, aangezien de rechtbank de voorwaardelijk gewijzigde eis zal afwijzen. De rechtbank verwerpt het betoog van Dexia en is van oordeel dat artikel 6:278 BW niet is bedoeld voor een geval als het onderhavige, althans in elk geval niet in de specifieke omstandigheden van dit geval. Op zichzelf kan aan Dexia worden toegegeven dat deze procedure er niet zou zijn geweest als de beurskoersen gestegen waren en X de voorgespiegelde winst zou hebben geïncasseerd. Toch brengt dat nog niet mee dat X ondanks een geslaagd beroep op dwaling de gevolgen van de daling van de beurskoersen alsnog voor zijn rekening zou moeten nemen. De kern van het beroep op dwaling is immers dat X de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij goed zou zijn geïnformeerd en had geweten dat het ging om beleggen met geleend geld en als hij had begrepen dat het extra hefboomeffect van de constructie het product extra risicovol maakte. De rechtbank ziet in de vernietiging wegens dwaling in dit geval geen speculatief aspect zoals bedoeld in de aan gehaalde wetsgeschiedenis. Als het betoog van Dexia op zou gaan, zou het geslaagde beroep op dwaling zonder enig effect blijven en dat zou gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk en billijk zijn.
Slotsom
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en de vordering in reconventie grotendeels zal worden toegewezen. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
in conventie
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in conventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 907,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 122,50 wegens in debet gesteld vast recht,
€ 662,00 wegens salaris procureur,
en het restant van € 122,50 aan de procureur van X wegens de eigen bijdrage in het vast recht,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
vernietigt de overeenkomst Winstverdriedubbelaar nr. 74405059 wegens dwaling;
veroordeelt Dexia tot terugbetaling van de door X betaalde inleg ad € 2.535,49, verhoogd met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, 7 januari 2004, tot aan de datum der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in reconventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 331,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 331,00 wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.J. de Vries, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
Coll: FS
Fraude
Bron: Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak: 16-06-2004
Datum publicatie: 16-06-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 105272 / HA ZA 03-1758
Datum vonnis: 16 juni 2004
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
X,
wonende te Ooij,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. P.A. aan de Kerk.
Het verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 21 januari 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Vervolgens is zijdens Dexia een conclusie van antwoord in reconventie genomen, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie is zijdens X een brief van 4 maart 2004 ingekomen met overlegging van twee uitspraken van andere rechtbanken. Ten slotte is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio Lease. Met Dexia wordt hierna ook – en vooral – Bank Labouchere (Legio Lease) bedoeld.
X is via het callcentre van Legio Lease meerdere malen telefonisch benaderd en hij heeft als gevolg daarvan op 20 april 2000 met Dexia een overeenkomst gesloten voor het product Winstverdriedubbelaar, overeenkomst nr. 74405059 (prod. 2 bij dagvaarding). De Winstverdriedubbelaar is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsoverweging 4.1 zal worden weergegeven.
Op het door X ingevulde aanmeldingsformulier voor de Winstverdriedubbelaar staat voorgedrukt in de kop vermeld: “Ja, ook ik wil al over drie jaar een hoog belastingvrij bedrag uitbetaald krijgen. Ik heb de brochure gelezen. Koop nu voor mij het eerste pakket aandelen ABN-AMRO, Ahold en ING.”
X heeft op dit formulier een maandbedrag aangekruist van ƒ 150,-. Daarachter staat vermeld: “Verwachte belastingvrije uitbetaling na drie jaar* ƒ 12.392,00”. Onderaan het formulier staat: “*Bij 14% gemiddelde koersstijging per jaar. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.”
X heeft voor het sluiten van de overeenkomst de brochure Winstverdriedubbelaar gekregen (prod. 2 bij antwoord). In de brochure wordt gewaarschuwd voor de financiële risico’s van beleggen en er wordt op gewezen dat dit risico voor de belegger is. De brochure legt de constructie van de Winstverdriedubbelaar uit en spreekt vaak van winst. Wel staat vermeld: “Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen. U kunt dan desgewenst gebruik maken van de verlengingsgarantie.”
X heeft ook een rekenvoorbeeld gekregen (prod. 1, laatste blad bij antwoord), waarin diverse mogelijkheden zijn uitgewerkt, van een koersdaling van 2% waarbij een negatief bedrag resteert, tot een koersstijging van 20%. Het rekenvoorbeeld vermeldt dat de waarde van de belegging kan fluctueren en dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Vermeld wordt ook dat over de laatste 6 periodes van drie jaar de stijging van het aandelenpakket ABN-AMRO, Ahold en ING gemiddeld 26,7 % per jaar was en dat de AEX sinds 1983 is gestegen met gemiddeld ruim 17% per jaar. In het rekenvoorbeeld is het percentage van 14% vetgedrukt.
X heeft ook het belastingadvies gekregen van Y van 24 januari 2000, waarin de constructie van de Winstverdriedubbelaar wordt uitgelegd en de fiscale gevolgen daarvan worden vermeld. In dit advies komt het woord lening en het woord koersverliezen voor.
Volgens de overeenkomst bedroeg het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 11.868,12. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 14.358,24. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbedrag was € 69,17. De totaal te betalen rente bedroeg € 2.490,12. Het rentepercentage is 0,96%.
Dexia heeft X een eindafrekening gestuurd met koersdatum 22-4-2003. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 5.197,02 hebben opgebracht, dat X nog € 11.937,29 moest betalen en dat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 6.740,27.
Het geschil in conventie en reconventie
Dexia vordert betaling van een bedrag van € 7.782,39, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 6.740,27, vanaf 3 september 2003, met veroordeling van X in de kosten van dit geding.
Dexia heeft bij akte, gevoegd bij de conclusie van antwoord in reconventie, haar eis in reconventie voorwaardelijk gewijzigd voor het geval haar vordering in conventie zou worden afgewezen en het beroep van X op vernietiging van de overeenkomst geheel of gedeeltelijk slaagt. Dexia vordert voor dat geval veroordeling tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. Een en ander op basis van art. 6:278 BW.
Het gevorderde totaalbedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoofde van de leaseovereenkomst ad € 6.740,27, contractuele rente van 22 april tot en met 2 september 2003 ad € 253,15, buitengerechtelijke incassokosten ad € 663,- en BTW over de buitengerechtelijke incassokosten ad € 125,97.
X heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft X vernietiging van de overeenkomst gevorderd, primair op grond van art. 1:89 BW (ontbreken toestemming echtgenote), subsidiair op grond van dwaling en meer subsidiair op grond van misbruik van omstandigheden. Dit met veroordeling van Dexia tot vergoeding van de door X geleden schade nader op te maken bij staat, onder meer betreffende de door X betaalde inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding. Alles met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
Dexia heeft in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling in conventie en in reconventie
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen (variant 3).
X heeft, net als vele anderen, het product Winstverdriedubbelaar afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De beursen zijn echter nadien aanzienlijk gedaald, met als gevolg dat de geleasde aandelen veel minder waard werden. Daardoor bleef na de liquidatie van de aandelen minder geld over dan nodig was voor het aflossen van de lening, zodat een nog bij te betalen bedrag resteert. Dat levert een tegenvaller op. De vraag die centraal staat, is wat de gevolgen zijn van die tegenvaller en, in conventie, of Dexia het nog te betalen bedrag op X mag verhalen.
De omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn, die uit de stukken en uit de verklaring van X ter comparitie zijn gebleken, zijn de volgende.
- X is laag opgeleid;
- X had bij het aangaan van de leaseovereenkomst diverse schulden;
- X had toen en heeft nu een laag inkomen;
- X had nog nooit eerder in aandelen belegd;
- X kan zowel mondeling als schriftelijk alleen eenvoudig Nederlands begrijpen.
Huurkoop?
Het primaire beroep van X op artikel 1:88 BW (ontbreken toestemming echtgenote), met als grondslag dat het gaat om huurkoop, wordt afgewezen.
De bepalingen van Titel 5A van Boek 7A BW (koop op afbetaling en huurkoop) zijn op koop op afbetaling of huurkoop van aandelen van toepassing voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht (artikel 7A:1576 lid 5 BW). Naar het oordeel van de rechtbank is de aard van het aandeel in ter beurze verhandelbare fondsen als ABN Amro, Ahold en ING zodanig dat de bepalingen van titel 7A.5A BW toepasselijk zijn op koop op afbetaling en huurkoop van aandelen. De Winstverdriedubbelaar is echter naar het oordeel van de rechtbank om in elk geval twee redenen niet te beschouwen als huurkoop van aandelen.
Huurkoop is in artikel 7A:1576h lid 1 als volgt gedefinieerd: “Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.” Huurkoop is een bijzondere vorm van koop op afbetaling, die in artikel 7A:1576 lid 1 BW als volgt is gedefinieerd: “Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.” Koop op afbetaling is weer een bijzondere vorm van de koopovereenkomst, die als wezenskenmerk heeft dat de verkoper verplicht is de eigendom van de zaak - of het vermogensrecht - over te dragen (artikel 7:9 lid 1 BW; vgl. artikel 7:47 BW).
Naar het oordeel van de rechtbank strekt de Winstverdriedubbelaar niet tot (eigendoms-)overdracht van de aandelen. Aan het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft de klant de keuze tussen verlenging van de overeenkomst, uitlevering van de aandelen onder aflossing van de lening of verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening en hetzij uitkering van het surplus, hetzij aflossing van de restschuld. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen onder verrekening van de opbrengst met de lening. Dit wordt ook aanbevolen in de brochure (p.3): ”Na drie jaar kunnen uw aandelen worden verkocht. U ontvangt dan de volledige verkoopopbrengst, slechts onder aftrek van de aankoopprijs. U krijgt dan niet alleen de koerswinst over uw eerste aandelenpakket uitbetaald, maar diezelfde koerswinst ook over uw tweede én uw derde pakket. Belastingvrij!” Deze opmerking wordt op p. 6 herhaald. Ook alle rekenvoorbeelden gaan uit van verkoop van de aandelen na drie jaar. De strekking van de Winstverdriedubbelaar is daarom dat de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar de aandelen least, na drie jaren de koerswinst incasseert en de aandelen weer verkoopt. Daarmee beantwoordt de Winstverdriedubbelaar niet aan de kenmerken van koop, die ziet op (eigendoms-)verkrijging door de koper, en daarmee evenmin aan die van huurkoop.
Deze conclusie wordt niet anders, omdat op enkele plaatsen in de overeenkomst is bepaald dat de klant van rechtswege eigenaar wordt onder de opschortende voorwaarde dat hij aan alle verplichtingen tegenover Dexia heeft voldaan (artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden effecten lease). In de praktijk, en ook in dit geval, worden deze bepalingen immers niet nageleefd, doordat nagenoeg altijd verkoop van de aandelen plaatsvindt.
In de tweede plaats betaalt de klant gedurende de looptijd van de Winstverdriedubbelaar met zijn maandtermijnen slechts rente over de lening. Hij lost niets van de lening af. Aan het einde van de looptijd is de lening nog even groot als aan het begin. Zou de klant op dat moment de aandelen willen verwerven, dan zou hij opnieuw en voor de volledige aankoopsom financiering moeten vinden. Dit betekent dat aan de Winstverdriedubbelaar het wezenskenmerk van koop op afbetaling ontbreekt, namelijk betaling van de koopsom in termijnen. Dat brengt ook mee dat er geen sprake is van huurkoop.
De Winstverdriedubbelaar wijkt zozeer af van huurkoop, dat zij ook niet de strekking van huurkoop heeft (artikel 7A:1576h lid 2 BW): er is geen verplichting tot (eigendoms-)overdracht en er is geen sprake van afbetaling. De rechtbank, sector civiel, zal de zaak dan ook niet verwijzen naar de sector kanton.
Dwaling?
Het subsidiaire beroep op dwaling gaat in dit geval wel op.
X heeft doen aanvoeren dat hij destijds niet heeft begrepen dat hij een lening aanging. Ter comparitie heeft hij dit persoonlijk bevestigd en ook gezegd dat hij van zijn schulden afwilde en dus zeker geen lening erbij wilde. De rechtbank is op basis van deze verklaring en op basis van de indruk die X ter comparitie op haar maakte, van oordeel dat aannemelijk is dat X inderdaad niet heeft begrepen dat hij een lening aanging en dat hij van de overeenkomst zou hebben afgezien als hij dat wel zou hebben begrepen. Daarbij weegt mee dat het woord lening niet vermeld staat in de overeenkomst en ook niet in het aanmeldingsformulier. Het heeft er alle schijn van dat het woord lening juist zorgvuldig is vermeden, ook in de mondelinge contacten met het callcentre van Legio Lease. Het enkele feit dat het woord rente in de overeenkomst staat vermeld, is in het onderhavige geval onvoldoende om aan te nemen dat X moest begrijpen dat het om een lening ging. Ook het belastingadvies van Y van 24 januari 2000, dat aan X is toegestuurd, maakt dat niet anders, hoewel daarin wel het woord lening voorkomt. Dit belastingadvies is voor een persoon met het opleidingsniveau en begripsvermogen van X te ingewikkeld. Hetzelfde geldt voor de constructie van de Winstverdriedubbelaar, die voor een man als X moeilijk te begrijpen is.
X heeft verder aangevoerd dat hij is afgegaan op wat de meneer aan de telefoon (van het callcentre van Legio Lease, rb.) tegen hem zei. Volgens de verklaring van X ter comparitie, die niet gemotiveerd is betwist, heeft deze persoon hem koeien met gouden hoorns beloofd. Toen hij later nog eens werd gebeld met de vraag of hij de bon al had ingevuld en dit nog niet bleek te hebben gedaan, zei deze meneer dat X de boot niet mocht missen en stom zou zijn als hij niet meedeed. X heeft verklaard dat hij tegen de meneer aan de telefoon heeft gezegd dat hij geen verstand had van aandelen en geen risico wilde lopen. De meneer had toen gezegd dat hij er wel verstand van had en dat zij alles zouden doen. X hoefde zich geen zorgen te maken. X begreep wel dat het eindbedrag hoger of lager kon uitkomen dan het bedrag van ƒ 12.500,- dat de meneer hem voorrekende, maar hij wist niet dat hij misschien zou moeten bijbetalen. Hij heeft de brochure en het belastingadvies wel gelezen, maar niet zo heel goed. Hij heeft vertrouwd op de meneer aan de telefoon, die zei dat het wel goed zou komen. “Ik dacht toch echt dat ik geen risico liep. (…) Ik begreep dat contract dat ik kreeg ook niet. Die meneer aan de telefoon heeft mij verzekerd dat het goed zat en daarom heb ik het gedaan.”
De rechtbank is op basis van deze verklaring van X, die haar heeft overtuigd, van oordeel dat X inderdaad heeft vertrouwd op hetgeen de medewerker van het callcentre tegen hem heeft gezegd. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat deze medewerker X niet of in elk geval onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s die hij liep, vooral doordat er kennelijk niet op is gewezen dat dit risico nog groter was doordat met geleend geld werd belegd. Dit klemt temeer nu X werkelijk niet begreep dat hij met geleend geld belegde en hij in een zodanig ongunstige financiële positie verkeerde dat hij zich dergelijke risico’s niet kon veroorloven. Gezien zijn financiële positie en gezien zijn onervarenheid met beleggen, had Dexia (via haar callcentre) X beter moeten waarschuwen. Zij had hem zelfs moeten afraden om te beleggen met geleend geld. Het is in het onderhavige geval onvoldoende dat de waarschuwingen in de brochure staan, nu aannemelijk is geworden dat die waarschuwingen in het telefonische contact niet zijn herhaald, terwijl dat bij een persoon als X wel noodzakelijk was.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van dit geval, die bijzonder schrijnend zijn, tot de conclusie moeten leiden dat X de overeenkomst heeft gesloten onder invloed van dwaling en deze bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gesloten. Nu X gedwaald heeft door misleidende inlichtingen van de medewerker van het callcentre van Dexia (art. 6:228 lid 1 sub a BW) en Dexia X had behoren in te lichten in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten (art. 6:228 lid 1 sub b BW), is de overeenkomst vernietigbaar. Het gaat hier niet om een dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, omdat de dwaling van X niet is gelegen in de onverwachte en heftige daling van de beurskoersen, maar in de omstandigheid dat er werd belegd met geleend geld en dat de constructie door de extra hefboomwerking van de opties veel meer risico’s met zich meebrengt dan bij gewoon beleggen in aandelen het geval is, hetgeen X niet heeft begrepen. De omstandigheden van dit geval, waaronder vooral het duidelijk kenbare lage opleidings- en begripsniveau van X, maken bovendien dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Dit brengt mee dat de gesloten aandelenleaseovereenkomst vernietigd moet worden, zoals in reconventie is gevorderd. De door X betaalde maandtermijnen, die volgens de onbetwiste stelling van X een totaalbedrag van € 2.535,49 bedragen, dienen met rente te worden terugbetaald. De rente is gevorderd vanaf datum dagvaarding, maar de vordering is niet bij dagvaarding ingesteld, doch bij conclusie van eis in reconventie, zodat de rente pas met ingang van de datum van die conclusie toewijsbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat X verder nog schade heeft geleden, zodat er geen grond is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Beroep op artikel 6:278 BW
De voorwaarde waaronder Dexia haar eis heeft gewijzigd, is gezien het bovenstaande vervuld, zodat deze eiswijziging dient te worden behandeld. Dexia heeft zich beroepen op artikel 6:278 BW. Zij betoogt dat dit artikel bedoelt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding heeft. Het artikel is ook van toepassing is bij vernietiging van een overeenkomst. Dexia verwijst daarvoor naar de wetsgeschiedenis (TM Parl. Gesch. 6, p. 1027, 1038 en 1040). Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomst het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waar de overeenkomst betrekking op heeft. Daarom dient bijbetaling plaats te vinden, zoals bedoeld in art. 6:278 BW, aldus Dexia.
X is niet in de gelegenheid geweest om op deze eiswijziging te reageren. De rechtbank is van oordeel dat hij daartoe niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld, aangezien de rechtbank de voorwaardelijk gewijzigde eis zal afwijzen. De rechtbank verwerpt het betoog van Dexia en is van oordeel dat artikel 6:278 BW niet is bedoeld voor een geval als het onderhavige, althans in elk geval niet in de specifieke omstandigheden van dit geval. Op zichzelf kan aan Dexia worden toegegeven dat deze procedure er niet zou zijn geweest als de beurskoersen gestegen waren en X de voorgespiegelde winst zou hebben geïncasseerd. Toch brengt dat nog niet mee dat X ondanks een geslaagd beroep op dwaling de gevolgen van de daling van de beurskoersen alsnog voor zijn rekening zou moeten nemen. De kern van het beroep op dwaling is immers dat X de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij goed zou zijn geïnformeerd en had geweten dat het ging om beleggen met geleend geld en als hij had begrepen dat het extra hefboomeffect van de constructie het product extra risicovol maakte. De rechtbank ziet in de vernietiging wegens dwaling in dit geval geen speculatief aspect zoals bedoeld in de aan gehaalde wetsgeschiedenis. Als het betoog van Dexia op zou gaan, zou het geslaagde beroep op dwaling zonder enig effect blijven en dat zou gezien de omstandigheden van het geval niet redelijk en billijk zijn.
Slotsom
Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en de vordering in reconventie grotendeels zal worden toegewezen. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
in conventie
wijst de vordering van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in conventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 907,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 122,50 wegens in debet gesteld vast recht,
€ 662,00 wegens salaris procureur,
en het restant van € 122,50 aan de procureur van X wegens de eigen bijdrage in het vast recht,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
vernietigt de overeenkomst Winstverdriedubbelaar nr. 74405059 wegens dwaling;
veroordeelt Dexia tot terugbetaling van de door X betaalde inleg ad € 2.535,49, verhoogd met de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, 7 januari 2004, tot aan de datum der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in reconventie; deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van X gevallen, bepaald op € 331,00, waarvan op de voet van artikel 243/244 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank op rekening van de Rabobank met nummer 19.23.25.752 ten name van Gerecht 533 Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem onder vermelding van het zaak- en rolnummer:
€ 331,00 wegens salaris procureur,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis, mr. F.M. Smit en mr. F.J. de Vries, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004.
de griffier de voorzitter
Coll: FS
Fraude