Rechtbank Roermond zegt: geen huurkoop
Geplaatst: 21 jul 2004 14:11
LJN-nummer: AQ3956 Zaaknr: 60146 / HA ZA 04-192
Bron: Rechtbank Roermond
Datum uitspraak: 9-06-2004
Datum publicatie: 21-07-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
uitspraak: 9 juni 2004.
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V.,
gevestigd te Amsterdam, tevens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
procureur: mr. H.J.A. Ewalds;
tegen:
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie:
[N],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. E.G.M. Kupers.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie: de bank;
gedaagde in conventie, eiser in reconventie: [N].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 13 januari 2004 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 25 februari 2004 met bijlagen;
- het vonnis van 10 maart 2004;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van 31 maart 2004 met bijlagen;
- de antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis van 14 april 2004 zijdens [N];
- de akte naar aanleiding van de antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis van 14 april 2004 zijdens de bank;
- het rolbericht van 15 april 2004 waarbij de eiswijziging is toegestaan;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 28 april 2004.
2. Vaststaande feiten in conventie en in reconventie
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.1 De bank is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. die op haar beurt rechtsopvolgster is van Legio Lease B.V. De rechtbank zal hierna ten behoeve van de leesbaarheid steeds spreken over "de bank" waarmee dan eiseres in conventie en/of haar rechtsvoorgangsters worden aangeduid.
2.2 De bank en [N] hebben een aandelenlease-overeenkomst genaamd
"Winstverdriedubbelaar" gesloten gedateerd 28 juli 2000 (hierna: de
aandelenlease-overeenkomst).
2.3 De aandelenlease-overeenkomst houdt in dat [N] bij de bank een lening heeft gesloten waarmee voor zijn risico door de bank aandelen zijn gekocht. Deze aandelen betreffen een drietal fondsen, namelijk ABN AMRO, AHOLD en ING. De aandelen zijn in drie termijnen aangekocht tegen een vooraf bepaald aankoopbedrag. De overeengekomen looptijd van 36 maanden is verstreken
(op 27 juli 2003).
2.4 De aankoopbedragen van de aandelen zijn in totaal € 15.777,21
(Fl. 34.768,40). De gedurende de gehele looptijd door [N] te betalen rente bedraagt € 3.310,56 (Fl. 7.295,51). Het rentepercentage is 0,96% per maand. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 19.087,77 (Fl. 42.063,91).
De betaling hiervan diende als volgt plaats te vinden:
36 maandtermijnen van elk € 91,96 (Fl. 202,65);
een bedrag van € 45,38 (Fl. 100,00) in of omstreeks de 35e maand en een bedrag van € 15.731,83 (Fl. 34.668,40) aan het einde van de aandelenlease-overeenkomst, welk bedrag in beginsel wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
2.5 [N] heeft van de bank ontvangen de aandelenlease-overeenkomst.
3. Vordering en stellingen van de bank in conventie
De bank vordert [N] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.632,00, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 8.705,65, vanaf 1 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
De bank stelt daartoe het volgende.
Het door [N] verschuldigde bedrag bestaat uit de volgende onderdelen.
[N] weigert de eindafrekening van € 8.705,65 te betalen. Deze eindafrekening is berekend door het restant van de hoofdsom van € 15.731,83 te vermeerderen met de eerste aflossingstermijn van € 45,38 en een resterende maandtermijn van € 91,96 en daarna de som daarvan te verminderen met de verkoopopbrengst van de geleasde aandelen van € 7.163,52.
De contractuele rente over het tijdvak van 28 juli 2003 tot en met 30 september 2003 bedraagt € 137,38.
De gemaakte incassokosten bedragen € 663,00 en de BTW daarover € 125,97.
Verder vordert de bank -onder de voorwaarde van toewijzing van de eis van [N] in reconventie- [N] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de aandelenlease-overeenkomst genoemde effecten (€ 15.777,21) minus de waarde van de bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de betreffende lease-overeenkomst.
De bank baseert deze voorwaardelijke vordering op artikel 6:278 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4. Verweer van [N] in conventie
[N] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de bank in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
[N] voert daartoe het volgende verweer.
De ex-echtgenote van [N] (hierna te noemen: de echtgenote), met wie [N] op 28 juli 2000 nog gehuwd was, heeft de aandelenlease-overeenkomst vernietigd, omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:88 BW.
Daarnaast heeft [N] bij het aangaan van de overeenkomst gedwaald. Hij verkeerde namelijk in de veronderstelling dat de door hem te betalen bedragen in drie jaar in ieder geval zouden worden verdriedubbeld. Deze verkeerde voorstelling van zaken heeft de bank hem gegeven door te spreken over een spaarregeling. De bank heeft [N] niet verteld dat hij een geldlening aanging waarmee in aandelen werd belegd. De bank heeft [N] dus verkeerde inlichtingen verstrekt. Ook heeft de bank als professionele instelling nagelaten [N] als consument te informeren omtrent de risico's van het aangaan van de aandelenlease-overeenkomst. Indien zij [N] daarvan in kennis had gesteld, zou hij de overeenkomst niet zijn aangegaan. De bank heeft [N] voorts nooit ingelicht over het feit dat zij op zijn naam aandelen kocht. De bank had zich bovendien op de hoogte dienen te stellen van [N's] persoonlijke omstandigheden. Zij had moeten nagaan of [N's] financiële positie zodanig was dat hij de financiële risico's van de aandelenlease-overeenkomst zou aankunnen. Te meer, omdat [N] slechts gebrekkig Nederlands spreekt, hetgeen de bank vanaf haar eerste contact met [N] kon horen. Ook zijn leesvaardigheid van de Nederlandse taal is niet goed. Voorts leeft [N] van een minimuminkomen en verkeert hij dus niet in de positie waarin hij dusdanige financiële risico's kan nemen. Gelet op deze omstandigheden heeft de bank haar zorgplicht jegens [N] geschonden.
De inhoud van de bijzondere voorwaarden zijn overigens vernietigbaar, nu deze voorwaarden [N] niet ter hand zijn gesteld. Gelet hierop komt de bank de gevorderde contractuele rente van 0,96% niet toe. Zo de rechtbank van oordeel is dat de bijzondere voorwaarden van toepassing zijn, dient de rente te worden, omdat de gevorderde contractuele rente zo hoog is dat deze het karakter van een boete draagt.
[N] is tot slot geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, nu slechts een enkele brief van de deurwaarder is verzonden.
[N] betwist de voorwaardelijke wijziging van eis in conventie inhoudelijk. De rechtbank verwijst voor de weergave van [N's] verweer naar zijn antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis.
5. Vordering en stellingen van [N] in reconventie
[N] vordert te vernietigen dan wel de nietigheid uit te spreken van de aandelenlease-overeenkomst en de proceskosten.
[N] verwijst voor de onderbouwing hiervan naar zijn verweer in conventie.
6. Het verweer van de bank in reconventie
De bank concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [N] in de vordering dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
De bank voert daartoe het volgende verweer.
[N] behoefde voor het aangaan van de aandelenlease-overeenkomst niet de goedkeuring van zijn echtgenote, omdat artikel 1:88 BW niet op deze overeenkomst van toepassing is.
[N] heeft van de bank ontvangen: een brochure over de Winstverdriedubbelaar (hierna: de brochure), de aandelenlease-overeenkomst, de bijzondere voorwaarden (standaard afgedrukt op de achterzijde van de overeenkomst), een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie. De aandelenlease-overeenkomst is samen met de fiscale opinie en het rekenvoorbeeld verzonden. De brochure is [N] reeds voorafgaand aan toezending van de overeenkomst toegezonden. (De rechtbank merkt op dat de bank bij haar conclusie van antwoord in reconventie heeft gesteld dat bij toezending van de overeenkomst en de bijbehorende bijzondere voorwaarden, ook de brochure en de fiscale opinie werd gestuurd.) In het aan [N] toegestuurde informatiemateriaal is voldoende duidelijk gemaakt dat [N] met het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst een aandelenbelegging op basis van geleend geld aanging. Op basis van de overeenkomst, in samenhang met de overige documentatie, had [N] kunnen weten wat het product Winstverdriedubbelaar inhield, welke verplichtingen hij aanging en welke risico's daarbij hoorden. Een eventuele dwaling is niet te wijten aan enige onjuistheid of onvolledigheid van door de bank verstrekte inlichtingen. De bank heeft [N] voldoende ingelicht omtrent de aard en werking van het product en heeft voldoende aan haar zorgplicht, voor zover aanwezig, voldaan. Bovendien betreft de Winstverdriedubbelaar een uitputtend beschreven overeenkomst waarvan de uitvoering vast staat. Dit betekent dat op de bank geen verplichting rustte om de financiële positie van [N] te inventariseren, zodat hem geen beroep toekomt op schending van de zorgplicht door de bank.
7. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
7.1 Gelet op de inhoudelijke samenhang zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie zoveel als mogelijk gezamenlijk bespreken.
het beroep op artikel 1:88 BW
7.2 [N] heeft zich beroepen op de vernietiging van de aandelenlease-overeenkomst door zijn echtgenote. Deze vernietiging is gebaseerd op een gestelde schending van artikel 1:88 BW inhoudende dat zijn echtgenote niet de vereiste toestemming voor het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst heeft verleend. De bank heeft betwist dat artikel 1:88 BW op een aandelenlease-overeenkomst als de onderhavige van toepassing is.
Daargelaten de vraag hoe hetgeen [N] heeft aangevoerd rechtens zou moeten worden uitgelegd, is met het vorenstaande gegeven dat partijen een discussiepunt hebben aangesneden dat niet alleen relevant is voor de vraag naar de mogelijke betekenis van artikel 1:88 BW, maar dat eveneens raakt aan de vraag welke sector van deze rechtbank de zaak dient te beoordelen. De rechtbank zal daarom op dit punt ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat de sector civiel van deze rechtbank in de onderhavige zaak dient te beslissen en dat artikel 1:88 BW niet van toepassing is. (Nu geen van partijen heeft aangevoerd dat de sector civiel deze zaak niet zou mogen behandelen, zal de rechtbank hierover in het dictum niets opnemen). Artikel 1:88 BW bepaalt -voor zover hier van belang- dat een echtgenoot de toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot voor het sluiten van een overeenkomst van koop op afbetaling. Hiermee wordt bedoeld de overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW. De aandelenlease-overeenkomst is echter niet zo'n overeenkomst van koop op afbetaling, omdat deze geen betrekking heeft op de koop van een zaak, dat wil zeggen: een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Dat onder overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW slechts een overeenkomst met betrekking tot een zaak dient te worden verstaan, blijkt met zoveel woorden uit het eerste lid van die bepaling zelf. Meer in het bijzonder blijkt dit uit de formulering van het vijfde lid van dat artikel, waarin het in dat artikel bepaalde van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op vermogensrechten. Het feit dat de wet spreekt van overeenkomstige toepassing impliceert dat geen sprake is van rechtstreekse toepasselijkheid en daarmee dat een overeenkomst met betrekking toe een vermogensrecht geen overeenkomst van koop op afbetaling is in de zin van artikel 7A:1576 BW. Dit oordeel sluit aan bij de systematiek van het Burgerlijk Wetboek waarin op meer plaatsen sprake is van vormen van wettelijke analogie, waarbij bijvoorbeeld regels van overeenkomstenrecht van overeenkomstige toepassing worden verklaard op andere meerzijdige rechtshandelingen. Het is een misverstand te menen dat die meerzijdige rechtshandelingen daarmee overeenkomsten zouden worden. Dat zou immers betekenen dat de begrippen overeenkomst en meerzijdige rechtshandeling synoniemen zouden worden. Een zelfde benadering dient bij de interpretatie van artikel 7A:1576 BW te worden gevolgd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de stelling van [N] betreffende voornoemde buitengerechtelijke vernietiging door zijn echtgenote geen doel kan treffen, reden waarom de rechtbank daaraan voorbij gaat.
het beroep op dwaling
7.3 [N] heeft zich voorts beroepen op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW, welk beroep kort samengevat inhoudt, dat hij een onjuist beeld van de aandelenlease-overeenkomst had als gevolg van onjuiste/onvolkomen informatieverstrekking door de bank.
Naar de rechtbank begrijpt, verkeerde [N] in de veronderstelling dat zijn inleg zonder meer na drie jaar zou verdriedubbelen, zonder dat hij daarbij enig risico zou lopen. De rechtbank is van oordeel dat [N's] beroep op dwaling niet kan slagen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen staat vast dat [N] de aandelenlease-overeenkomst van de bank heeft ontvangen en ondertekend heeft geretourneerd. Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen vast dat [N] de bijzondere voorwaarden heeft ontvangen. [N] heeft de stelling van de bank, inhoudende dat deze voorwaarden zijn afgedrukt op de achterzijde van de aandelenlease-overeenkomst, namelijk niet betwist. Uit de tekst van de aandelenlease-overeenkomst en de bijzondere voorwaarden blijkt duidelijk dat geen sprake is van een spaarvorm, maar van een belegging met geleend geld. In de overeenkomst wordt immers onder meer gesproken over de lease van aandelen en een bedrag dat aan te betalen rente dient te worden voldaan. De overeenkomst geeft aldus voldoende aan dat (a) wordt belegd in aandelen, (b) met geleend geld, (c) voor welk bedrag en (d) voor welke termijn. [N] heeft ter comparitie verklaard dat hij zonder de inhoud van de aandelenlease-overeenkomst echt te hebben gelezen (omdat de overeenkomst uit kleine letters bestond en zijn Nederlands niet zo goed is) en zonder iemand te vragen de overeenkomst voor hem na te lezen, de aandelenlease-overeenkomst meteen heeft getekend. Naar de rechtbank begrijpt heeft [N] slechts vertrouwd op de telefonische mededelingen van de bank dat het ging om een spaarregeling en heeft [N] zich verder niet verdiept in de aard en de risico's van het aangeboden product. Dat de bank een dergelijke telefonische mededeling richting [N] heeft gedaan, heeft de bank overigens niet met zoveel woorden betwist. Los van die mededeling heeft [N] op zijn beurt dus nagelaten zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij ondertekende alsmede van de op de achterzijde vermelde bijzondere voorwaarden. Dat [N] de inhoud van de aandelenlease-overeenkomst niet zou hebben begrepen als hij deze wel zou hebben gelezen dan wel hebben laten lezen, omdat hij in het geheel geen kennis draagt van financiële begrippen (zoals “aandelen” en “lease”) als hier aan de orde zijn, heeft [N] niet gesteld en is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt ieder normaal ontwikkeld mens geacht te weten dat een spaarregeling, waarbij de spaarder iedere maand gedurende een looptijd van drie jaar een vast bedrag per maand inlegt, nooit een rendement kan opleveren dat drie maal zo hoog is als de inleg. Daarnaast moet als uitgangspunt gelden, dat het een feit van algemene bekendheid is, dat aandelen in waarde kunnen fluctueren, maar dus evenzeer dat de hoogte van het (potentiële) rendement van een financieel product is gekoppeld aan het risico daarvan: lage rendementen passen bij lage risico's (zoals bij spaarrekeningen het geval is) en hoge rendementen passen bij hoge risico's (zoals bij het beleggen in aandelen). Dat laatste geldt dan nog in versterkte mate voor het beleggen met geleend geld, waarbij in ieder geval de verplichting bestaat het geleende geld weer met rente -dat wil zeggen: met een extra kostenpost- terug te betalen. Ook dit is overigens een feit van algemene bekendheid. Gelet op de door de bank verstrekte informatie en de genoemde algemene bekende feiten, had het voor [N] duidelijk moeten zijn geweest dat hij met de aandelenlease-overeenkomst risico's zou lopen. Waar het hem duidelijk was dat hij zij inleg zou kunnen verveelvoudigen, zoals de rechtbank zowel uit de stukken als ter comparitie is gebleken, had het hem evenzeer duidelijk moeten zijn dat ook verliezen een veelvoud van die inleg zouden kunnen zijn. Het niet voldoende kunnen spreken dan wel lezen van de Nederlandse taal, doet daaraan niet af.
Gelet op al het vorenoverwogene kan een beroep op dwaling [N] niet baten, aangezien die dwaling reeds vanwege [N's] handelswijze voor zijn rekening zou dienen te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [N] namelijk geen dan wel onvoldoende onderzoek gedaan om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Juist omdat [N] stelt dat hij de taal niet voldoende kan lezen en/of spreken, hetgeen door de bank niet is weersproken, had het naar het oordeel van de rechtbank op zijn weg gelegen zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij wenste aan te gaan en niet alleen te vertrouwen op een enkele mededeling. [N] heeft dit evenwel nagelaten en daarmee zelf zijn onderzoeksplicht verzaakt.
Nu het beroep op dwaling reeds op genoemde gronden moet worden gepasseerd, kan hetgeen partijen hieromtrent overigens naar voren hebben gebracht verder blijven rusten.
de zorg- en mededelingsverplichtingen van de bank
7.4 In geschil is voorts of de bank haar zorg- en mededelingsverplichtingen jegens [N] heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat de normen met betrekking tot die zorg- en mededelingsverplichtingen niet alleen kunnen worden gevonden in bepalingen zoals bijvoorbeeld de artikelen 32 en 33 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (hierna: NR 1999), maar dat deze evenzeer voortvloeien uit het ongeschreven recht. De rechtbank zal daarom bij de bespreking niet met zoveel woorden ingaan op de wettelijke bepalingen, maar uitgaan van de (onder meer) daarin vervatte materiële normen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
7.5 De aandelenlease-overeenkomst is een risicovol product, omdat (1) wordt belegd in aandelen met geleend geld, (2) gedurende een relatief korte looptijd, (3) met een spreiding over slechts drie fondsen, terwijl (4) niet is voorzien in een voorziening om verliezen door koersdalingen op te vangen. De bank diende daarom in beginsel zodanige informatie te verstrekken dat aard en risico van de aandelenlease-overeenkomst voor [N] voldoende duidelijk zouden kunnen zijn. Of aan die maatstaf is voldaan dient mede te worden beschouwd in het licht van de kennis van en ervaring met beleggen van [N]. Uit de stellingen van [N] is de rechtbank evenwel niet gebleken dat [N] al dan niet over kennis en/of ervaring beschikte ter zake van het beleggen in aandelen. De rechtbank zal daarom met deze omstandigheid bij haar verdere beoordeling geen rekening kunnen houden.
7.6 Tegen de achtergrond van het onder 7.3 en 7.5 overwogene is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van de aandelenlease-overeenkomst en de bijzondere voorwaarden voldoende duidelijk blijkt althans heeft moeten blijken: (1) dat wordt belegd met geleend geld, (2) welke bedragen daarmee zijn gemoeid, (3) wat de looptijd is en (4) dat het risico bestaat dat er bij de eindafrekening een restschuld aan de bank kan resteren. Evenals overwogen onder 7.3 doet de omstandigheid dat [N] de Nederlandse taal niet goed beheerst, hieraan niets af. Dit betekent dat de bank voldoende informatie heeft verschaft.
Afgezien daarvan kan [N] zich in rechte -evenmin als op dwaling- niet met succes beroepen op de door hem gestelde ontoereikende informatievoorziening door de bank, nu hij ter comparitie heeft verklaard van de informatie die hij heeft ontvangen niet of nauwelijks kennis te hebben genomen en te hebben nagelaten -nu hij zich er zelf niet in heeft willen dan wel kunnen verdiepen- deze informatie voor te leggen aan een derde die hem de inhoud daarvan had kunnen uiteenzetten. In deze omstandigheden is een dergelijk beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
7.7 In het verlengde van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat [N] zich evenmin kan beroepen op de door hem gestelde nalatigheid van de bank die zou bestaan uit het nalaten na te gaan of zijn financiële positie zodanig was dat hij door het sluiten van de overeenkomst zo'n financieel risico aan zou kunnen. Daargelaten de vraag of die verplichting bij een aandelenlease-overeenkomst als de onderhavige inderdaad bestaat, kan [N] zich hierop niet beroepen, nu hij zichzelf niet eens de vraag heeft gesteld wat de aard en de risico's van de aandelenlease-overeenkomst waren en of hij die risico's wel wenste aan te gaan, terwijl de hem door de bank toegezonden overeenkomst daartoe zeker wel de mogelijkheid bood. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de in de overeenkomst genoemde bedragen (zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4) en de daaruit voortvloeiende indicatie van een mogelijkheid van een restschuld. Immers, het in de aandelenlease-overeenkomst onder artikel 3c vermelde bedrag van € 15.731,83, betreffende het restant aan het einde van de lease-overeenkomst, is reeds ruim vier maal zo hoog als de inleg (€ 3.310,56) en geeft dus zonder meer een indicatie van een mogelijkheid van een restschuld. Dat [N] de Nederlandse taal niet goed machtig is in woord, noch in geschrift, doet daar naar het oordeel van de rechtbank -zoals reeds herhaaldelijk overwogen- niets af.
slotsom
7.8 Uit het vorenoverwogene volgt, dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen. De voorwaarde betreffende het voorwaardelijke deel van de vordering in conventie is daarmee niet vervuld, zodat de rechtbank aan dat deel van de vordering niet toekomt. Het onvoorwaardelijke deel van de vordering in conventie ligt grotendeels voor toewijzing gereed met inachtneming van het volgende.
7.9 [N] heeft nog gesteld dat de bijzondere voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld, zodat de inhoud daarvan krachtens artikel 6:233 lid 1 sub b BW vernietigbaar is en de bank geen rentevordering van 0,96% toekomt. Zoals de rechtbank hiervoor reeds onder 7.3 heeft overwogen, heeft [N] niet betwist dat deze voorwaarden zijn afgedrukt op de achterzijde van de onderhavige aandelenlease-overeenkomst. Gelet hierop beschouwt de rechtbank het als tussen partijen vaststaand dat de bijzondere voorwaarden aan [N] ter hand zijn gesteld en deze van toepassing zijn op de aandelenlease-overeenkomst. Dat [N] deze voorwaarden -naar eigen zeggen ter comparitie- niet heeft gezien, doet niets af aan de toepasselijk daarvan. De rechtbank zal dan ook het beroep op vernietigbaarheid van de bijzondere voorwaarden passeren.
[N] heeft voorts gesteld dat de rente dient te worden gematigd, nu deze dusdanig hoog is dat deze het karakter draagt van een boete. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [N] met het ondertekenen van de overeenkomst ingestemd met de door de bank bedongen rente van 0,96% per maand. [N] komt thans dan ook geen beroep toe op matiging van de contractuele rente. Voor zover [N] heeft bedoeld te stellen dat die contractuele rente niet van toepassing is na afloop van de voorziene looptijd van drie jaar, is de rechtbank van oordeel dat ook dat verweer niet kan slagen. Naar het oordeel van de rechtbank blijft die contractuele rente ook van toepassing na afloop van de door partijen voorziene looptijd van drie jaar indien hetgeen [N] op grond van die overeenkomst aan de bank verschuldigd is niet of niet volledig is voldaan. In zoverre is de lening dan immers niet volledig afgelost en werkt de contractueel overeengekomen rente over die geleende maar nog niet terugbetaalde bedragen door totdat volledig is betaald. Het vorenoverwogene wil zeggen dat de post rente op na te melden wijze voor toewijzing gereed ligt.
7.10 [N] heeft tot slot betwist buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, omdat slechts sprake is van een enkele brief van de deurwaarder. Ten aanzien van de gevorderde incassokosten hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak en dat het bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De bank heeft gesteld, dat zij tweemaal een herinnering en éénmaal een aangetekende incassobrief heeft verzonden. Daarna heeft zij de Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland ook éénmaal een incassobrief laten versturen. Andere relevante incassohandelingen zijn gesteld nog gebleken. Het aantal met genoemde incassohandelingen gemoeide uren is evenmin gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is gebleken van afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Dit betekent dat de post incassokosten en de daarover berekende BTW moeten worden afgewezen.
7.11 De vorenstaande overwegingen kunnen de na te noemen beslissingen dragen. De overige stellingen en weren kunnen als niet langer ter zake doende buiten beschouwing worden gelaten.
7.12 [N] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
In conventie
veroordeelt [N] aan de bank te betalen een bedrag van € 8.705,65, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 28 juli 2003 tot de dag der algehele voldoening;
In reconventie
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
veroordeelt [N] in de proceskosten van de bank, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 288,00 aan griffierechten,
€ 83,78 aan explootkosten en
€ 827,50 aan salaris procureur;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 9 juni 2004 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/fra ... i_id=63357
Bron: Rechtbank Roermond
Datum uitspraak: 9-06-2004
Datum publicatie: 21-07-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
uitspraak: 9 juni 2004.
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V.,
gevestigd te Amsterdam, tevens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
procureur: mr. H.J.A. Ewalds;
tegen:
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie:
[N],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. E.G.M. Kupers.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie: de bank;
gedaagde in conventie, eiser in reconventie: [N].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 13 januari 2004 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van 25 februari 2004 met bijlagen;
- het vonnis van 10 maart 2004;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van 31 maart 2004 met bijlagen;
- de antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis van 14 april 2004 zijdens [N];
- de akte naar aanleiding van de antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis van 14 april 2004 zijdens de bank;
- het rolbericht van 15 april 2004 waarbij de eiswijziging is toegestaan;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 28 april 2004.
2. Vaststaande feiten in conventie en in reconventie
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.1 De bank is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. die op haar beurt rechtsopvolgster is van Legio Lease B.V. De rechtbank zal hierna ten behoeve van de leesbaarheid steeds spreken over "de bank" waarmee dan eiseres in conventie en/of haar rechtsvoorgangsters worden aangeduid.
2.2 De bank en [N] hebben een aandelenlease-overeenkomst genaamd
"Winstverdriedubbelaar" gesloten gedateerd 28 juli 2000 (hierna: de
aandelenlease-overeenkomst).
2.3 De aandelenlease-overeenkomst houdt in dat [N] bij de bank een lening heeft gesloten waarmee voor zijn risico door de bank aandelen zijn gekocht. Deze aandelen betreffen een drietal fondsen, namelijk ABN AMRO, AHOLD en ING. De aandelen zijn in drie termijnen aangekocht tegen een vooraf bepaald aankoopbedrag. De overeengekomen looptijd van 36 maanden is verstreken
(op 27 juli 2003).
2.4 De aankoopbedragen van de aandelen zijn in totaal € 15.777,21
(Fl. 34.768,40). De gedurende de gehele looptijd door [N] te betalen rente bedraagt € 3.310,56 (Fl. 7.295,51). Het rentepercentage is 0,96% per maand. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 19.087,77 (Fl. 42.063,91).
De betaling hiervan diende als volgt plaats te vinden:
36 maandtermijnen van elk € 91,96 (Fl. 202,65);
een bedrag van € 45,38 (Fl. 100,00) in of omstreeks de 35e maand en een bedrag van € 15.731,83 (Fl. 34.668,40) aan het einde van de aandelenlease-overeenkomst, welk bedrag in beginsel wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
2.5 [N] heeft van de bank ontvangen de aandelenlease-overeenkomst.
3. Vordering en stellingen van de bank in conventie
De bank vordert [N] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.632,00, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 8.705,65, vanaf 1 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
De bank stelt daartoe het volgende.
Het door [N] verschuldigde bedrag bestaat uit de volgende onderdelen.
[N] weigert de eindafrekening van € 8.705,65 te betalen. Deze eindafrekening is berekend door het restant van de hoofdsom van € 15.731,83 te vermeerderen met de eerste aflossingstermijn van € 45,38 en een resterende maandtermijn van € 91,96 en daarna de som daarvan te verminderen met de verkoopopbrengst van de geleasde aandelen van € 7.163,52.
De contractuele rente over het tijdvak van 28 juli 2003 tot en met 30 september 2003 bedraagt € 137,38.
De gemaakte incassokosten bedragen € 663,00 en de BTW daarover € 125,97.
Verder vordert de bank -onder de voorwaarde van toewijzing van de eis van [N] in reconventie- [N] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de aandelenlease-overeenkomst genoemde effecten (€ 15.777,21) minus de waarde van de bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de betreffende lease-overeenkomst.
De bank baseert deze voorwaardelijke vordering op artikel 6:278 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4. Verweer van [N] in conventie
[N] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de bank in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
[N] voert daartoe het volgende verweer.
De ex-echtgenote van [N] (hierna te noemen: de echtgenote), met wie [N] op 28 juli 2000 nog gehuwd was, heeft de aandelenlease-overeenkomst vernietigd, omdat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:88 BW.
Daarnaast heeft [N] bij het aangaan van de overeenkomst gedwaald. Hij verkeerde namelijk in de veronderstelling dat de door hem te betalen bedragen in drie jaar in ieder geval zouden worden verdriedubbeld. Deze verkeerde voorstelling van zaken heeft de bank hem gegeven door te spreken over een spaarregeling. De bank heeft [N] niet verteld dat hij een geldlening aanging waarmee in aandelen werd belegd. De bank heeft [N] dus verkeerde inlichtingen verstrekt. Ook heeft de bank als professionele instelling nagelaten [N] als consument te informeren omtrent de risico's van het aangaan van de aandelenlease-overeenkomst. Indien zij [N] daarvan in kennis had gesteld, zou hij de overeenkomst niet zijn aangegaan. De bank heeft [N] voorts nooit ingelicht over het feit dat zij op zijn naam aandelen kocht. De bank had zich bovendien op de hoogte dienen te stellen van [N's] persoonlijke omstandigheden. Zij had moeten nagaan of [N's] financiële positie zodanig was dat hij de financiële risico's van de aandelenlease-overeenkomst zou aankunnen. Te meer, omdat [N] slechts gebrekkig Nederlands spreekt, hetgeen de bank vanaf haar eerste contact met [N] kon horen. Ook zijn leesvaardigheid van de Nederlandse taal is niet goed. Voorts leeft [N] van een minimuminkomen en verkeert hij dus niet in de positie waarin hij dusdanige financiële risico's kan nemen. Gelet op deze omstandigheden heeft de bank haar zorgplicht jegens [N] geschonden.
De inhoud van de bijzondere voorwaarden zijn overigens vernietigbaar, nu deze voorwaarden [N] niet ter hand zijn gesteld. Gelet hierop komt de bank de gevorderde contractuele rente van 0,96% niet toe. Zo de rechtbank van oordeel is dat de bijzondere voorwaarden van toepassing zijn, dient de rente te worden, omdat de gevorderde contractuele rente zo hoog is dat deze het karakter van een boete draagt.
[N] is tot slot geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, nu slechts een enkele brief van de deurwaarder is verzonden.
[N] betwist de voorwaardelijke wijziging van eis in conventie inhoudelijk. De rechtbank verwijst voor de weergave van [N's] verweer naar zijn antwoordakte voorwaardelijke wijziging eis.
5. Vordering en stellingen van [N] in reconventie
[N] vordert te vernietigen dan wel de nietigheid uit te spreken van de aandelenlease-overeenkomst en de proceskosten.
[N] verwijst voor de onderbouwing hiervan naar zijn verweer in conventie.
6. Het verweer van de bank in reconventie
De bank concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [N] in de vordering dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
De bank voert daartoe het volgende verweer.
[N] behoefde voor het aangaan van de aandelenlease-overeenkomst niet de goedkeuring van zijn echtgenote, omdat artikel 1:88 BW niet op deze overeenkomst van toepassing is.
[N] heeft van de bank ontvangen: een brochure over de Winstverdriedubbelaar (hierna: de brochure), de aandelenlease-overeenkomst, de bijzondere voorwaarden (standaard afgedrukt op de achterzijde van de overeenkomst), een rekenvoorbeeld en een fiscale opinie. De aandelenlease-overeenkomst is samen met de fiscale opinie en het rekenvoorbeeld verzonden. De brochure is [N] reeds voorafgaand aan toezending van de overeenkomst toegezonden. (De rechtbank merkt op dat de bank bij haar conclusie van antwoord in reconventie heeft gesteld dat bij toezending van de overeenkomst en de bijbehorende bijzondere voorwaarden, ook de brochure en de fiscale opinie werd gestuurd.) In het aan [N] toegestuurde informatiemateriaal is voldoende duidelijk gemaakt dat [N] met het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst een aandelenbelegging op basis van geleend geld aanging. Op basis van de overeenkomst, in samenhang met de overige documentatie, had [N] kunnen weten wat het product Winstverdriedubbelaar inhield, welke verplichtingen hij aanging en welke risico's daarbij hoorden. Een eventuele dwaling is niet te wijten aan enige onjuistheid of onvolledigheid van door de bank verstrekte inlichtingen. De bank heeft [N] voldoende ingelicht omtrent de aard en werking van het product en heeft voldoende aan haar zorgplicht, voor zover aanwezig, voldaan. Bovendien betreft de Winstverdriedubbelaar een uitputtend beschreven overeenkomst waarvan de uitvoering vast staat. Dit betekent dat op de bank geen verplichting rustte om de financiële positie van [N] te inventariseren, zodat hem geen beroep toekomt op schending van de zorgplicht door de bank.
7. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
7.1 Gelet op de inhoudelijke samenhang zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie zoveel als mogelijk gezamenlijk bespreken.
het beroep op artikel 1:88 BW
7.2 [N] heeft zich beroepen op de vernietiging van de aandelenlease-overeenkomst door zijn echtgenote. Deze vernietiging is gebaseerd op een gestelde schending van artikel 1:88 BW inhoudende dat zijn echtgenote niet de vereiste toestemming voor het sluiten van de aandelenlease-overeenkomst heeft verleend. De bank heeft betwist dat artikel 1:88 BW op een aandelenlease-overeenkomst als de onderhavige van toepassing is.
Daargelaten de vraag hoe hetgeen [N] heeft aangevoerd rechtens zou moeten worden uitgelegd, is met het vorenstaande gegeven dat partijen een discussiepunt hebben aangesneden dat niet alleen relevant is voor de vraag naar de mogelijke betekenis van artikel 1:88 BW, maar dat eveneens raakt aan de vraag welke sector van deze rechtbank de zaak dient te beoordelen. De rechtbank zal daarom op dit punt ingaan.
De rechtbank is van oordeel dat de sector civiel van deze rechtbank in de onderhavige zaak dient te beslissen en dat artikel 1:88 BW niet van toepassing is. (Nu geen van partijen heeft aangevoerd dat de sector civiel deze zaak niet zou mogen behandelen, zal de rechtbank hierover in het dictum niets opnemen). Artikel 1:88 BW bepaalt -voor zover hier van belang- dat een echtgenoot de toestemming nodig heeft van de andere echtgenoot voor het sluiten van een overeenkomst van koop op afbetaling. Hiermee wordt bedoeld de overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW. De aandelenlease-overeenkomst is echter niet zo'n overeenkomst van koop op afbetaling, omdat deze geen betrekking heeft op de koop van een zaak, dat wil zeggen: een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Dat onder overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW slechts een overeenkomst met betrekking tot een zaak dient te worden verstaan, blijkt met zoveel woorden uit het eerste lid van die bepaling zelf. Meer in het bijzonder blijkt dit uit de formulering van het vijfde lid van dat artikel, waarin het in dat artikel bepaalde van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op vermogensrechten. Het feit dat de wet spreekt van overeenkomstige toepassing impliceert dat geen sprake is van rechtstreekse toepasselijkheid en daarmee dat een overeenkomst met betrekking toe een vermogensrecht geen overeenkomst van koop op afbetaling is in de zin van artikel 7A:1576 BW. Dit oordeel sluit aan bij de systematiek van het Burgerlijk Wetboek waarin op meer plaatsen sprake is van vormen van wettelijke analogie, waarbij bijvoorbeeld regels van overeenkomstenrecht van overeenkomstige toepassing worden verklaard op andere meerzijdige rechtshandelingen. Het is een misverstand te menen dat die meerzijdige rechtshandelingen daarmee overeenkomsten zouden worden. Dat zou immers betekenen dat de begrippen overeenkomst en meerzijdige rechtshandeling synoniemen zouden worden. Een zelfde benadering dient bij de interpretatie van artikel 7A:1576 BW te worden gevolgd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de stelling van [N] betreffende voornoemde buitengerechtelijke vernietiging door zijn echtgenote geen doel kan treffen, reden waarom de rechtbank daaraan voorbij gaat.
het beroep op dwaling
7.3 [N] heeft zich voorts beroepen op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW, welk beroep kort samengevat inhoudt, dat hij een onjuist beeld van de aandelenlease-overeenkomst had als gevolg van onjuiste/onvolkomen informatieverstrekking door de bank.
Naar de rechtbank begrijpt, verkeerde [N] in de veronderstelling dat zijn inleg zonder meer na drie jaar zou verdriedubbelen, zonder dat hij daarbij enig risico zou lopen. De rechtbank is van oordeel dat [N's] beroep op dwaling niet kan slagen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Tussen partijen staat vast dat [N] de aandelenlease-overeenkomst van de bank heeft ontvangen en ondertekend heeft geretourneerd. Daarnaast staat naar het oordeel van de rechtbank tussen partijen vast dat [N] de bijzondere voorwaarden heeft ontvangen. [N] heeft de stelling van de bank, inhoudende dat deze voorwaarden zijn afgedrukt op de achterzijde van de aandelenlease-overeenkomst, namelijk niet betwist. Uit de tekst van de aandelenlease-overeenkomst en de bijzondere voorwaarden blijkt duidelijk dat geen sprake is van een spaarvorm, maar van een belegging met geleend geld. In de overeenkomst wordt immers onder meer gesproken over de lease van aandelen en een bedrag dat aan te betalen rente dient te worden voldaan. De overeenkomst geeft aldus voldoende aan dat (a) wordt belegd in aandelen, (b) met geleend geld, (c) voor welk bedrag en (d) voor welke termijn. [N] heeft ter comparitie verklaard dat hij zonder de inhoud van de aandelenlease-overeenkomst echt te hebben gelezen (omdat de overeenkomst uit kleine letters bestond en zijn Nederlands niet zo goed is) en zonder iemand te vragen de overeenkomst voor hem na te lezen, de aandelenlease-overeenkomst meteen heeft getekend. Naar de rechtbank begrijpt heeft [N] slechts vertrouwd op de telefonische mededelingen van de bank dat het ging om een spaarregeling en heeft [N] zich verder niet verdiept in de aard en de risico's van het aangeboden product. Dat de bank een dergelijke telefonische mededeling richting [N] heeft gedaan, heeft de bank overigens niet met zoveel woorden betwist. Los van die mededeling heeft [N] op zijn beurt dus nagelaten zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij ondertekende alsmede van de op de achterzijde vermelde bijzondere voorwaarden. Dat [N] de inhoud van de aandelenlease-overeenkomst niet zou hebben begrepen als hij deze wel zou hebben gelezen dan wel hebben laten lezen, omdat hij in het geheel geen kennis draagt van financiële begrippen (zoals “aandelen” en “lease”) als hier aan de orde zijn, heeft [N] niet gesteld en is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt ieder normaal ontwikkeld mens geacht te weten dat een spaarregeling, waarbij de spaarder iedere maand gedurende een looptijd van drie jaar een vast bedrag per maand inlegt, nooit een rendement kan opleveren dat drie maal zo hoog is als de inleg. Daarnaast moet als uitgangspunt gelden, dat het een feit van algemene bekendheid is, dat aandelen in waarde kunnen fluctueren, maar dus evenzeer dat de hoogte van het (potentiële) rendement van een financieel product is gekoppeld aan het risico daarvan: lage rendementen passen bij lage risico's (zoals bij spaarrekeningen het geval is) en hoge rendementen passen bij hoge risico's (zoals bij het beleggen in aandelen). Dat laatste geldt dan nog in versterkte mate voor het beleggen met geleend geld, waarbij in ieder geval de verplichting bestaat het geleende geld weer met rente -dat wil zeggen: met een extra kostenpost- terug te betalen. Ook dit is overigens een feit van algemene bekendheid. Gelet op de door de bank verstrekte informatie en de genoemde algemene bekende feiten, had het voor [N] duidelijk moeten zijn geweest dat hij met de aandelenlease-overeenkomst risico's zou lopen. Waar het hem duidelijk was dat hij zij inleg zou kunnen verveelvoudigen, zoals de rechtbank zowel uit de stukken als ter comparitie is gebleken, had het hem evenzeer duidelijk moeten zijn dat ook verliezen een veelvoud van die inleg zouden kunnen zijn. Het niet voldoende kunnen spreken dan wel lezen van de Nederlandse taal, doet daaraan niet af.
Gelet op al het vorenoverwogene kan een beroep op dwaling [N] niet baten, aangezien die dwaling reeds vanwege [N's] handelswijze voor zijn rekening zou dienen te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [N] namelijk geen dan wel onvoldoende onderzoek gedaan om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. Juist omdat [N] stelt dat hij de taal niet voldoende kan lezen en/of spreken, hetgeen door de bank niet is weersproken, had het naar het oordeel van de rechtbank op zijn weg gelegen zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst die hij wenste aan te gaan en niet alleen te vertrouwen op een enkele mededeling. [N] heeft dit evenwel nagelaten en daarmee zelf zijn onderzoeksplicht verzaakt.
Nu het beroep op dwaling reeds op genoemde gronden moet worden gepasseerd, kan hetgeen partijen hieromtrent overigens naar voren hebben gebracht verder blijven rusten.
de zorg- en mededelingsverplichtingen van de bank
7.4 In geschil is voorts of de bank haar zorg- en mededelingsverplichtingen jegens [N] heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat de normen met betrekking tot die zorg- en mededelingsverplichtingen niet alleen kunnen worden gevonden in bepalingen zoals bijvoorbeeld de artikelen 32 en 33 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (hierna: NR 1999), maar dat deze evenzeer voortvloeien uit het ongeschreven recht. De rechtbank zal daarom bij de bespreking niet met zoveel woorden ingaan op de wettelijke bepalingen, maar uitgaan van de (onder meer) daarin vervatte materiële normen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
7.5 De aandelenlease-overeenkomst is een risicovol product, omdat (1) wordt belegd in aandelen met geleend geld, (2) gedurende een relatief korte looptijd, (3) met een spreiding over slechts drie fondsen, terwijl (4) niet is voorzien in een voorziening om verliezen door koersdalingen op te vangen. De bank diende daarom in beginsel zodanige informatie te verstrekken dat aard en risico van de aandelenlease-overeenkomst voor [N] voldoende duidelijk zouden kunnen zijn. Of aan die maatstaf is voldaan dient mede te worden beschouwd in het licht van de kennis van en ervaring met beleggen van [N]. Uit de stellingen van [N] is de rechtbank evenwel niet gebleken dat [N] al dan niet over kennis en/of ervaring beschikte ter zake van het beleggen in aandelen. De rechtbank zal daarom met deze omstandigheid bij haar verdere beoordeling geen rekening kunnen houden.
7.6 Tegen de achtergrond van het onder 7.3 en 7.5 overwogene is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van de aandelenlease-overeenkomst en de bijzondere voorwaarden voldoende duidelijk blijkt althans heeft moeten blijken: (1) dat wordt belegd met geleend geld, (2) welke bedragen daarmee zijn gemoeid, (3) wat de looptijd is en (4) dat het risico bestaat dat er bij de eindafrekening een restschuld aan de bank kan resteren. Evenals overwogen onder 7.3 doet de omstandigheid dat [N] de Nederlandse taal niet goed beheerst, hieraan niets af. Dit betekent dat de bank voldoende informatie heeft verschaft.
Afgezien daarvan kan [N] zich in rechte -evenmin als op dwaling- niet met succes beroepen op de door hem gestelde ontoereikende informatievoorziening door de bank, nu hij ter comparitie heeft verklaard van de informatie die hij heeft ontvangen niet of nauwelijks kennis te hebben genomen en te hebben nagelaten -nu hij zich er zelf niet in heeft willen dan wel kunnen verdiepen- deze informatie voor te leggen aan een derde die hem de inhoud daarvan had kunnen uiteenzetten. In deze omstandigheden is een dergelijk beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
7.7 In het verlengde van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat [N] zich evenmin kan beroepen op de door hem gestelde nalatigheid van de bank die zou bestaan uit het nalaten na te gaan of zijn financiële positie zodanig was dat hij door het sluiten van de overeenkomst zo'n financieel risico aan zou kunnen. Daargelaten de vraag of die verplichting bij een aandelenlease-overeenkomst als de onderhavige inderdaad bestaat, kan [N] zich hierop niet beroepen, nu hij zichzelf niet eens de vraag heeft gesteld wat de aard en de risico's van de aandelenlease-overeenkomst waren en of hij die risico's wel wenste aan te gaan, terwijl de hem door de bank toegezonden overeenkomst daartoe zeker wel de mogelijkheid bood. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de in de overeenkomst genoemde bedragen (zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4) en de daaruit voortvloeiende indicatie van een mogelijkheid van een restschuld. Immers, het in de aandelenlease-overeenkomst onder artikel 3c vermelde bedrag van € 15.731,83, betreffende het restant aan het einde van de lease-overeenkomst, is reeds ruim vier maal zo hoog als de inleg (€ 3.310,56) en geeft dus zonder meer een indicatie van een mogelijkheid van een restschuld. Dat [N] de Nederlandse taal niet goed machtig is in woord, noch in geschrift, doet daar naar het oordeel van de rechtbank -zoals reeds herhaaldelijk overwogen- niets af.
slotsom
7.8 Uit het vorenoverwogene volgt, dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen. De voorwaarde betreffende het voorwaardelijke deel van de vordering in conventie is daarmee niet vervuld, zodat de rechtbank aan dat deel van de vordering niet toekomt. Het onvoorwaardelijke deel van de vordering in conventie ligt grotendeels voor toewijzing gereed met inachtneming van het volgende.
7.9 [N] heeft nog gesteld dat de bijzondere voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld, zodat de inhoud daarvan krachtens artikel 6:233 lid 1 sub b BW vernietigbaar is en de bank geen rentevordering van 0,96% toekomt. Zoals de rechtbank hiervoor reeds onder 7.3 heeft overwogen, heeft [N] niet betwist dat deze voorwaarden zijn afgedrukt op de achterzijde van de onderhavige aandelenlease-overeenkomst. Gelet hierop beschouwt de rechtbank het als tussen partijen vaststaand dat de bijzondere voorwaarden aan [N] ter hand zijn gesteld en deze van toepassing zijn op de aandelenlease-overeenkomst. Dat [N] deze voorwaarden -naar eigen zeggen ter comparitie- niet heeft gezien, doet niets af aan de toepasselijk daarvan. De rechtbank zal dan ook het beroep op vernietigbaarheid van de bijzondere voorwaarden passeren.
[N] heeft voorts gesteld dat de rente dient te worden gematigd, nu deze dusdanig hoog is dat deze het karakter draagt van een boete. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [N] met het ondertekenen van de overeenkomst ingestemd met de door de bank bedongen rente van 0,96% per maand. [N] komt thans dan ook geen beroep toe op matiging van de contractuele rente. Voor zover [N] heeft bedoeld te stellen dat die contractuele rente niet van toepassing is na afloop van de voorziene looptijd van drie jaar, is de rechtbank van oordeel dat ook dat verweer niet kan slagen. Naar het oordeel van de rechtbank blijft die contractuele rente ook van toepassing na afloop van de door partijen voorziene looptijd van drie jaar indien hetgeen [N] op grond van die overeenkomst aan de bank verschuldigd is niet of niet volledig is voldaan. In zoverre is de lening dan immers niet volledig afgelost en werkt de contractueel overeengekomen rente over die geleende maar nog niet terugbetaalde bedragen door totdat volledig is betaald. Het vorenoverwogene wil zeggen dat de post rente op na te melden wijze voor toewijzing gereed ligt.
7.10 [N] heeft tot slot betwist buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn, omdat slechts sprake is van een enkele brief van de deurwaarder. Ten aanzien van de gevorderde incassokosten hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak en dat het bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De bank heeft gesteld, dat zij tweemaal een herinnering en éénmaal een aangetekende incassobrief heeft verzonden. Daarna heeft zij de Groep Gerechtsdeurwaarders Nederland ook éénmaal een incassobrief laten versturen. Andere relevante incassohandelingen zijn gesteld nog gebleken. Het aantal met genoemde incassohandelingen gemoeide uren is evenmin gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is gebleken van afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Dit betekent dat de post incassokosten en de daarover berekende BTW moeten worden afgewezen.
7.11 De vorenstaande overwegingen kunnen de na te noemen beslissingen dragen. De overige stellingen en weren kunnen als niet langer ter zake doende buiten beschouwing worden gelaten.
7.12 [N] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
In conventie
veroordeelt [N] aan de bank te betalen een bedrag van € 8.705,65, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand vanaf 28 juli 2003 tot de dag der algehele voldoening;
In reconventie
wijst de vorderingen af;
In conventie en in reconventie
veroordeelt [N] in de proceskosten van de bank, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 288,00 aan griffierechten,
€ 83,78 aan explootkosten en
€ 827,50 aan salaris procureur;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 9 juni 2004 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/fra ... i_id=63357