Dik is niet altijd te dik
Geplaatst: 14 jan 2005 12:09
Dik is niet altijd te dik
Door Wim Meij
Nederland is in de greep van het over-gewicht, een risico-factor voor de gezondheid. De helft van de Nederlanders is te zwaar.
Althans, volgens de meest gehanteerde graadmeter BMI (Body Mass Index). Maar de BMI deugt niet, is slechts een grove maat. De middelomvang, daar draait het om.
De Italiaanse tenor Luciano Pavarotti ziet eruit alsof er nog iemand inzit. Hij kan best wat kilootjes missen, dat zal niemand tegenspreken. Maar ja, hij heeft dan ook een Body Mass Index (BMI) van 39, ruim boven de kritische grens van 25. Dat echter ook Brat Pitt te zwaar is, tenminste volgens die wereldwijd gehanteerde graadmeter voor overgewicht, grenst aan het onwaarschijnlijke. En toch is het zo, want de Amerikaanse acteur scoort 27 BMI-punten.
Pitt te dik? Dan moet er toch iets mis zijn met deze index. En inderdaad, dat is het geval, de BMI-cijfers liegen. De door het Voedingscentrum en de Hartstichting gekoesterde Body Mass Index is allerminst een goede graadmeter voor het bepalen van overgewicht.
,,De BMI is slechts een grove maat'', stelt Jaap Seidell, als hoogleraar Voeding en Gezondheid verbonden aan de Faculteit Aard- en Levenswetenschappen van de VU in Amsterdam. ,,De BMI geeft geen inzicht in de vetverdeling in het lichaam en de gezondheidsrisico's die daarmee samenhangen. Voor gewone volwassenen werkt de index nog wel aardig, maar dan houdt het op.''
Grote en gespierde mensen hebben er niets aan en ook Aziaten vallen niet onder de BMI-discipline. Om nog maar te zwijgen van kinderen en ouderen. Bij ouderen bijvoorbeeld nemen na hun 60ste spiermassa en lengte af. Daarmee neemt het vetpercentage toe en nestelt zich bovendien extra vet in de buikstreek. Kinderen daarentegen zijn nog in de groei. De toename van het lichaamsgewicht is groter dan de toename in lengte, met als gevolg dat de BMI dan heel slecht correleert met het vetpercentage.
Wetenschappers hebben dat onderkend en daarom een speciale BMI voor kinderen ontwikkeld. Maar tegen deze kinder-BMI heeft Seidell zo mogelijk nog meer bezwaren, omdat deze 'een foute indicatie' geeft. ,,We hebben eens schoolkinderen uitgenodigd die volgens de BMI te zwaar waren'', vertelt de hoogleraar. ,,En toen ze bij ons binnenstapten, dachten we dat de verkeerde kinderen hadden opgeroepen. Het waren allemaal kleine gedrongen mannekes, maar ze waren zeker niet te dik.''
Het is duidelijk, bij het interpreteren van de BMI als maat voor overgewicht bij een 'individuele patiënt' moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen, omdat de lichaamssamenstelling nu eenmaal zeer uiteen kan lopen bij eenzelfde BMI. Wat Seidell betreft dient deze index daarom hooguit te worden gebruikt als eerste indicatie voor huisartsen.
Hoewel sommige wetenschappers het niet zo vreselijk gewichtig vinden welke graadmeter wordt gehanteerd, heeft Seidell een uitgesproken voorkeur voor de maat van de buik, de middelomvang. ,,Niet alleen is deze makkelijk te meten, maar de maat geeft tevens een goede indicatie van de risico's.''
De hoogleraar, een specialist op het gebied van overgewicht, bedoelt daarmee te zeggen dat de buikomtrek een veel beter beeld geeft van de eventuele gezondheidsrisico's van overgewicht. Risicovet immers stapelt zich bij voorkeur rond het middel op en een meetlint legt het welvaartsbuikje genadeloos vast en geeft zo exact aan waar het risicovet zit. Daar is geen ontkomen aan.
Sinds de eerste helft van de jaren 90 probeert Seidell de wereldgezondheidsorganisatie WHO, het Voedingscentrum en de Hartstichting daarvan te overtuigen, maar zonder al te veel resultaat. ,,Het meetlint mag dan wel pragmatisch zijn, maar blijkbaar komt deze niet echt wetenschappelijk over'', zegt hij cynisch.
Hoewel ze trouw blijven aan de BMI, zou hij graag zien dat de voorlichting over overgewicht wat genuanceerder wordt aangepakt. Maar daar ziet het voorlopig niet naar uit. ,,Ik krijg steevast het antwoord dat de consument dat niet aankan. Dat ze met één duidelijke boodschap moeten komen, omdat het anders te ingewikkeld is'', zegt Seidell. ,,Ach, het heeft lang geduurd voordat de hele wereld aan de BMI wilde. En dan zet je hem blijkbaar niet zo gauw overboord.''
De Belg Adolphe Quetelet heeft in de 19de eeuw de basis gelegd voor de BMI. Vandaar dat deze ook wel Quetelet-index wordt genoemd. Met zijn index probeerde Quetelet 'de gemiddelde mens' te typeren door onder meer een relatie tussen lengte en gewicht vast te leggen.
In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw gebruikten de Amerikaanse verzekeringsmaatschappijen de Quetelet-index om te kijken boven welke waarde er een hogere sterfte was. En toen deden ook de zogenoemde afkappunten hun intrede: tussen de 20 en 24.9 zit het wel goed met het gewicht. Daarna is er sprake van overgewicht (tot 29.9) en vervolgens zwaarlijvigheid.
Het mankeren van de BMI mag evenwel niet leiden tot enige opluchting. De obesity-epidemie heeft weliswaar een andere omvang dan de WHO en andere instellingen ons op grond van de BMI duidelijk proberen te maken, maar de epidemie is er zeker niet minder om. Integendeel, de BMI onderschat het probleem zelfs, volgens Seidell. De door hem gehanteerde middelomtrek toont in elk geval een veel droeviger beeld van 's lands overgewicht.
Maar ook de middelomvang heeft zijn beperkingen. Een voor de hand liggend voorbeeld: wat te doen bij zwangere vrouwen of mensen die veel vocht vasthouden? En ook deze index schreeuwt om nuance, want bij de middelomvang valt eveneens te twisten over de gehanteerde afkapwaarden.
,,Die afkapwaarden staan altijd ter discussie. Neem nu de middelomvang van 102 centimeter. Je kunt niet zeggen: daarboven ben je ziek, daaronder ben je gezond'', zegt Seidell. ,,Dit soort cijfers zijn gebaseerd op statistieken.''
Bovendien moet je volgens hem iemands gezondheid niet beoordelen op één risicofactor en zou een meer individuele benadering op z'n plaats zijn. ,,Als iemand wat te zwaar is, maar zich verder prima gezond voelt, niet rookt en voldoende beweegt, dan is er niets aan de hand
Door Wim Meij
Nederland is in de greep van het over-gewicht, een risico-factor voor de gezondheid. De helft van de Nederlanders is te zwaar.
Althans, volgens de meest gehanteerde graadmeter BMI (Body Mass Index). Maar de BMI deugt niet, is slechts een grove maat. De middelomvang, daar draait het om.
De Italiaanse tenor Luciano Pavarotti ziet eruit alsof er nog iemand inzit. Hij kan best wat kilootjes missen, dat zal niemand tegenspreken. Maar ja, hij heeft dan ook een Body Mass Index (BMI) van 39, ruim boven de kritische grens van 25. Dat echter ook Brat Pitt te zwaar is, tenminste volgens die wereldwijd gehanteerde graadmeter voor overgewicht, grenst aan het onwaarschijnlijke. En toch is het zo, want de Amerikaanse acteur scoort 27 BMI-punten.
Pitt te dik? Dan moet er toch iets mis zijn met deze index. En inderdaad, dat is het geval, de BMI-cijfers liegen. De door het Voedingscentrum en de Hartstichting gekoesterde Body Mass Index is allerminst een goede graadmeter voor het bepalen van overgewicht.
,,De BMI is slechts een grove maat'', stelt Jaap Seidell, als hoogleraar Voeding en Gezondheid verbonden aan de Faculteit Aard- en Levenswetenschappen van de VU in Amsterdam. ,,De BMI geeft geen inzicht in de vetverdeling in het lichaam en de gezondheidsrisico's die daarmee samenhangen. Voor gewone volwassenen werkt de index nog wel aardig, maar dan houdt het op.''
Grote en gespierde mensen hebben er niets aan en ook Aziaten vallen niet onder de BMI-discipline. Om nog maar te zwijgen van kinderen en ouderen. Bij ouderen bijvoorbeeld nemen na hun 60ste spiermassa en lengte af. Daarmee neemt het vetpercentage toe en nestelt zich bovendien extra vet in de buikstreek. Kinderen daarentegen zijn nog in de groei. De toename van het lichaamsgewicht is groter dan de toename in lengte, met als gevolg dat de BMI dan heel slecht correleert met het vetpercentage.
Wetenschappers hebben dat onderkend en daarom een speciale BMI voor kinderen ontwikkeld. Maar tegen deze kinder-BMI heeft Seidell zo mogelijk nog meer bezwaren, omdat deze 'een foute indicatie' geeft. ,,We hebben eens schoolkinderen uitgenodigd die volgens de BMI te zwaar waren'', vertelt de hoogleraar. ,,En toen ze bij ons binnenstapten, dachten we dat de verkeerde kinderen hadden opgeroepen. Het waren allemaal kleine gedrongen mannekes, maar ze waren zeker niet te dik.''
Het is duidelijk, bij het interpreteren van de BMI als maat voor overgewicht bij een 'individuele patiënt' moet enige voorzichtigheid in acht worden genomen, omdat de lichaamssamenstelling nu eenmaal zeer uiteen kan lopen bij eenzelfde BMI. Wat Seidell betreft dient deze index daarom hooguit te worden gebruikt als eerste indicatie voor huisartsen.
Hoewel sommige wetenschappers het niet zo vreselijk gewichtig vinden welke graadmeter wordt gehanteerd, heeft Seidell een uitgesproken voorkeur voor de maat van de buik, de middelomvang. ,,Niet alleen is deze makkelijk te meten, maar de maat geeft tevens een goede indicatie van de risico's.''
De hoogleraar, een specialist op het gebied van overgewicht, bedoelt daarmee te zeggen dat de buikomtrek een veel beter beeld geeft van de eventuele gezondheidsrisico's van overgewicht. Risicovet immers stapelt zich bij voorkeur rond het middel op en een meetlint legt het welvaartsbuikje genadeloos vast en geeft zo exact aan waar het risicovet zit. Daar is geen ontkomen aan.
Sinds de eerste helft van de jaren 90 probeert Seidell de wereldgezondheidsorganisatie WHO, het Voedingscentrum en de Hartstichting daarvan te overtuigen, maar zonder al te veel resultaat. ,,Het meetlint mag dan wel pragmatisch zijn, maar blijkbaar komt deze niet echt wetenschappelijk over'', zegt hij cynisch.
Hoewel ze trouw blijven aan de BMI, zou hij graag zien dat de voorlichting over overgewicht wat genuanceerder wordt aangepakt. Maar daar ziet het voorlopig niet naar uit. ,,Ik krijg steevast het antwoord dat de consument dat niet aankan. Dat ze met één duidelijke boodschap moeten komen, omdat het anders te ingewikkeld is'', zegt Seidell. ,,Ach, het heeft lang geduurd voordat de hele wereld aan de BMI wilde. En dan zet je hem blijkbaar niet zo gauw overboord.''
De Belg Adolphe Quetelet heeft in de 19de eeuw de basis gelegd voor de BMI. Vandaar dat deze ook wel Quetelet-index wordt genoemd. Met zijn index probeerde Quetelet 'de gemiddelde mens' te typeren door onder meer een relatie tussen lengte en gewicht vast te leggen.
In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw gebruikten de Amerikaanse verzekeringsmaatschappijen de Quetelet-index om te kijken boven welke waarde er een hogere sterfte was. En toen deden ook de zogenoemde afkappunten hun intrede: tussen de 20 en 24.9 zit het wel goed met het gewicht. Daarna is er sprake van overgewicht (tot 29.9) en vervolgens zwaarlijvigheid.
Het mankeren van de BMI mag evenwel niet leiden tot enige opluchting. De obesity-epidemie heeft weliswaar een andere omvang dan de WHO en andere instellingen ons op grond van de BMI duidelijk proberen te maken, maar de epidemie is er zeker niet minder om. Integendeel, de BMI onderschat het probleem zelfs, volgens Seidell. De door hem gehanteerde middelomtrek toont in elk geval een veel droeviger beeld van 's lands overgewicht.
Maar ook de middelomvang heeft zijn beperkingen. Een voor de hand liggend voorbeeld: wat te doen bij zwangere vrouwen of mensen die veel vocht vasthouden? En ook deze index schreeuwt om nuance, want bij de middelomvang valt eveneens te twisten over de gehanteerde afkapwaarden.
,,Die afkapwaarden staan altijd ter discussie. Neem nu de middelomvang van 102 centimeter. Je kunt niet zeggen: daarboven ben je ziek, daaronder ben je gezond'', zegt Seidell. ,,Dit soort cijfers zijn gebaseerd op statistieken.''
Bovendien moet je volgens hem iemands gezondheid niet beoordelen op één risicofactor en zou een meer individuele benadering op z'n plaats zijn. ,,Als iemand wat te zwaar is, maar zich verder prima gezond voelt, niet rookt en voldoende beweegt, dan is er niets aan de hand