Rechtbank Breda bevestigd vernietiging op art. 1:88 BW
Geplaatst: 18 nov 2004 19:15
LJN: AR5929, Rechtbank Breda, 291091/CV/03-8474 Printbare versie
Datum uitspraak: 17-11-2004
Datum publicatie: 18-11-2004
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: De kantonrechter te Breda beantwoordt de vraag of artikel 1:88, lid, onder d, BW van toepassing is op een aandelenleaseovereenkomst bevestigend.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
sector kanton – locatie Breda
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden: L.C.J. Netten, L.W.J. Danen en J.H. Vekemans, gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
tegen:
[gedaagde], wonende te [adres],
gedaagde, procederende in persoon.
1. De procesgang
Het verloop van het geding blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 19 mei 2004 met alle daarin vermelde stukken;
- de akte aan de zijde van eiser d.d. 16 juni 2004;
- de antwoordakte aan de zijde van gedaagde d.d. 28 juli 2004.
De inhoud van al deze stukken dient als hier overgenomen en ingelast te worden beschouwd.
Partijen worden hierna ook aangeduid als respectievelijk Dexia en [gedaagde].
2. Het geschil
Dexia vordert [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 4.540,01, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden.
3. De beoordeling
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken dan wel op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
- Dexia is rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap Bank Labouchere N.V.. Deze laatste is rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Legio Lease B.V.. Hierna worden indien gesproken wordt over Dexia haar rechtsvoorgangsters hieronder begrepen.
- Dexia en [gedaagde] hebben op 29 april 1998 voor de duur van 120 maanden onder toepasselijkheid van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease een overeenkomst gesloten
- ten behoeve van het product “Feestplan II” onder contractnummer [overeenkomst] (hierna: de overeenkomst).
- In het kader van de overeenkomst diende [gedaagde] 36 maal op de eerste dag van de maand een bedrag van f. 249,51 (€ 113,22) als rentevergoeding aan Dexia te betalen, en vervolgens gedurende 84 maanden een bedrag dat “wordt bepaald aan de hand van een percentage van 14,8% per jaar (effectief 15,8%) over het aankoopbedrag van de waarden op welke percentage een korting wordt verleend op basis van de gemiddelde percentuele stijging van het aandelenpakket over de eerste drie jaren na de aankoopdatum” en berekend volgens een in de overeenkomst vervat overzicht.
- Voorts dient [gedaagde] te betalen een bedrag van f 100,-- omstreeks de 119e maand en tot slot een bedrag van f 20.131,20 (€ 9.135,14) aan het einde van de looptijd van de overeenkomst (na 120 maanden) tegen levering door Dexia van de hierna bedoelde aandelen.
- Dexia diende op haar beurt op 28 april 1998 voor een bedrag van f 20.231,20 (€ 9.180,52) aandelen Abn Amro, ING, Koninklijke Olie en Unielever te leasen aan [gedaagde].
- Nadat de aandelen verkocht waren op 8 november 2002 heeft Dexia aan [gedaagde] een eindafrekening gezonden met het verzoek een bedrag van € 3.416,13 te betalen. [gedaagde] is door de gemachtigde van Dexia gemaand voornoemd bedrag vermeerderd met rente en kosten te betalen.
Dexia heeft aan haar vordering voormelde overeenkomst ten grondslag gelegd.
Daartegen heeft [gedaagde] - kort weergegeven – aangevoerd dat hij zich misleid voelt door de manier waarop het plan is aangeboden waardoor hij dacht “geen risico te lopen”. Voorts heeft [gedaagde] er op gewezen dat hij de termijnen heeft gefinancierd uit een erfenis, dat hij een invaliditeitsuitkering krijgt en daarnaast als zelfstandig geluidstechnicus werkzaam is “met matig succes” en – met verwijzing naar een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam van 28 november 2003 - zijn geregistreerde partner de overeenkomst niet mede heeft ondertekend.
Met dit laatste – tevens meest verstrekkende – verweer heeft [gedaagde] kennelijk het oog op het bepaalde in art. 1: 88 en 89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verwerende beroep in rechte wordt niet in art. 3:52 BW genoemd, zodat deze afweermogelijkheid niet aan verjaring onderhevig is.
De vraag of art.1:88, lid 1, onder d BW van toepassing is op de onderhavige aandelenlease-overeenkomst is bevestigend beantwoord in rechtsoverweging 9 van het vonnis van 25 augustus 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, rolnummer 03-5323, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AQ 7412.
De overwegingen in dat vonnis, voorzover deze betrekking hebben op de beschermingsfunctie van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, maakt de kantonrechter tot de zijne en dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Er is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576, lid 5, BW bedoelde vermogensrechten zoals die van de onderhavige aandelen.
[gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat zijn partner het niet eens is met de overeenkomst en meer specifiek verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam waarin is beslist dat
toestemming van de echtgenoot of geregistreerd partner voor het aangaan van de overeenkomst vereist is, maar hij heeft niet gesteld wie zijn partner is, noch of sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW. Evenmin heeft hij gesteld of en zo ja wanneer de partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst heeft vernietigd als bedoeld in art. 1:89 BW.
Alvorens verder te beslissen wordt [gedaagde] op na te melden wijze in de gelegenheid gesteld bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zijn partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst heeft vernietigd jegens Dexia en dat sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW.
De kantonrechter realiseert zich dat met het vorenoverwogene wordt afgeweken van hetgeen is overwogen bij vonnis van de kantonrechter te Breda van 7 april 2004 (zaaknummer 280967 CV EXPL 03-6254).
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
Bepaalt dat [gedaagde] bij akte teneinde op de openbare (rol) zitting van woensdag 29 december 2004 te 11.00 uur bij akte stukken in het geding brengt waaruit blijkt dat zijn partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst (schriftelijk) heeft vernietigd jegens Dexia en dat sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW;
Bepaalt dat Dexia in de gelegenheid wordt gesteld hierop bij akte te reageren;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2004.
http://zoeken.rechtspraak.nl/zoeken/dtl ... ljn=AR5929
Datum uitspraak: 17-11-2004
Datum publicatie: 18-11-2004
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: De kantonrechter te Breda beantwoordt de vraag of artikel 1:88, lid, onder d, BW van toepassing is op een aandelenleaseovereenkomst bevestigend.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
sector kanton – locatie Breda
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden: L.C.J. Netten, L.W.J. Danen en J.H. Vekemans, gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
tegen:
[gedaagde], wonende te [adres],
gedaagde, procederende in persoon.
1. De procesgang
Het verloop van het geding blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 19 mei 2004 met alle daarin vermelde stukken;
- de akte aan de zijde van eiser d.d. 16 juni 2004;
- de antwoordakte aan de zijde van gedaagde d.d. 28 juli 2004.
De inhoud van al deze stukken dient als hier overgenomen en ingelast te worden beschouwd.
Partijen worden hierna ook aangeduid als respectievelijk Dexia en [gedaagde].
2. Het geschil
Dexia vordert [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 4.540,01, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden.
3. De beoordeling
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken dan wel op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
- Dexia is rechtsopvolgster van de naamloze vennootschap Bank Labouchere N.V.. Deze laatste is rechtsopvolgster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Legio Lease B.V.. Hierna worden indien gesproken wordt over Dexia haar rechtsvoorgangsters hieronder begrepen.
- Dexia en [gedaagde] hebben op 29 april 1998 voor de duur van 120 maanden onder toepasselijkheid van de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease een overeenkomst gesloten
- ten behoeve van het product “Feestplan II” onder contractnummer [overeenkomst] (hierna: de overeenkomst).
- In het kader van de overeenkomst diende [gedaagde] 36 maal op de eerste dag van de maand een bedrag van f. 249,51 (€ 113,22) als rentevergoeding aan Dexia te betalen, en vervolgens gedurende 84 maanden een bedrag dat “wordt bepaald aan de hand van een percentage van 14,8% per jaar (effectief 15,8%) over het aankoopbedrag van de waarden op welke percentage een korting wordt verleend op basis van de gemiddelde percentuele stijging van het aandelenpakket over de eerste drie jaren na de aankoopdatum” en berekend volgens een in de overeenkomst vervat overzicht.
- Voorts dient [gedaagde] te betalen een bedrag van f 100,-- omstreeks de 119e maand en tot slot een bedrag van f 20.131,20 (€ 9.135,14) aan het einde van de looptijd van de overeenkomst (na 120 maanden) tegen levering door Dexia van de hierna bedoelde aandelen.
- Dexia diende op haar beurt op 28 april 1998 voor een bedrag van f 20.231,20 (€ 9.180,52) aandelen Abn Amro, ING, Koninklijke Olie en Unielever te leasen aan [gedaagde].
- Nadat de aandelen verkocht waren op 8 november 2002 heeft Dexia aan [gedaagde] een eindafrekening gezonden met het verzoek een bedrag van € 3.416,13 te betalen. [gedaagde] is door de gemachtigde van Dexia gemaand voornoemd bedrag vermeerderd met rente en kosten te betalen.
Dexia heeft aan haar vordering voormelde overeenkomst ten grondslag gelegd.
Daartegen heeft [gedaagde] - kort weergegeven – aangevoerd dat hij zich misleid voelt door de manier waarop het plan is aangeboden waardoor hij dacht “geen risico te lopen”. Voorts heeft [gedaagde] er op gewezen dat hij de termijnen heeft gefinancierd uit een erfenis, dat hij een invaliditeitsuitkering krijgt en daarnaast als zelfstandig geluidstechnicus werkzaam is “met matig succes” en – met verwijzing naar een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam van 28 november 2003 - zijn geregistreerde partner de overeenkomst niet mede heeft ondertekend.
Met dit laatste – tevens meest verstrekkende – verweer heeft [gedaagde] kennelijk het oog op het bepaalde in art. 1: 88 en 89 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verwerende beroep in rechte wordt niet in art. 3:52 BW genoemd, zodat deze afweermogelijkheid niet aan verjaring onderhevig is.
De vraag of art.1:88, lid 1, onder d BW van toepassing is op de onderhavige aandelenlease-overeenkomst is bevestigend beantwoord in rechtsoverweging 9 van het vonnis van 25 augustus 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, rolnummer 03-5323, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AQ 7412.
De overwegingen in dat vonnis, voorzover deze betrekking hebben op de beschermingsfunctie van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, maakt de kantonrechter tot de zijne en dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Er is er geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576, lid 5, BW bedoelde vermogensrechten zoals die van de onderhavige aandelen.
[gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat zijn partner het niet eens is met de overeenkomst en meer specifiek verwezen naar een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam waarin is beslist dat
toestemming van de echtgenoot of geregistreerd partner voor het aangaan van de overeenkomst vereist is, maar hij heeft niet gesteld wie zijn partner is, noch of sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW. Evenmin heeft hij gesteld of en zo ja wanneer de partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst heeft vernietigd als bedoeld in art. 1:89 BW.
Alvorens verder te beslissen wordt [gedaagde] op na te melden wijze in de gelegenheid gesteld bij akte stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zijn partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst heeft vernietigd jegens Dexia en dat sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW.
De kantonrechter realiseert zich dat met het vorenoverwogene wordt afgeweken van hetgeen is overwogen bij vonnis van de kantonrechter te Breda van 7 april 2004 (zaaknummer 280967 CV EXPL 03-6254).
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
Bepaalt dat [gedaagde] bij akte teneinde op de openbare (rol) zitting van woensdag 29 december 2004 te 11.00 uur bij akte stukken in het geding brengt waaruit blijkt dat zijn partner de rechtshandeling tot het aangaan van de overeenkomst (schriftelijk) heeft vernietigd jegens Dexia en dat sprake is van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in titel 5a van boek 1 BW;
Bepaalt dat Dexia in de gelegenheid wordt gesteld hierop bij akte te reageren;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2004.
http://zoeken.rechtspraak.nl/zoeken/dtl ... ljn=AR5929