Hier nog een uitspraak van 25-08-2004 Zwolle.
Geplaatst: 25 aug 2004 11:46
LJN-nummer: AQ7409 Zaaknr: 218878 CV 03-10210
Bron: Rechtbank Zwolle
Datum uitspraak: 25-08-2004
Datum publicatie: 25-08-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
R E C H T B A N K Z W O L L E - LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 218878 CV 03-10210
datum : 25 augustus 2004
Toevoeging verleend aan [X]
onder nr. [nummer] door RvR Amsterdam d.d. [datum]
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde Hanze Gerechtsdeurwaarders te Zwolle
tegen
[X]
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.A. Vos, advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Dexia en [X] worden genoemd.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie van de zijde van [X];
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van de zijde van Dexia;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie, tevens houdende antwoord-akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van de zijde van [X];
- de conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van Dexia.
Het geschil
In conventie:
De vordering van Dexia strekt ertoe dat [X], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan Dexia te betalen de som van € 2.460,57, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 2.065,82 vanaf 6 september 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
Voorwaardelijk, voor het geval dat haar vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [X] op ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomsten slaagt, heeft Dexia gevorderd dat [X], bij vonnis, uitvoer bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomsten genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop daarvan, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
[X] heeft de vorderingen betwist met conclusie dat Dexia daarin niet ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat die haar ontzegd zullen worden, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
In reconventie:
De vordering van [X] strekt ertoe dat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
-primair:
a) voor recht zal worden verklaard dat de twee overeenkomsten WinstverDriedubbelaar (met contractnummer 74409463 respectievelijk 75100370) zijn vernietigd, althans zijn ontbonden, dan wel zullen worden vernietigd, althans ontbonden;
b) Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te betalen een bedrag van € 1500,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003 tot de dag der algehele voldoening;
-subsidiair:
a) voor recht zal worden verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X], en
b) dat Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te voldoen een bedrag van € 3.598,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003 tot de dag der algehele voldoening;
c) Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te vergoeden de overige door hem geleden schade welke schade nader zal worden opgemaakt;
II.
Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
Dexia heeft de vordering betwist met conclusie dat [X] daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat die hem ontzegd zal worden, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
In conventie en in reconventie
1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast:
1.1
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook Bank Labouchere bedoeld.
1.2
Op of omstreeks 8 mei 2000 (onder contractnummer 74409463) en op of omstreeks 5 juli 2001 (onder contractnummer 75100370) zijn tussen Dexia en [X] een tweetal overeenkomsten van effectenlease, beide aangeduid als het product “WinstVerDriedubbelaar”, tot stand gekomen. Hierna zullen de effectenlease overeenkomsten de “overeenkomsten” worden genoemd.
1.3
Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing. Op de overeenkomst met contractnummer 74409463 zijn dat de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease. Op de overeenkomst met contractnummer 75100370 zijn dat de Bijzondere Voorwaarden WinstVerdriedubbelaar.
1.4
De overeenkomsten komen er op neer dat [X] geld leent van Dexia waarmee Dexia voor risico van [X] aandelen koopt. Na afloop van de looptijd van drie jaren, gedurende welke [X] maandelijks rente betaalt over het geleende bedrag, heeft [X] de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening.
1.5
Volgens de overeenkomst met contractnummer 74409463 bedraagt het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 3.853,08. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 4.661,64. Het gedurende 36 termijnen door [X] te betalen maandbedrag bedraagt € 22,46.
1.6
Volgens de overeenkomst met contractnummer 75100370 bedraagt het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 4.225,35. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 5.112,03. Het gedurende 36 termijnen door [X] te betalen maandbedrag beloopt € 24,63.
1.7
De looptijd van de overeenkomst met contractnummer 74409463 is verstreken. In verband daarmee heeft Dexia (na verkoop door haar van de aandelen) aan [X] een eindafrekening gezonden voor een totaalbedrag van € 2.065,82.
1.8
De door [X] uit hoofde van de overeenkomsten betaalde maandtermijnen belopen in totaal een bedrag van € 1.500,37.
1.9
[X] is gehuwd. Bij schrijven van 15 december 2003 heeft de gemachtigde van [X] in dit verband het volgende aan Dexia bericht:
“……
De echtgenote van cliënt, mevrouw [X], beroept zich op de vernietiging ex. artikel 1:89 BW van bovengenoemde overeenkomsten aangezien zonder haar toestemming de overeenkomsten zijn gesloten, terwijl mevrouw [X] op grond van artikel 1:88 BW de aandelenlease-overeenkomsten wel diende mee te tekenen.”
Tevens is Dexia bij dat schrijven gesommeerd de door [X] betaalde inleg binnen 10 dagen terug te betalen.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
1.
In conventie heeft Dexia gevorderd dat [X] veroordeeld zal worden om aan haar te betalen het bedrag van de eindafrekening.
[X] heeft daartegen als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de overeenkomst met contractnummer 74409463 (net zoals de overeenkomst met contractnummer 75100370) middels de brief van zijn gemachtigde van 15 december 2003 buitengerechtelijk is vernietigd door het beroep van zijn echtgenote op het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 onder d BW juncto artikel 1:89 BW. Hij heeft daarom in reconventie primair een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomsten vernietigd zijn en voorts de veroordeling van Dexia tot (terug)betaling aan hem van een bedrag van € 1.500,37. Omtrent dit verweer wordt het volgende overwogen.
2.
Vooropgesteld wordt dat niet is betwist dat de echtgenote van [X] zich heeft beroepen op de vernietigingsgrond van artikel 1:88 lid 1 onder d juncto artikel 1:89 BW. Dat staat dus vast. Middels de brief van 15 december 2003 van de gemachtigde van [X] is Dexia daarvan op de hoogte gebracht.
Voorts is door Dexia dan wel aangevoerd dat alleen de echtgenote van [X] zich kan beroepen op het toestemmingsvereiste en niet [X], zodat volgens Dexia het beroep op artikel 1:88 en 1:89 BW niet in deze procedure aan de orde kan komen, omdat de echtgenote van [X] geen partij is, maar dit standpunt wordt niet gedeeld. Waar het om gaat is dat de echtgenote van [X] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd. Die buitengerechtelijke vernietiging kan door [X] in deze procedure worden ingeroepen. Als het beroep van [X] op die buitengerechtelijke vernietiging stand houdt (waarover hierna geoordeeld zal worden) moet het er voor gehouden worden dat de tussen Dexia en [X] tot stand gekomen overeenkomsten nimmer rechtsgevolgen hebben gehad.
3.
De vraag die eerst beantwoord zal moeten worden is of de overeenkomsten aangemerkt dienen te worden als overeenkomsten van koop op afbetaling. Het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 onder d BW ziet immers op die overeenkomsten.
Dexia heeft betwist dat de overeenkomsten aangemerkt kunnen worden als overeenkomsten van koop op afbetaling. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat, dat, anders dan door artikel 7A:1576 BW wordt vereist, niet gezegd kan worden dat de aandelen zijn afgeleverd, dat evenmin sprake is van betaling van twee of meer termijnen na de aflevering en voorts dat het voor koop op afbetaling vereiste oogmerk van eigendomsoverdracht ontbreekt.
Dit standpunt wordt echter niet gedeeld. Geheel in de lijn van hetgeen de sector civiel van deze rechtbank in het vonnis van 28 april 2004 (nr. 91512/Ha Za 03-1228) heeft overwogen omtrent de vraag of de in die procedure in het geding zijnde effectenlease-overeenkomst (eveneens een WinstVerDriedubbelaar) aangemerkt kan worden als een huurkoopovereenkomst –met welke overwegingen de kantonrechter zich verenigt- wordt het volgende geoordeeld.
In artikel 5 van de overeenkomsten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de eigendom van de effecten automatisch en van rechtswege op lessee overgaat op het moment dat hij aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Dit wordt nog eens bevestigd in artikel 2 van de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effectenlease c.q. artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar. Om deze overgang te bewerkstelligen heeft Dexia, zo blijkt uit genoemd artikel 2, onverwijld na aanschaf door haar de effecten geleverd overeenkomstig artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer (WGE). Een en ander leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat partijen inderdaad eigendomsoverdracht hebben beoogd. Daaraan doet niet af dat de overeenkomsten voorzien in de mogelijkheid dat na afloop van de looptijd daarvan de effecten worden verkocht onder verrekening van de opbrengst daarvan met de lening.
Vervolgens rijst de vraag of de effecten als afgeleverd in de zin van artikel 7A: 1576 lid 1 BW kunnen worden aangemerkt. Die vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter bevestigend te worden beantwoord. De aflevering van de effecten moet geacht worden te hebben plaatsgevonden door bijschrijving ten name van lessee in de administratie van de bank overeenkomstig het hiervoor genoemde artikel 17 WGE. Door die aantekening in de boekhouding moet de aflevering voltooid worden geacht. Hierbij wordt opgemerkt dat [X], anders dan Dexia meent, bij het sluiten van de overeenkomst het voor koop op afbetaling kenmerkende gebruiksrecht heeft verkregen. Volgens artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease respectievelijk artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar draagt lessee immers het economisch risico met betrekking tot koersverschillen van de effecten. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Bovendien zal, in geval van keuze-dividend, de keuze worden bepaald door lessee. Op basis van dit alles kan in redelijkheid gezegd worden dat [X] het gebruiksrecht van de aandelen heeft gekregen.
Voorts kan naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld dat er sprake is geweest van betaling van twee of meer termijnen na de aflevering van de effecten. Blijkens artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease respectievelijk artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar worden de effecten immers onverwijld na verkrijging ervan door Dexia bijgeschreven in haar administratie. Zoals gezegd moet daardoor de aflevering voltooid worden geacht. Nu voorts uit het betaalschema als vermeld in artikel 3 van de overeenkomsten kan worden opgemaakt dat er sprake is van termijnbetalingen waarmee voorts dient te worden aangevangen na aankoop van de waarden kan tot geen andere conclusie gekomen worden dan dat in het geval van de overeenkomsten sprake is van termijnbetalingen waarvan twee of meer verschijnen na aflevering van de effecten. In dit verband wordt opgemerkt dat naar het oordeel van de kantonrechter de totale leasesom als koopprijs in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW is aan te merken, waarbij niet van belang is dat genoemde som is opgebouwd uit een bedrag waarvoor Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente. Het is immers het totale bedrag dat door [X] aan Dexia dient te worden voldaan ter verkrijging van de aandelen.
Op grond van al het vorenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de overeenkomsten als overeenkomsten van koop op afbetaling gekwalificeerd kunnen worden. Ook Dexia lijkt dit bij het aangaan van de overeenkomsten voor ogen te hebben gestaan. Immers valt zonder andere verklaring, die niet gegeven is, niet in te zien waarom [X] ingevolge artikel 3 van de overeenkomsten in de voorlaatste maand een bedrag van f 100,00 (€ 45,38) moet betalen. Dexia heeft bovendien in de eindafrekening als voetnoot onder meer opgenomen: “In verband met artikel 1576 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Dexia Bank Nederland deze hoofdsom in tweeën: in een “restant hoofdsom” en een “eerste aflossingstermijn” van € 45,38…….”.
4.
Na voormelde vaststelling dat de overeenkomsten als overeenkomsten van koop op afbetaling aangemerkt moeten worden, rijst de vraag of het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 onder d BW ziet op overeenkomsten van koop op afbetaling die geen betrekking hebben op zaken, maar op vermogensrechten (niet zijnde registergoederen), gelijk de onderhavige overeenkomsten die betrekking hebben op effecten.
Volgens Dexia moet de vraag ontkennend beantwoord worden. In dit verband heeft zij met een beroep op de parlementaire geschiedenis van artikel 1:88 BW aangevoerd, kort samengevat, dat voor de betekenis van overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 lid 1 onder d aangeknoopt moet worden bij de definitie van koop op afbetaling in artikel 7A:1576 lid 1 BW waarbij de koop op afbetaling gedefinieerd wordt als een overeenkomst die wordt aangegaan met betrekking tot een zaak (en dus, naar Dexia stelt, niet met betrekking tot vermogensrechten zoals effecten). Volgens Dexia bevat lid 5 van artikel 7A:1576 BW, gelet op de redactie daarvan, voorts geen uitbreiding van de definitie van koop op afbetaling in artikel 7A:1576 lid BW, maar slechts een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen van de Vijfde Titel A van boek 7A BW, zodat, nu artikel 1:88 BW daar geen deel van uitmaakt, de werkingssfeer van artikel 1:88 BW beperkt is tot afbetalingstransacties met betrekking tot zaken. Ook uit de redactie van artikel 1:88 lid 1 onder d, in het bijzonder uit de redactie van de bijzin, die aanvangt met “behalve van zaken”, kan volgens Dexia worden opgemaakt dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW slechts ziet op afbetalingstransacties met betrekking tot zaken (en dus niet met betrekking tot vermogensrechten zoals effecten). Tenslotte heeft Dexia er nog gewezen dat volgens de jurisprudentie artikel 1:88 BW beperkt moet worden uitgelegd.
5.
Anders dan Dexia is de kantonrechter van oordeel dat voor effectenlease overeenkomsten als de onderhavige wèl de toestemming vereist is van de andere, niet contracterende echtgenoot. Dit wordt gebaseerd op de volgende argumentatie, die mede ontleend is aan het Advies aan de Commissie Geschillen Aandelenlease van 24 februari 2004 van prof. mr. C.J.H. Brunner en mr. H.L.J. Roelvink en met de inhoud waarvan de kantonrechter zich verenigt.
Artikel 1:88 BW geeft niet aan wat onder koop op afbetaling als in dat artikel bedoeld verstaan moet worden. In de parlementaire geschiedenis van dat artikel wordt in de (op 27 december 1984 ingediende) memorie van antwoord door de minister onder meer het volgende opgemerkt: “Wat koop op afbetaling is, is gedefinieerd in artikel 1576 lid 1 en lid 2; de beperking van artikel 1576 lid 3 is echter niet van toepassing, zodat ook bijvoorbeeld huurkoop van onroerende zaken en schepen onder 88 valt”. De zinsneden “gedefinieerd in artikel 1576 lid 1 en lid 2” en “de beperking van artikel 1576 lid 3” duiden erop, gelet op de huidige redactie van artikel 1576 BW, waarin (anders dan in artikel 1576 oud-BW) in lid 2 niets vermeld wordt omtrent de definitie van koop op afbetaling en in lid 3 evenmin (anders dan in artikel 1576 oud-BW) de door de door de minister genoemde beperking te vinden is, dat de minister het destijds nog geldende artikel 1576 oud-BW, dat slechts drie leden telde, voor ogen heeft gehad. Nu volgens artikel 1576-oud BW koop op afbetaling ziet op “zaken” en voor de betekenis daarvan te rade gegaan moet worden bij artikel 559-oud BW, blijkens welk artikel “zaken” zowel lichamelijk als onlichamelijk konden zijn (en daar dus ook vermogensrechten onder vielen), en overigens blijkens de betreffende stukken tijdens de parlementaire behandeling van artikel 1:88 BW na de memorie van antwoord, de betekenis van de term koop op afbetaling in lid 1 onder d niet meer aan de orde is geweest, kan naar het oordeel van de kantonrechter moeilijk tot een ander oordeel gekomen worden dan dat het toestemmingsvereiste in artikel 1:8 BW niet alleen ziet op afbetalingstransacties met betrekking tot zaken (in de betekenis van artikel 3:2 BW), maar ook op afbetalingstransacties met betrekking tot vermogensrechten (niet zijnde registergoederen) zoals effecten. Zou een wijziging beoogd zijn ten opzichte van artikel 87 oud-BW, het artikel dat aan artikel 1:88 BW voorafging en volgens welk artikel, kort gezegd, de ene echtgenoot slechts met medewerking van de andere echtgenoot zaken op afbetaling kon kopen, en onder vigeur van welke artikel voorts buiten discussie was dat dat artikel ook betrekking had op koop op afbetaling van onlichamelijke zaken (vermogensrechten), dan zou een dergelijke wezenlijke wijziging, naar het oordeel van de kantonrechter, stellig onderwerp van parlementair debat zijn geweest. Daarvan is, gezien op de parlementaire stukken, geen sprake geweest. Een reden te meer om aan te nemen dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW ook ziet op het aangaan van effectenlease overeenkomsten als de onderhavige is gelegen is de ratio van artikel 1:88 BW dat immers tot doel heeft in het belang van het gezin, de echtgenoten tegen zichzelf en tegen elkaar te beschermen. Waarom die bescherming slechts zou gelden bij koop op afbetaling van zaken (als bedoeld in artikel 3:2 BW) en niet ook bij vermogensrechten, valt niet in te zien. Juist bij het aangaan van effectenlease overeenkomsten, waarbij risicovolle beleggingen worden aangegaan, komt het geven van toestemming door de andere echtgenoot geïndiceerd voor.
In het licht van dit alles legt ook het argument van Dexia dat blijkens de redactie van lid 5 van artikel 7A:1576 BW slechts de werkingssfeer van de Vijfde Titel A van boek 7A wordt uitgebreid tot overeenkomsten van koop op afbetaling van vermogensrechten en dat daarmee niet de in artikel 7A: 1576 lid BW gegeven definitie van koop op afbetaling wordt uitgebreid, zodat volgens Dexia met koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 BW slechts koop op afbetaling van zaken wordt bedoeld, geen gewicht in de schaal. Dit geldt te meer nu in de memorie van toelichting bij het huidige vijfde lid van artikel 7A:1576 BW staat: “Het nieuwe vijfde lid strekt ertoe de toepasselijkheid van deze afdeling (dit is later vervangen door “titel”) op de koop op afbetaling van vermogensrechten te handhaven, en doet dit op een wijze die vergelijkbaar is met art.7.1.10.1 voor de koop in het algemeen.” Het was dus kennelijk niet de bedoeling dat artikel 7A:1576 BW ten opzichte van artikel 1576-oud BW inhoudelijk zou wijzigen.
Ook de stelling van Dexia dat artikel 1:88 BW conform de lijn in de jurisprudentie restrictief dient te worden uitgelegd kan haar niet baten. In de uitspraken waarnaar Dexia verwijst heeft de Hoge Raad weliswaar het belang van de rechtszekerheid laten prevaleren boven het belang van de bescherming van de niet handelende echtgenoot, maar in die uitspraken ging het steeds om andere rechtshandelingen dan de in artikel 1:88 BW genoemde rechtshandelingen. De onderhavige overeenkomsten betreffen echter, gelijk hiervoor in rechtsoverweging 3. is overwogen, overeenkomsten van koop op afbetaling en daarop ziet artikel 1:88 lid 1 onder d BW wèl.
6.
De conclusie van hetgeen onder rechtsoverweging 5. is overwogen is dan ook dat Dexia voor het aangaan van de overeenkomsten de toestemming had moeten hebben van de echtgenote van [X]. Vaststaat echter dat zij die toestemming niet gegeven heeft en dat zij om die reden de overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigd heeft. Nu [X] een beroep heeft gedaan op die vernietiging zullen de overeenkomsten dan ook als vernietigd worden beschouwd. Opgemerkt wordt dat ingevolge artikel 1:89 lid 2 BW de vernietigingsbevoegdheid weliswaar ontbreekt in het geval van een andere handeling dan een gift, indien de wederpartij te goeder trouw was, maar daaromtrent heeft Dexia niets aangevoerd. Als zij meent te goeder trouw te zijn geweest, dan had het op haar weg gelegen zulks te stellen en, bij betwisting, nader te motiveren. Dat heeft zij echter niet gedaan.
Nu de overeenkomsten vernietigd zijn, moeten zij geacht worden vanaf hun ontstaan geen gelding te hebben gehad. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. Immers is er geen rechtsgrond op grond waarvan [X] gehouden is het gevorderde te betalen.
De in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd zal worden toegewezen. Tevens is Dexia gehouden al hetgeen [X] uit hoofde van de overeenkomsten aan hem betaald heeft aan hem te restitueren. Immers heeft [X] dat onverschuldigd betaald. De in reconventie gevorderde veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag van € 1500,37 zal dan ook eveneens worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003.
7.
Nu de vordering in conventie zal worden afgewezen en het beroep van [X] op vernietiging van de overeenkomsten slaagt is de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in voorwaardelijke conventie heeft in gesteld vervuld. Die vordering zal hier dan ook besproken worden.
Dexia heeft zich in dit verband beroepen op artikel 6:278 BW. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat, dat dit artikel er toe strekt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding c.q. vernietiging heeft. Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomsten het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waarop de overeenkomsten betrekking hebben. Daarom dient volgens Dexia op de voet van het bepaalde in lid 1 van artikel 6:278 BW bijbetaling plaats te vinden
Artikel 6:278 BW bepaalt in lid 1 dat de partij die ontbinding kiest van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren gunste heeft gewijzigd, verplicht is door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te herstellen, indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging geen ontbinding zou hebben gekozen. Het tweede lid van artikel 6:278 BW verklaart die bepaling van overeenkomstige toepassing ingeval de partij te wier gunste de wijziging is ingetreden op andere grond dan ontbinding de stoot tot ongedaanmaking geeft en aannemelijk is dat zij daartoe zonder deze wijziging niet zou zijn overgegaan.
Nu in dit geval de overeenkomsten zijn vernietigd, is slechts het tweede lid van artikel 6:278 BW relevant. Volgens die bepaling dient de stoot tot ongedaanmaking echter gegeven te worden door degene die partij is bij de overeenkomst. In casu is de stoot tot ongedaanmaking echter niet gegeven door [X], maar door zijn echtgenote, die juist geen partij is bij de overeenkomsten. Artikel 6:278 BW mist dan ook toepassing.
Een reden temeer om artikel 6:278 BW buiten toepassing te laten vormt de omstandigheid dat als dit artikel wèl zou gelden de door artikel 1:88 BW beoogde bescherming zou worden uitgehold. Dat moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht.
De (voorwaardelijke) vordering in conventie komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
8.
Op grond van het bovenstaande zal de vordering in conventie worden afgewezen en zal het primair in reconventie gevorderde worden toewezen. In conventie en in reconventie zal Dexia in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- wijst de vordering van Dexia af;
- veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X]
vastgesteld op € 450,--;
- veroordeelt Dexia voormeld bedrag van € 450,-- op de voet van artikel 243 Rv. te betalen
aan de griffier van deze rechtbank, sector kanton, op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v.
DS 548 Arrondissement Zwolle;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
- verklaart voor recht dat de overeenkomsten WinstVerdrieDubbelaar (contractnummer
74409463) en WinstVerDriedubbelaar (contractnummer 75100370) zijn vernietigd;
- veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 1.500,37, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 december 2003 tot de
dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X]
vastgesteld op € 225,-- voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt Dexia voormeld bedrag van € 225,-- op de voet van artikel 243 Rv. te betalen
aan de griffier van deze rechtbank, sector kanton, op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v.
DS 548 Arrondissement Zwolle;
- verklaart laatstgemelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Bron: Rechtbank Zwolle
Datum uitspraak: 25-08-2004
Datum publicatie: 25-08-2004
Soort zaak: civiel - handelszaak
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
R E C H T B A N K Z W O L L E - LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 218878 CV 03-10210
datum : 25 augustus 2004
Toevoeging verleend aan [X]
onder nr. [nummer] door RvR Amsterdam d.d. [datum]
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde Hanze Gerechtsdeurwaarders te Zwolle
tegen
[X]
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. J.A. Vos, advocaat te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Dexia en [X] worden genoemd.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie van de zijde van [X];
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van de zijde van Dexia;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie, tevens houdende antwoord-akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van de zijde van [X];
- de conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van Dexia.
Het geschil
In conventie:
De vordering van Dexia strekt ertoe dat [X], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan Dexia te betalen de som van € 2.460,57, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 2.065,82 vanaf 6 september 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
Voorwaardelijk, voor het geval dat haar vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [X] op ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomsten slaagt, heeft Dexia gevorderd dat [X], bij vonnis, uitvoer bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomsten genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop daarvan, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
[X] heeft de vorderingen betwist met conclusie dat Dexia daarin niet ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat die haar ontzegd zullen worden, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
In reconventie:
De vordering van [X] strekt ertoe dat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
-primair:
a) voor recht zal worden verklaard dat de twee overeenkomsten WinstverDriedubbelaar (met contractnummer 74409463 respectievelijk 75100370) zijn vernietigd, althans zijn ontbonden, dan wel zullen worden vernietigd, althans ontbonden;
b) Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te betalen een bedrag van € 1500,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003 tot de dag der algehele voldoening;
-subsidiair:
a) voor recht zal worden verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X], en
b) dat Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te voldoen een bedrag van € 3.598,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003 tot de dag der algehele voldoening;
c) Dexia zal worden veroordeeld om aan [X] te vergoeden de overige door hem geleden schade welke schade nader zal worden opgemaakt;
II.
Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten.
Dexia heeft de vordering betwist met conclusie dat [X] daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel dat die hem ontzegd zal worden, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
In conventie en in reconventie
1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast:
1.1
Dexia is rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de handelsnaam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook Bank Labouchere bedoeld.
1.2
Op of omstreeks 8 mei 2000 (onder contractnummer 74409463) en op of omstreeks 5 juli 2001 (onder contractnummer 75100370) zijn tussen Dexia en [X] een tweetal overeenkomsten van effectenlease, beide aangeduid als het product “WinstVerDriedubbelaar”, tot stand gekomen. Hierna zullen de effectenlease overeenkomsten de “overeenkomsten” worden genoemd.
1.3
Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing. Op de overeenkomst met contractnummer 74409463 zijn dat de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease. Op de overeenkomst met contractnummer 75100370 zijn dat de Bijzondere Voorwaarden WinstVerdriedubbelaar.
1.4
De overeenkomsten komen er op neer dat [X] geld leent van Dexia waarmee Dexia voor risico van [X] aandelen koopt. Na afloop van de looptijd van drie jaren, gedurende welke [X] maandelijks rente betaalt over het geleende bedrag, heeft [X] de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening.
1.5
Volgens de overeenkomst met contractnummer 74409463 bedraagt het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 3.853,08. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 4.661,64. Het gedurende 36 termijnen door [X] te betalen maandbedrag bedraagt € 22,46.
1.6
Volgens de overeenkomst met contractnummer 75100370 bedraagt het totaal van de aankoopbedragen voor aandelen € 4.225,35. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 5.112,03. Het gedurende 36 termijnen door [X] te betalen maandbedrag beloopt € 24,63.
1.7
De looptijd van de overeenkomst met contractnummer 74409463 is verstreken. In verband daarmee heeft Dexia (na verkoop door haar van de aandelen) aan [X] een eindafrekening gezonden voor een totaalbedrag van € 2.065,82.
1.8
De door [X] uit hoofde van de overeenkomsten betaalde maandtermijnen belopen in totaal een bedrag van € 1.500,37.
1.9
[X] is gehuwd. Bij schrijven van 15 december 2003 heeft de gemachtigde van [X] in dit verband het volgende aan Dexia bericht:
“……
De echtgenote van cliënt, mevrouw [X], beroept zich op de vernietiging ex. artikel 1:89 BW van bovengenoemde overeenkomsten aangezien zonder haar toestemming de overeenkomsten zijn gesloten, terwijl mevrouw [X] op grond van artikel 1:88 BW de aandelenlease-overeenkomsten wel diende mee te tekenen.”
Tevens is Dexia bij dat schrijven gesommeerd de door [X] betaalde inleg binnen 10 dagen terug te betalen.
De beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
1.
In conventie heeft Dexia gevorderd dat [X] veroordeeld zal worden om aan haar te betalen het bedrag van de eindafrekening.
[X] heeft daartegen als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de overeenkomst met contractnummer 74409463 (net zoals de overeenkomst met contractnummer 75100370) middels de brief van zijn gemachtigde van 15 december 2003 buitengerechtelijk is vernietigd door het beroep van zijn echtgenote op het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 onder d BW juncto artikel 1:89 BW. Hij heeft daarom in reconventie primair een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomsten vernietigd zijn en voorts de veroordeling van Dexia tot (terug)betaling aan hem van een bedrag van € 1.500,37. Omtrent dit verweer wordt het volgende overwogen.
2.
Vooropgesteld wordt dat niet is betwist dat de echtgenote van [X] zich heeft beroepen op de vernietigingsgrond van artikel 1:88 lid 1 onder d juncto artikel 1:89 BW. Dat staat dus vast. Middels de brief van 15 december 2003 van de gemachtigde van [X] is Dexia daarvan op de hoogte gebracht.
Voorts is door Dexia dan wel aangevoerd dat alleen de echtgenote van [X] zich kan beroepen op het toestemmingsvereiste en niet [X], zodat volgens Dexia het beroep op artikel 1:88 en 1:89 BW niet in deze procedure aan de orde kan komen, omdat de echtgenote van [X] geen partij is, maar dit standpunt wordt niet gedeeld. Waar het om gaat is dat de echtgenote van [X] de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd. Die buitengerechtelijke vernietiging kan door [X] in deze procedure worden ingeroepen. Als het beroep van [X] op die buitengerechtelijke vernietiging stand houdt (waarover hierna geoordeeld zal worden) moet het er voor gehouden worden dat de tussen Dexia en [X] tot stand gekomen overeenkomsten nimmer rechtsgevolgen hebben gehad.
3.
De vraag die eerst beantwoord zal moeten worden is of de overeenkomsten aangemerkt dienen te worden als overeenkomsten van koop op afbetaling. Het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 onder d BW ziet immers op die overeenkomsten.
Dexia heeft betwist dat de overeenkomsten aangemerkt kunnen worden als overeenkomsten van koop op afbetaling. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat, dat, anders dan door artikel 7A:1576 BW wordt vereist, niet gezegd kan worden dat de aandelen zijn afgeleverd, dat evenmin sprake is van betaling van twee of meer termijnen na de aflevering en voorts dat het voor koop op afbetaling vereiste oogmerk van eigendomsoverdracht ontbreekt.
Dit standpunt wordt echter niet gedeeld. Geheel in de lijn van hetgeen de sector civiel van deze rechtbank in het vonnis van 28 april 2004 (nr. 91512/Ha Za 03-1228) heeft overwogen omtrent de vraag of de in die procedure in het geding zijnde effectenlease-overeenkomst (eveneens een WinstVerDriedubbelaar) aangemerkt kan worden als een huurkoopovereenkomst –met welke overwegingen de kantonrechter zich verenigt- wordt het volgende geoordeeld.
In artikel 5 van de overeenkomsten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de eigendom van de effecten automatisch en van rechtswege op lessee overgaat op het moment dat hij aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Dit wordt nog eens bevestigd in artikel 2 van de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effectenlease c.q. artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar. Om deze overgang te bewerkstelligen heeft Dexia, zo blijkt uit genoemd artikel 2, onverwijld na aanschaf door haar de effecten geleverd overeenkomstig artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer (WGE). Een en ander leidt naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat partijen inderdaad eigendomsoverdracht hebben beoogd. Daaraan doet niet af dat de overeenkomsten voorzien in de mogelijkheid dat na afloop van de looptijd daarvan de effecten worden verkocht onder verrekening van de opbrengst daarvan met de lening.
Vervolgens rijst de vraag of de effecten als afgeleverd in de zin van artikel 7A: 1576 lid 1 BW kunnen worden aangemerkt. Die vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter bevestigend te worden beantwoord. De aflevering van de effecten moet geacht worden te hebben plaatsgevonden door bijschrijving ten name van lessee in de administratie van de bank overeenkomstig het hiervoor genoemde artikel 17 WGE. Door die aantekening in de boekhouding moet de aflevering voltooid worden geacht. Hierbij wordt opgemerkt dat [X], anders dan Dexia meent, bij het sluiten van de overeenkomst het voor koop op afbetaling kenmerkende gebruiksrecht heeft verkregen. Volgens artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease respectievelijk artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar draagt lessee immers het economisch risico met betrekking tot koersverschillen van de effecten. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Bovendien zal, in geval van keuze-dividend, de keuze worden bepaald door lessee. Op basis van dit alles kan in redelijkheid gezegd worden dat [X] het gebruiksrecht van de aandelen heeft gekregen.
Voorts kan naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld dat er sprake is geweest van betaling van twee of meer termijnen na de aflevering van de effecten. Blijkens artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Effectenlease respectievelijk artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden WinstVerDriedubbelaar worden de effecten immers onverwijld na verkrijging ervan door Dexia bijgeschreven in haar administratie. Zoals gezegd moet daardoor de aflevering voltooid worden geacht. Nu voorts uit het betaalschema als vermeld in artikel 3 van de overeenkomsten kan worden opgemaakt dat er sprake is van termijnbetalingen waarmee voorts dient te worden aangevangen na aankoop van de waarden kan tot geen andere conclusie gekomen worden dan dat in het geval van de overeenkomsten sprake is van termijnbetalingen waarvan twee of meer verschijnen na aflevering van de effecten. In dit verband wordt opgemerkt dat naar het oordeel van de kantonrechter de totale leasesom als koopprijs in de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW is aan te merken, waarbij niet van belang is dat genoemde som is opgebouwd uit een bedrag waarvoor Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente. Het is immers het totale bedrag dat door [X] aan Dexia dient te worden voldaan ter verkrijging van de aandelen.
Op grond van al het vorenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de overeenkomsten als overeenkomsten van koop op afbetaling gekwalificeerd kunnen worden. Ook Dexia lijkt dit bij het aangaan van de overeenkomsten voor ogen te hebben gestaan. Immers valt zonder andere verklaring, die niet gegeven is, niet in te zien waarom [X] ingevolge artikel 3 van de overeenkomsten in de voorlaatste maand een bedrag van f 100,00 (€ 45,38) moet betalen. Dexia heeft bovendien in de eindafrekening als voetnoot onder meer opgenomen: “In verband met artikel 1576 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Dexia Bank Nederland deze hoofdsom in tweeën: in een “restant hoofdsom” en een “eerste aflossingstermijn” van € 45,38…….”.
4.
Na voormelde vaststelling dat de overeenkomsten als overeenkomsten van koop op afbetaling aangemerkt moeten worden, rijst de vraag of het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 onder d BW ziet op overeenkomsten van koop op afbetaling die geen betrekking hebben op zaken, maar op vermogensrechten (niet zijnde registergoederen), gelijk de onderhavige overeenkomsten die betrekking hebben op effecten.
Volgens Dexia moet de vraag ontkennend beantwoord worden. In dit verband heeft zij met een beroep op de parlementaire geschiedenis van artikel 1:88 BW aangevoerd, kort samengevat, dat voor de betekenis van overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 lid 1 onder d aangeknoopt moet worden bij de definitie van koop op afbetaling in artikel 7A:1576 lid 1 BW waarbij de koop op afbetaling gedefinieerd wordt als een overeenkomst die wordt aangegaan met betrekking tot een zaak (en dus, naar Dexia stelt, niet met betrekking tot vermogensrechten zoals effecten). Volgens Dexia bevat lid 5 van artikel 7A:1576 BW, gelet op de redactie daarvan, voorts geen uitbreiding van de definitie van koop op afbetaling in artikel 7A:1576 lid BW, maar slechts een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen van de Vijfde Titel A van boek 7A BW, zodat, nu artikel 1:88 BW daar geen deel van uitmaakt, de werkingssfeer van artikel 1:88 BW beperkt is tot afbetalingstransacties met betrekking tot zaken. Ook uit de redactie van artikel 1:88 lid 1 onder d, in het bijzonder uit de redactie van de bijzin, die aanvangt met “behalve van zaken”, kan volgens Dexia worden opgemaakt dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW slechts ziet op afbetalingstransacties met betrekking tot zaken (en dus niet met betrekking tot vermogensrechten zoals effecten). Tenslotte heeft Dexia er nog gewezen dat volgens de jurisprudentie artikel 1:88 BW beperkt moet worden uitgelegd.
5.
Anders dan Dexia is de kantonrechter van oordeel dat voor effectenlease overeenkomsten als de onderhavige wèl de toestemming vereist is van de andere, niet contracterende echtgenoot. Dit wordt gebaseerd op de volgende argumentatie, die mede ontleend is aan het Advies aan de Commissie Geschillen Aandelenlease van 24 februari 2004 van prof. mr. C.J.H. Brunner en mr. H.L.J. Roelvink en met de inhoud waarvan de kantonrechter zich verenigt.
Artikel 1:88 BW geeft niet aan wat onder koop op afbetaling als in dat artikel bedoeld verstaan moet worden. In de parlementaire geschiedenis van dat artikel wordt in de (op 27 december 1984 ingediende) memorie van antwoord door de minister onder meer het volgende opgemerkt: “Wat koop op afbetaling is, is gedefinieerd in artikel 1576 lid 1 en lid 2; de beperking van artikel 1576 lid 3 is echter niet van toepassing, zodat ook bijvoorbeeld huurkoop van onroerende zaken en schepen onder 88 valt”. De zinsneden “gedefinieerd in artikel 1576 lid 1 en lid 2” en “de beperking van artikel 1576 lid 3” duiden erop, gelet op de huidige redactie van artikel 1576 BW, waarin (anders dan in artikel 1576 oud-BW) in lid 2 niets vermeld wordt omtrent de definitie van koop op afbetaling en in lid 3 evenmin (anders dan in artikel 1576 oud-BW) de door de door de minister genoemde beperking te vinden is, dat de minister het destijds nog geldende artikel 1576 oud-BW, dat slechts drie leden telde, voor ogen heeft gehad. Nu volgens artikel 1576-oud BW koop op afbetaling ziet op “zaken” en voor de betekenis daarvan te rade gegaan moet worden bij artikel 559-oud BW, blijkens welk artikel “zaken” zowel lichamelijk als onlichamelijk konden zijn (en daar dus ook vermogensrechten onder vielen), en overigens blijkens de betreffende stukken tijdens de parlementaire behandeling van artikel 1:88 BW na de memorie van antwoord, de betekenis van de term koop op afbetaling in lid 1 onder d niet meer aan de orde is geweest, kan naar het oordeel van de kantonrechter moeilijk tot een ander oordeel gekomen worden dan dat het toestemmingsvereiste in artikel 1:8 BW niet alleen ziet op afbetalingstransacties met betrekking tot zaken (in de betekenis van artikel 3:2 BW), maar ook op afbetalingstransacties met betrekking tot vermogensrechten (niet zijnde registergoederen) zoals effecten. Zou een wijziging beoogd zijn ten opzichte van artikel 87 oud-BW, het artikel dat aan artikel 1:88 BW voorafging en volgens welk artikel, kort gezegd, de ene echtgenoot slechts met medewerking van de andere echtgenoot zaken op afbetaling kon kopen, en onder vigeur van welke artikel voorts buiten discussie was dat dat artikel ook betrekking had op koop op afbetaling van onlichamelijke zaken (vermogensrechten), dan zou een dergelijke wezenlijke wijziging, naar het oordeel van de kantonrechter, stellig onderwerp van parlementair debat zijn geweest. Daarvan is, gezien op de parlementaire stukken, geen sprake geweest. Een reden te meer om aan te nemen dat het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW ook ziet op het aangaan van effectenlease overeenkomsten als de onderhavige is gelegen is de ratio van artikel 1:88 BW dat immers tot doel heeft in het belang van het gezin, de echtgenoten tegen zichzelf en tegen elkaar te beschermen. Waarom die bescherming slechts zou gelden bij koop op afbetaling van zaken (als bedoeld in artikel 3:2 BW) en niet ook bij vermogensrechten, valt niet in te zien. Juist bij het aangaan van effectenlease overeenkomsten, waarbij risicovolle beleggingen worden aangegaan, komt het geven van toestemming door de andere echtgenoot geïndiceerd voor.
In het licht van dit alles legt ook het argument van Dexia dat blijkens de redactie van lid 5 van artikel 7A:1576 BW slechts de werkingssfeer van de Vijfde Titel A van boek 7A wordt uitgebreid tot overeenkomsten van koop op afbetaling van vermogensrechten en dat daarmee niet de in artikel 7A: 1576 lid BW gegeven definitie van koop op afbetaling wordt uitgebreid, zodat volgens Dexia met koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 BW slechts koop op afbetaling van zaken wordt bedoeld, geen gewicht in de schaal. Dit geldt te meer nu in de memorie van toelichting bij het huidige vijfde lid van artikel 7A:1576 BW staat: “Het nieuwe vijfde lid strekt ertoe de toepasselijkheid van deze afdeling (dit is later vervangen door “titel”) op de koop op afbetaling van vermogensrechten te handhaven, en doet dit op een wijze die vergelijkbaar is met art.7.1.10.1 voor de koop in het algemeen.” Het was dus kennelijk niet de bedoeling dat artikel 7A:1576 BW ten opzichte van artikel 1576-oud BW inhoudelijk zou wijzigen.
Ook de stelling van Dexia dat artikel 1:88 BW conform de lijn in de jurisprudentie restrictief dient te worden uitgelegd kan haar niet baten. In de uitspraken waarnaar Dexia verwijst heeft de Hoge Raad weliswaar het belang van de rechtszekerheid laten prevaleren boven het belang van de bescherming van de niet handelende echtgenoot, maar in die uitspraken ging het steeds om andere rechtshandelingen dan de in artikel 1:88 BW genoemde rechtshandelingen. De onderhavige overeenkomsten betreffen echter, gelijk hiervoor in rechtsoverweging 3. is overwogen, overeenkomsten van koop op afbetaling en daarop ziet artikel 1:88 lid 1 onder d BW wèl.
6.
De conclusie van hetgeen onder rechtsoverweging 5. is overwogen is dan ook dat Dexia voor het aangaan van de overeenkomsten de toestemming had moeten hebben van de echtgenote van [X]. Vaststaat echter dat zij die toestemming niet gegeven heeft en dat zij om die reden de overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigd heeft. Nu [X] een beroep heeft gedaan op die vernietiging zullen de overeenkomsten dan ook als vernietigd worden beschouwd. Opgemerkt wordt dat ingevolge artikel 1:89 lid 2 BW de vernietigingsbevoegdheid weliswaar ontbreekt in het geval van een andere handeling dan een gift, indien de wederpartij te goeder trouw was, maar daaromtrent heeft Dexia niets aangevoerd. Als zij meent te goeder trouw te zijn geweest, dan had het op haar weg gelegen zulks te stellen en, bij betwisting, nader te motiveren. Dat heeft zij echter niet gedaan.
Nu de overeenkomsten vernietigd zijn, moeten zij geacht worden vanaf hun ontstaan geen gelding te hebben gehad. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. Immers is er geen rechtsgrond op grond waarvan [X] gehouden is het gevorderde te betalen.
De in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd zal worden toegewezen. Tevens is Dexia gehouden al hetgeen [X] uit hoofde van de overeenkomsten aan hem betaald heeft aan hem te restitueren. Immers heeft [X] dat onverschuldigd betaald. De in reconventie gevorderde veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag van € 1500,37 zal dan ook eveneens worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2003.
7.
Nu de vordering in conventie zal worden afgewezen en het beroep van [X] op vernietiging van de overeenkomsten slaagt is de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in voorwaardelijke conventie heeft in gesteld vervuld. Die vordering zal hier dan ook besproken worden.
Dexia heeft zich in dit verband beroepen op artikel 6:278 BW. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort samengevat, dat dit artikel er toe strekt te verhinderen dat opportunistisch gebruik wordt gemaakt van een ontbindingsmogelijkheid als dit gunstig uitpakt voor degene die het recht tot ontbinding c.q. vernietiging heeft. Volgens Dexia is het beroep op vernietiging van de overeenkomsten het gevolg van de daling van de koersen van de effecten waarop de overeenkomsten betrekking hebben. Daarom dient volgens Dexia op de voet van het bepaalde in lid 1 van artikel 6:278 BW bijbetaling plaats te vinden
Artikel 6:278 BW bepaalt in lid 1 dat de partij die ontbinding kiest van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren gunste heeft gewijzigd, verplicht is door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te herstellen, indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging geen ontbinding zou hebben gekozen. Het tweede lid van artikel 6:278 BW verklaart die bepaling van overeenkomstige toepassing ingeval de partij te wier gunste de wijziging is ingetreden op andere grond dan ontbinding de stoot tot ongedaanmaking geeft en aannemelijk is dat zij daartoe zonder deze wijziging niet zou zijn overgegaan.
Nu in dit geval de overeenkomsten zijn vernietigd, is slechts het tweede lid van artikel 6:278 BW relevant. Volgens die bepaling dient de stoot tot ongedaanmaking echter gegeven te worden door degene die partij is bij de overeenkomst. In casu is de stoot tot ongedaanmaking echter niet gegeven door [X], maar door zijn echtgenote, die juist geen partij is bij de overeenkomsten. Artikel 6:278 BW mist dan ook toepassing.
Een reden temeer om artikel 6:278 BW buiten toepassing te laten vormt de omstandigheid dat als dit artikel wèl zou gelden de door artikel 1:88 BW beoogde bescherming zou worden uitgehold. Dat moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht.
De (voorwaardelijke) vordering in conventie komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
8.
Op grond van het bovenstaande zal de vordering in conventie worden afgewezen en zal het primair in reconventie gevorderde worden toewezen. In conventie en in reconventie zal Dexia in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- wijst de vordering van Dexia af;
- veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X]
vastgesteld op € 450,--;
- veroordeelt Dexia voormeld bedrag van € 450,-- op de voet van artikel 243 Rv. te betalen
aan de griffier van deze rechtbank, sector kanton, op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v.
DS 548 Arrondissement Zwolle;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
- verklaart voor recht dat de overeenkomsten WinstVerdrieDubbelaar (contractnummer
74409463) en WinstVerDriedubbelaar (contractnummer 75100370) zijn vernietigd;
- veroordeelt Dexia om aan [X] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 1.500,37, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 december 2003 tot de
dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [X]
vastgesteld op € 225,-- voor salaris gemachtigde;
- veroordeelt Dexia voormeld bedrag van € 225,-- op de voet van artikel 243 Rv. te betalen
aan de griffier van deze rechtbank, sector kanton, op rekeningnummer 1923.25.930 t.n.v.
DS 548 Arrondissement Zwolle;
- verklaart laatstgemelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.