DSI is geen partij meer in effectenleasezaak
Geplaatst: 18 sep 2004 09:32
Het Financieele Dagblad
DSI is geen partij meer in effectenleasezaak
Publicatiedatum: 16/9/2004
LEZERSREACTIES
Als we iets geleerd hebben van de effectenleaseaffaire, dan is het wel dat aandelenleaseproducten moeten worden beschouwd als een vorm van kredietverstrekking. Aan kredietverstrekking en saldobewaking zijn in de wet- en regelgeving verplichtende bepalingen opgenomen met als consequentie dat alleen de rechter op basis van de huidige regelgeving uitsluitsel kan geven over deze rechtsvraag. Dit betekent voor betrokkenen dat het geen zin meer heeft op het punt van kredietverstrekking een klacht in te dienen bij het DSI ( Dutch Securities Institute ), dat waakt over de integriteit van de effectenbranche.
Dit is waarschijnlijk de belangrijkste conclusie die getrokken kan worden uit de brief die minister Gerrit Zalm mede namens minister Piet Hein Donner van Justitie, op 27 augustus naar de Tweede Kamer heeft gestuurd als antwoord op vragen die in het voorgaande overleg met de vaste commissie voor Financiën op 30 juni zijn opgeworpen en betrekking hebben op de rol van de overheid in de aandelenleaseproblematiek.
Op de hoorzitting van 8 september is er - in tegenstelling tot de hoorzitting van 30 juni - in het geheel niet gesproken over de rol van het DSI. Dit sluit volledig aan op de inhoud van voornoemde brief en wel om de simpele reden dat het aangeboden product weinig tot niets te maken heeft met het bezit van aandelen en in feite een kredietverstrekking is waarvoor strenge wettelijke normen en regels gelden, vanwege het impliciete risico. Het moge duidelijk zijn dat de DSI-commissies, gezien het reglement, alleen mogen oordelen over effectendienstverlening.
Dit feit heeft mr M.L. Laumen verduidelijkt in zijn artikel 'DSI-commissie schoffeert wetgever, banken én DNB' in Het Financieele Dagblad van 1 november 2001. Mr Laumen, destijds werkzaam bij het DSI, stelde dat kredietverstrekking niet gekwalificeerd kan worden als een effectendienst en dat derhalve de DSI-commissie buiten het haar toebedeelde terrein treedt als zij zich daarover zou uitspreken.
In de komende tijd zal er duidelijkheid ontstaan of in de procedures bij het DSI de term zorgplicht bestand is tegen het grote gewicht dat in de rechtspraak is toegekend aan concrete wet- en regelgeving over kredietverstrekking.
Over het bindend advies kan nog gezegd worden dat het in feite een vorm is van particuliere rechtspraak en binnen de juridische beroepsgroep als inferieur wordt beschouwd vergeleken met het vonnis door de overheidsrechter. De DSI-commissies hebben geen wettelijk fundament maar kunnen slechts uitspraak doen op basis van een overeenkomst tussen meegaande partijen. Indien het bindend advies van de DSI-commissie ter marginale toetsing bij de rechter wordt voorgelegd zal deze desondanks de toets niet ruim uitleggen. Over zorgplicht kan nog gezegd worden dat 'die naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht'. Voorlichting over de beperkte bevoegdheid van het DSI behoort bijgevolg absoluut tot de zorgplicht van de branche.
Bij te veel publiek toezicht, zo lezen wij verder, is volgens minister Gerrit Zalm de consument geneigd in het geheel geen eigen verantwoordelijkheid meer te nemen. Ingeval de consument vermoedt dat wervende teksten niet deugen, dient volgens de minister hijzelf om opheldering of advies te vragen, met als argument dat in het huidige marktproces ondernemers in hun reclameuitingen nu eenmaal de grenzen van het betamelijke opzoeken en dat we tevens rekening dienen te houden met de constatering van de toezichthouder AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat de informatieverstrekking zich kennelijk op het randje begeeft van wat wettelijk is toegestaan.
Deze constatering verdient alle aandacht en moet door de consument uiterst serieus worden opgevat, temeer daar de rechter in de uitspraak van 7 juli van mening is dat er van misleiding geen sprake was. In het vonnis staat: 'Voor een reclame-uiting, waarin overdrijving binnen zekere grenzen niet onrechtmatig is, gebeurt dit - gemeten naar de maatstaf van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument - niet in misleidende zin.'
In dit licht bezien dienen we ons te realiseren dat net als bij krediet- of effectendienstverlening, de aangeboden buitengerechtelijke geschillenbeslechting letterlijk dient te worden genomen. In feite is die beslechting niets anders dan een door de branche aangeboden dienstverlening met als gevolg dat ook in deze op de consument de verplichting rust zich in te spannen voor het verkrijgen van informatie over de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de DSI-klachtencommissie. De stelling dat een gedupeerde zonder juridisch advies een klacht kan indienen bij het DSI komt daarmee zwaar onder druk te staan.
Betrokkenen dienen tevens te begrijpen dat buitengerechtelijke geschillenbeslechting de beperking met zich meebrengt dat getuigen niet onder ede kunnen worden gehoord en dat de DSI-klachtencommissie ook niet bevoegd is bij partijen aan te dringen op het overleggen van bij wet- en regelgeving verplicht gestelde transactiebewijzen.
De integriteit van de onafhankelijke DSI-klachtencommissie dient buiten kijf te staan, maar de getroffene moet uit oogpunt van zijn eigen verantwoordelijkheid de afweging maken of zijn klacht geschikt is voor een buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Anders gezegd kunnen de DSI-commissies de wet- en regelgeving wel als uitgangspunt nemen, maar zijn zij niet bevoegd deze te handhaven. Dat het uiteindelijke bindend advies de primaire klacht nauwelijks raakt wordt bijgevolg niet door een ieder begrepen.
Zolang deze vorm van zelfregulering door partijen wordt geaccepteerd en het groeiend aantal ingediende klachten wordt gezien als een kwaliteitskenmerk, zullen beleidsmatige ingrepen door het gemis aan belang achterwege blijven.
De aandelenleaseproblematiek heeft duidelijk gemaakt dat van gebruikers van bancaire dienstverlening zoals kredietverstrekking en geschillenbeslechting, veel van de aan eigen verantwoordelijkheid gekoppeld initiatief wordt verlangd.
Het valt te betwijfelen of de doorsneeconsument zichzelf bekwaam genoeg acht om aan het door de rechter geschetst consumentenprofiel te voldoen. We kunnen de economische effecten niet onderschatten van het daaruit voortkomend verlies aan zelfvertrouwen.
Ko van Gend
Copyright (c) 2004 Het Financieele Dagblad
DSI is geen partij meer in effectenleasezaak
Publicatiedatum: 16/9/2004
LEZERSREACTIES
Als we iets geleerd hebben van de effectenleaseaffaire, dan is het wel dat aandelenleaseproducten moeten worden beschouwd als een vorm van kredietverstrekking. Aan kredietverstrekking en saldobewaking zijn in de wet- en regelgeving verplichtende bepalingen opgenomen met als consequentie dat alleen de rechter op basis van de huidige regelgeving uitsluitsel kan geven over deze rechtsvraag. Dit betekent voor betrokkenen dat het geen zin meer heeft op het punt van kredietverstrekking een klacht in te dienen bij het DSI ( Dutch Securities Institute ), dat waakt over de integriteit van de effectenbranche.
Dit is waarschijnlijk de belangrijkste conclusie die getrokken kan worden uit de brief die minister Gerrit Zalm mede namens minister Piet Hein Donner van Justitie, op 27 augustus naar de Tweede Kamer heeft gestuurd als antwoord op vragen die in het voorgaande overleg met de vaste commissie voor Financiën op 30 juni zijn opgeworpen en betrekking hebben op de rol van de overheid in de aandelenleaseproblematiek.
Op de hoorzitting van 8 september is er - in tegenstelling tot de hoorzitting van 30 juni - in het geheel niet gesproken over de rol van het DSI. Dit sluit volledig aan op de inhoud van voornoemde brief en wel om de simpele reden dat het aangeboden product weinig tot niets te maken heeft met het bezit van aandelen en in feite een kredietverstrekking is waarvoor strenge wettelijke normen en regels gelden, vanwege het impliciete risico. Het moge duidelijk zijn dat de DSI-commissies, gezien het reglement, alleen mogen oordelen over effectendienstverlening.
Dit feit heeft mr M.L. Laumen verduidelijkt in zijn artikel 'DSI-commissie schoffeert wetgever, banken én DNB' in Het Financieele Dagblad van 1 november 2001. Mr Laumen, destijds werkzaam bij het DSI, stelde dat kredietverstrekking niet gekwalificeerd kan worden als een effectendienst en dat derhalve de DSI-commissie buiten het haar toebedeelde terrein treedt als zij zich daarover zou uitspreken.
In de komende tijd zal er duidelijkheid ontstaan of in de procedures bij het DSI de term zorgplicht bestand is tegen het grote gewicht dat in de rechtspraak is toegekend aan concrete wet- en regelgeving over kredietverstrekking.
Over het bindend advies kan nog gezegd worden dat het in feite een vorm is van particuliere rechtspraak en binnen de juridische beroepsgroep als inferieur wordt beschouwd vergeleken met het vonnis door de overheidsrechter. De DSI-commissies hebben geen wettelijk fundament maar kunnen slechts uitspraak doen op basis van een overeenkomst tussen meegaande partijen. Indien het bindend advies van de DSI-commissie ter marginale toetsing bij de rechter wordt voorgelegd zal deze desondanks de toets niet ruim uitleggen. Over zorgplicht kan nog gezegd worden dat 'die naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht'. Voorlichting over de beperkte bevoegdheid van het DSI behoort bijgevolg absoluut tot de zorgplicht van de branche.
Bij te veel publiek toezicht, zo lezen wij verder, is volgens minister Gerrit Zalm de consument geneigd in het geheel geen eigen verantwoordelijkheid meer te nemen. Ingeval de consument vermoedt dat wervende teksten niet deugen, dient volgens de minister hijzelf om opheldering of advies te vragen, met als argument dat in het huidige marktproces ondernemers in hun reclameuitingen nu eenmaal de grenzen van het betamelijke opzoeken en dat we tevens rekening dienen te houden met de constatering van de toezichthouder AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat de informatieverstrekking zich kennelijk op het randje begeeft van wat wettelijk is toegestaan.
Deze constatering verdient alle aandacht en moet door de consument uiterst serieus worden opgevat, temeer daar de rechter in de uitspraak van 7 juli van mening is dat er van misleiding geen sprake was. In het vonnis staat: 'Voor een reclame-uiting, waarin overdrijving binnen zekere grenzen niet onrechtmatig is, gebeurt dit - gemeten naar de maatstaf van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument - niet in misleidende zin.'
In dit licht bezien dienen we ons te realiseren dat net als bij krediet- of effectendienstverlening, de aangeboden buitengerechtelijke geschillenbeslechting letterlijk dient te worden genomen. In feite is die beslechting niets anders dan een door de branche aangeboden dienstverlening met als gevolg dat ook in deze op de consument de verplichting rust zich in te spannen voor het verkrijgen van informatie over de wettelijke bevoegdheden en mogelijkheden van de DSI-klachtencommissie. De stelling dat een gedupeerde zonder juridisch advies een klacht kan indienen bij het DSI komt daarmee zwaar onder druk te staan.
Betrokkenen dienen tevens te begrijpen dat buitengerechtelijke geschillenbeslechting de beperking met zich meebrengt dat getuigen niet onder ede kunnen worden gehoord en dat de DSI-klachtencommissie ook niet bevoegd is bij partijen aan te dringen op het overleggen van bij wet- en regelgeving verplicht gestelde transactiebewijzen.
De integriteit van de onafhankelijke DSI-klachtencommissie dient buiten kijf te staan, maar de getroffene moet uit oogpunt van zijn eigen verantwoordelijkheid de afweging maken of zijn klacht geschikt is voor een buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Anders gezegd kunnen de DSI-commissies de wet- en regelgeving wel als uitgangspunt nemen, maar zijn zij niet bevoegd deze te handhaven. Dat het uiteindelijke bindend advies de primaire klacht nauwelijks raakt wordt bijgevolg niet door een ieder begrepen.
Zolang deze vorm van zelfregulering door partijen wordt geaccepteerd en het groeiend aantal ingediende klachten wordt gezien als een kwaliteitskenmerk, zullen beleidsmatige ingrepen door het gemis aan belang achterwege blijven.
De aandelenleaseproblematiek heeft duidelijk gemaakt dat van gebruikers van bancaire dienstverlening zoals kredietverstrekking en geschillenbeslechting, veel van de aan eigen verantwoordelijkheid gekoppeld initiatief wordt verlangd.
Het valt te betwijfelen of de doorsneeconsument zichzelf bekwaam genoeg acht om aan het door de rechter geschetst consumentenprofiel te voldoen. We kunnen de economische effecten niet onderschatten van het daaruit voortkomend verlies aan zelfvertrouwen.
Ko van Gend
Copyright (c) 2004 Het Financieele Dagblad