Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Kanton - locatie Gouda
hc\Zaaknummer 429793 \ CV EXPL 04-2402
VONNIS in de zaak:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam, als rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., gevestigd te Amsterdam, eveneens h.o.d.n. Legio en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.,
eisende partij bij dagvaarding in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde W.C. van Westen-Biever Gerechtsdeurwaarder;
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- dagvaarding + producties;
- conclusie van antwoord tevens eis in reconventie + producties;
- conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie tevens houdende akte vermindering van eis tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis + producties;
- conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie + producties;
- conclusie van dupliek in reconventie + producties;
- akte uitlaten producties aan zijde van gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie.
2. Overwegingen
2.1 Tussen partijen - verder te noemen Dexia en [gedaagde] - staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. (hierna Labouchere), op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. (hierna Legio Lease).
b.
Op 28 januari 2000 heeft [gedaagde] met Legio Lease een lease-overeenkomst gesloten onder nummer 74480500 onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna : de overeenkomst WVD). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio Lease een door hem in drie tranches gekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 7.835,10 least voor een leasesom van € 9.479,22. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 1.644,12 aan rente.
c. [gedaagde] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Legio Lease te voldoen:
gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 45,67, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;€ 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
€ 7.789,72 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
d. Artikel 5 van de overeenkomst houdt in:
"Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en rechtswege eigenaar van de waarden geworden".
e. De op de overeenkomst toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" (hierna de bijzondere voorwaarden) houden onder meer in:
"(...)
2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na de verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden tot deze eigendom van lessee zijn geworden.
3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Legio-Lease zal (...) de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen (...). Ingeval van een keuzedividend zal de keuze van Legio-Lease worden bepaald door lessee (...). Indien met betrekking tot de waarden andere rechten kunnen worden uitgeoefend zullen deze rechten ter keuze van Legio-Lease worden uitgeoefend.
(...)"
f. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn de onder c genoemde 36 maandtermijnen à € 45,67 via automatische incasso ten laste van de rekening van [gedaagde] betaald.
g. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening opgesteld ingevolge welke [gedaagde] een bedrag van € 3.815,41 aan haar dient te voldoen. De eindafrekening houdt daarnaast de volgende passage in:
"De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Legio deze hoofdsom in tweeën: in een 'restant hoofdsom' en een 'eerste aflossingstermijn' van € 45,38. Dit zijn geen extra beëindigingskosten zoals wel eens wordt aangenomen. Het gaat hier enkel om een administratieve afhandeling."
h. Eind juli 2003 heeft [gedaagde] onder protest een bedrag van € 300,-- in mindering betaald.
i.
[gedaagde] heeft een soortgelijke overeenkomst met de rechtsvoorganger van Dexia afgesloten onder contractnummer 59119745 onder de naam KortingKado (hierna: de overeenkomst KK) met een looptijd van 10 jaar en maandtermijnen à € 113,03, welke overeenkomst afloopt in 2010. j. Bij brief van 8 maart 2003 aan Dexia (ontvangen op 13 maart 2003) heeft [echtgenote van gedaagde], echtgenote van [gedaagde], op grond van 1:89 BW beide overeenkomsten vernietigd, omdat haar toestemming voor het aangaan van de contracten heeft ontbroken.
2.2 Dexia vordert, na vermindering van eis, in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.815,41 wegens hoofdsom, € 187,86 wegens contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 27 januari 2003 tot en met 16 juli 2003, € 648,55 wegens buitengerechtelijke incassokosten (inclusief BTW), verminderd met € 300,-- wegens een betaling vóór dagvaarding, in totaal derhalve € 4.351,82, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente, over € 3.815,41 vanaf 17 juli 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.3 Dexia heeft in de dagvaarding aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] zijn betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen. Zij stelt dat zij [gedaagde] diverse keren heeft aangemaand en dat zij hem bij aangetekende incassobrief van 30 juni 2003 in de gelegenheid heeft gesteld om het verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen. Ook heeft zij getracht [gedaagde] telefonisch op zijn betalingsplicht te wijzen. Toen dit geen resultaat had heeft zij redelijkerwijs bovengenoemde kosten moeten maken om tot incassering buiten rechte te komen.
Naar aanleiding van het beroep van [gedaagde] op de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomsten WVD en KK heeft Dexia uitvoerig gemotiveerd betoogd dat artikel 1:88 BW niet van toepassing is op de effectenlease-overeenkomsten die [gedaagde] heeft gesloten. Voorts betwist Dexia bij gebrek aan wetenschap dat de echtgenote van [gedaagde] geen toestemming voor de overeenkomsten heeft gegeven. Volgens Dexia is het in normale gezinsverhoudingen te doen gebruikelijk dat beleggingsbeslissingen als de onderhavige niet zonder medeweten en de instemming van beide partners worden genomen. In redelijkheid moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de situatie van [gedaagde] en zijn echtgenote niet afwijkt van de normale gezinssituatie. Dexia biedt op dit punt aan bewijs te leveren door het horen van [gedaagde], diens echtgenote en de overige gezinsleden als getuigen.
Dexia voert voorts aan dat zij niet heeft berust in de buitengerechtelijke vernietiging. Volgens Dexia is het dan aan de echtgenote van [gedaagde] om in rechte vernietiging van de overeenkomst te vragen. Zij heeft dat niet gedaan en in de huidige procedure is zij geen partij. Dexia stelt zich verder op het standpunt dat het beroep van de echtgenote op de vernietiging van de WVD is verjaard. Deze overeenkomst is door de bank getekend retour ontvangen op 1 februari 2000. De in artikel 3:52 lid 1 sub d BW genoemde verjaringstermijn begint te lopen op het moment dat de niet-handelende echtgenoot bekend is of behoort te zijn met de overeenkomst. Uitgaande van een normale gezinssituatie is het niet onwaarschijnlijk dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft overlegd met zijn echtgenote. Na bestudering van het eerste bankafschrift met de afschrijving van de eerste termijn, had het de echtgenote van [gedaagde] duidelijk kunnen en moeten zijn dat een effectenlease-overeenkomst was aangegaan. Dit klemt te meer wanneer de maandelijkse incasso plaatsvindt vanaf een en/of-rekening. Op grond van artikel 12 van de Algemene bankvoorwaarden is de rekeninghouder verplicht om de rekeningafschriften terstond na ontvangst te controleren.
2.4 Volgens Dexia dienen de verliezen op grond van artikel 6:278 lid 2 BW door [gedaagde] zelf gedragen te worden. Op grond van dit laatste vordert Dexia in voorwaardelijke conventie, onder de voorwaarde dat het beroep van [gedaagde] op de vernietiging van de overeenkomst WVD slaagt en haar vordering in conventie wordt afgewezen, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten en anderzijds de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de datum van de verkoop van bedoelde effecten.
2.5 [gedaagde] heeft als het meest verstrekkende verweer naar voren gebracht, dat zijn echtgenote [echtgenote van gedaagde], direct nadat de bevoegdheid haar ten dienste kwam te staan bij brief van 8 maart 2003 de twee door hem afgesloten overeenkomsten heeft vernietigd op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomsten zijn aan te merken als huurkoop. Dat ook Dexia hier van uit gaat blijkt uit de tekst onder aan de eindafrekening. Het aanmerken van de overeenkomst als huurkoop staat volgens [gedaagde] ter vrije bepaling van partijen. Voor het geval artikel 1:88 BW niet direct toepasselijk is, bepleit [gedaagde] analoge toepassing daarvan. [gedaagde] stelt dat zijn echtgenote geen toestemming voor het aangaan van de overeenkomsten heeft gegeven. Zij bemoeit zich nooit met de financiën van het gezin. Zij ziet geen bankafschriften, anders dan bij toeval. De beperkte maandbedragen gaven geen aanleiding om haar toestemming te vragen. Ingevolge artikel 1:88 lid 3 BW had zijn echtgenote de toestemming schriftelijk moeten verlenen. Hiervan is geen sprake. [gedaagde] betwist dat het recht om de overeenkomsten te vernietigen was verjaard op het moment van de vernietiging. In dit verband verwijst [gedaagde] naar punt 7.2 uit het advies van Brunner en Roelvink, behorende bij het rapport -Oosting. De verjaring begint te lopen op de dag nadat aan de andere echtgenoot ter kennis is gekomen dat en met wie de koop op afbetaling zonder zijn toestemming is gesloten (tijdstip van ontdekking) en eindigt zodra na die dag drie jaren zijn verstreken. In dit geval is dat dus drie jaar na de ontvangst van de eindafrekening.
[gedaagde] betoogt verder dat de kennis die de betrokkene moet hebben om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid tot vernietiging ook een vorm van rechtskennis inhoudt. [gedaagde] stelt dat zijn echtgenote dus ook voldoende wetenschap moet hebben gehad om te kunnen denken dat de overeenkomst een huurkoop was. Daarbij is relevant dat Dexia de overeenkomsten versluierend aandelenlease noemde terwijl het om huurkoop of koop op afbetaling ging. [gedaagde] benadrukt dat de brief van zijn echtgenote kort na de afrekening en dus ook kort nadat zijn echtgenote kennis verkreeg over de overeenkomst en de aard daarvan (mede naar aanleiding van persberichten), is verstuurd. Dit was dus ruim binnen de verjaringstermijn van drie jaar. Als de vernietiging van de overeenkomst WVD al te laat zou zijn ingeroepen, dan geldt dit in ieder geval niet voor de overeenkomst KK. Op het moment van vernietiging liep laatstgenoemde overeenkomst nog geen drie jaar.
2.6 Onder meer op grond van hetgeen in 2.3 is weergegeven vordert [gedaagde] in reconventie, na vermeerdering van eis, veroordeling van Dexia bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling van € 7.193,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2004, en voorts te vermeerderen met de bedragen die Dexia na juni 2004 incasseert, althans Dexia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.944,12, te vermeerderen met de wettelijke rente;
En voorts Dexia te verbieden nog te incasseren op contract met nummer 59119745;
Te verklaren voor recht dat [gedaagde] niets aan Dexia verschuldigd is;
Dexia te gelasten de registratie bij BKR door te halen;
Dexia te veroordelen tot het betalen van een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding.
2.7 De vordering in reconventie is volgens [gedaagde] opgebouwd uit € 1.944,12 wegens onverschuldigd betaalde bedragen met betrekking tot de overeenkomst WVD (36 x € 45,67, alsmede € 300,--) en € 5.199,38 wegens onverschuldigd betaalde bedragen met betrekking tot de overeenkomst KK.
2.8 De kantonrechter oordeelt in conventie en in reconventie als volgt.
De vraag of artikel 1:88 lid 1 onder d BW van toepassing is op de onderhavige WVD is beantwoord in r.o. 9 van het vonnis van 25 augustus 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, rolnummer 03-5323, op
www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AQ7412. De overwegingen in dat vonnis worden hier overgenomen en bevestigd. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de onderhavige WVD tot een ander oordeel te komen. Nu de overeenkomst KK op dezelfde uitgangspunten berust, bestaat evenmin aanleiding om anders te oordelen met betrekking tot deze overeenkomst. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in artikel 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten zoals de onderhavige aandelen.
2.9 Uit het bepaalde in artikel 1:88 lid 3 BW in verbinding met artikel 7A:1576i BW volgt dat de vereiste toestemming van de echtgenoot schriftelijk moet worden verleend. Met betrekking tot de in dit geding aan de orde zijnde overeenkomsten is van schriftelijke toestemming van de echtgenote van [gedaagde] niet gebleken. Dit betekent dat laatstgenoemde in beginsel de bevoegdheid toekwam om tot vernietiging van beide overeenkomsten over te gaan.
In verband met het vorenstaande gaat de kantonrechter voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia inzake de gegeven toestemming, nu dit aanbod geen betrekking heeft op een beweerde schriftelijk gegeven toestemming.
2.10 Ingevolge artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW verjaart de rechtsvordering tot vernietiging drie jaren nadat de bevoegdheid om deze venietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan. Met de uitdrukking 'ten dienste staande' bevoegdheid in voornoemd artikel wordt blijkens de parlementaire geschiedenis van dat artikel en van artikel 6:88 BW (met daarin een gelijkluidende terminologie) bedoeld dat het gaat om een bevoegdheid die de schuldeiser (in dit geval de echtgenote) geacht kan worden daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Dat is niet het geval wanneer zij de bevoegdheid niet kende en zij haar ook niet redelijkerwijs had behoren te kennen (Parl. Gesch. Boek 3, p. 235 en Boek 6, p. 315 en 316). Het kennen van een bevoegdheid als hier bedoeld houdt, naar het oordeel van de kantonrechter, echter in het onderhavige geval niet alleen in dat de echtgenote wist van het bestaan van de door [gedaagde] gesloten overeenkomst WVD, maar ook dat zij de aard van de overeenkomst juist wist te duiden als huurkoop. Deze aard van de overeenkomsten was immers bepalend voor het bestaan van de mede op artikel 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van die overeenkomst. Nu vast staat dat Dexia de buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenote van [gedaagde] op 13 maart 2003 heeft ontvangen, zou het beroep op verjaring van Dexia kunnen slagen, indien vast zou komen te staan dat de echtgenote van [gedaagde] reeds vóór 14 maart 2000 het bestaan van de overeenkomst WVD kende én wist of behoorde te weten dat het om huurkoop ging. De kantonrechter is van oordeel dat uit de door Dexia gestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat aan deze voorwaarden voor een geslaagd beroep op verjaring is voldaan. In de overeenkomst WVD zelf en het bijbehorende informatiemateriaal is immers alleen sprake van de aanduiding aandelenlease-overeenkomst en niet van de juist door Dexia betwiste aanduiding huurkoop en/of koop op afbetaling. Daarbij komt dat de aan de kantonrechter uit diverse publicaties en rechtspraak gebleken standpunten inzake de aard van de effectenlease-overeenkomst, die voor de echtgenote van [gedaagde] eventueel een aanwijzing hadden kunnen zijn voor het bestaan van een bevoegdheid tot vernietiging, dateren van nà 14 maart 2000. Op grond van het vorenstaande acht de kantonrechter het in redelijkheid niet aannemelijk dat aan de echtgenote van [gedaagde] reeds vóór 14 maart 2000 de bevoegdheid om tot vernietiging van de overeenkomsten over te gaan ten dienste heeft gestaan. De kantonrechter verwerpt daarom het beroep op verjaring van Dexia en zal het beroep van [gedaagde] op de ook tussen Dexia en hem geldende buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst WVD door zijn echtgenote honoreren. Nu Dexia met betrekking tot de vernietiging van de overeenkomst KK geen beroep op verjaring heeft gedaan, zal het beroep van [gedaagde] op de ook tussen Dexia en hem geldende buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst KK eveneens worden gehonoreerd.
2.11 Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6:278 BW wordt verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven.
2.12 Dat de echtgenote van [gedaagde] pas een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden doet daar niet aan af, nu die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming.
2.13 Op grond van het vorenstaande zullen de vorderingen in conventie en in voorwaardelijke conventie worden afgewezen. In reconventie acht de kantonrechter toewijsbaar een bedrag van € 7.143,50, zijnde de optelling van € 1.944,12 en € 5.199,38. De kantonrechter acht de nevenvorderingen toewijsbaar zoals hierna vermeld. De gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen, nu [gedaagde] geen concrete schade heeft gesteld.
2.14 In verband met het vorenstaande komt de kantonrechter niet toe aan de overige door [gedaagde] naar voren gebrachte overige weren inzake dwaling of bedrog, misleidende reclame, uitlegging van de overeenkomsten met toepassing van het Haviltexcriterium en de contra proferentemregel ex artikel 6:238 BW en de schending van de op de bank rustende zorgplicht. Uit het vorenstaande volgt verder dat [gedaagde] thans geen belang meer heeft bij zijn verzoek om aanhouding van dit geding, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
2.15 Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
3 De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering af.
In voorwaardelijke conventie
wijst de vordering af.
In reconventie
veroordeelt Dexia om tegen bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen de som van € 7.143,50 met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2004 tot de dag van algehele voldoening;
verklaart voor recht dat [gedaagde] uit hoofde van de vernietigde overeenkomsten WVD en KK niets aan Dexia verschuldigd is;
gelast Dexia om de registratie van [gedaagde] bij het BKR, indien en voor zover deze verband houdt met de vernietigde overeenkomsten WVD en KK, door te doen halen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaarheid bij voorraad;
In conventie en in reconventie
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 9 december 2004.