Nieuwsbrief Rompelberg & Ruiter advocaten
Geplaatst: 02 feb 2005 11:55
Deze nieuwsbrief verzonden wij aan de gedupeerden wier belangen ons kantoor behartigt. Ik stel mij voor dat ook anderen de in de nieuwsbrief vervatte informatie nuttig vinden.
Het volledige artikel is met hyperlinks naar de genoemde uitspraken te vinden op de website van ons kantoor. http://www.rechten.nl/dienst/recht00.asp
Ik hoop u hiermede van dienst te zijn geweest.
met vriendelijke groet,
R.H.J.M. Silvertand
advocaat & procureur
Aanbieders van effectenlease-producten worden steeds vaker in het ongelijk gesteld
Op 13 januari 2005 informeerde ons kantoor u over de voortgang in aandelenleasezaken. Recente ontwikkelingen nopen tot een nieuwe nieuwsbrief. Aanleiding is de recente uitspraak van de Commissie van Beroep van het Dutch Security Institute (KCHB-DSI) waarin Dexia in hoogste instantie opnieuw in het ongelijk is gesteld. Hierna zal een overzicht gegeven worden van de recente stand van zaken in de jurisprudentie van de DSI en de burgerlijke rechter. Over het deelaspect huurkoop informeerden wij u al op 13 januari 2005 (klik hier).
A. DSI stelt Dexia ook in Hoger Beroep in het ongelijk
De KCHB-DSI heeft op 27 januari jl. het hoger beroep afgewezen (klik hier voor de uitspraak van 27 januari 2005) dat Dexia had ingesteld tegen een uitspraak van de klachtencommissie DSI (KC-DSI) d.d. 4 februari 2004 (klik hier voor de uitspraak van 4 februari 2004).
De commissie van beroep stelt het volgende vast:
a. De gedupeerde behoeft zijn restschuld niet aan Dexia te betalen;
b. Dexia dient in beginsel de inleg aan de gedupeerde terug te betalen;
c. Voor rekening van de gedupeerde komt slechts het koersverlies dat hij zou hebben geleden als hij met de inleg zelf aandelen zou hebben gekocht. De commissie stelt dat het er voor gehouden mag worden dat gedupeerden er rekening mee hielden dat ze een gedeelte van de inleg zouden kunnen verliezen. Dit koersverlies wordt berekend door vergelijking van de stand van de AEX op de datum van het aangaan van de overeenkomst en op de datum van het aflopen van de overeenkomst.
Daarnaast volgt uit de uitspraak van de commissie dat Dexia zal moeten aantonen dat zij daadwerkelijk een informatiebrochure aan de gedupeerde ter hand heeft gesteld indien de gedupeerde stelt die brochure vóór of bij het sluiten van de overeenkomst niet te hebben ontvangen. Ten slotte heeft de commissie geoordeeld dat Dexia ingevolge art. 6:76 BW op gelijke wijze dient in te staan voor de gedragingen van de tussenpersoon als voor eigen gedragingen. De uitspraak van de commissie achten wij van belang omdat de daarin gegeven beslissingen deze zaak overstijgen en mogelijk van invloed zullen zijn op uitspraken van andere rechters: het levert een precedent op. De reactie van Dexia op de uitspraak van de commissie in de Telegraaf van 27 januari 2005 luidde dat het verloren beroep een zaak op zichzelf was; er zou geen precedentwerking vanuit gaan. Wij kunnen Dexia in die redenering niet volgen. Uit de uitspraak van de KCHB-DSI volgt immers dat Dexia nu juist het beroep had ingesteld omdat zij precedentwerking vreesde van de veroordeling d.d. 4 februari 2004 in eerste instantie:
“De vordering van belanghebbende (lees: gedupeerde) bedroeg in eerste aanleg minder dan € 100.000. De deelnemer (lees: bank) zou derhalve ingevolge art. 6.2, eerste gedachtestreepje, Reglement van Beroep niet in zijn beroep kunnen worden ontvangen. De beslissing van de Klachtencommissie houdt op een aantal punten echter oordelen in van zo algemene aard dat deze beslissing precedentwerking heeft in de zin van art. 6.2, derde gedachtestreepje, van het Reglement van Beroep, terwijl de Commissie van Beroep daarover nog niet eerder een uitspraak heeft gedaan. Voorts is aannemelijk dat het daarbij gemoeide financiële belang van de deelnemer een bedrag van € 5 miljoen overstijgt. Dit een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat de deelnemer toch in zijn beroep kan worden ontvangen.”
Dexia kan in beginsel geen beroep meer instellen tegen dit oordeel van de KCHB-DSI. Een beroep op de burgerlijke rechter heeft alleen dan zin indien het oordeel van de KCHB-DSI grove misslagen zou bevatten. Dexia kan de bindende kracht van het advies alleen dan met vrucht bij de burgerlijke rechter bestrijden, wanneer het advies, hetzij uit hoofde van zijn inhoud, hetzij uit hoofde van de wijze waarop het is tot stand gekomen, zozeer ingaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat de gedupeerde in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou handelen door Dexia aan het bindend advies van de KCHB-DSI te houden. Mede gelet op de samenstelling van de KCHB-DSI (voorzitter: Prof. Mr. A.S. Hartkamp. Lid Prof. Mr. F.H.J. Mijnssen, voormalig raadsheer bij de Hoge Raad) ligt het niet in de lijn der verwachting dat het bindend advies van de KCHB-DSI alsnog zal worden herroepen.
B. Recente jurisprudentie burgerlijke rechter
De uitspraak van de DSI staat niet op zichzelf. De afgelopen maanden oordeelde een groot aantal rechters in eerste instantie dat Dexia niet de nodige zorgvuldigheid jegens haar klanten in acht had genomen, waardoor Dexia schadeplichtig was jegens de gedupeerde, zie onder meer:
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Haarlem 20 januari 2005 (50% restschuld is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Zaandam 20 januari 2005 (75% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Haarlem 24 juni 2004 (90% van de restschuld is voor rekeningvan Dexia)
Rechtbank Den Haag sector kanton locatie Gouda 6 januari 2005 (55% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Den Haag sector kanton locatie Den Haag 25 november 2004 (75% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Breda sector kanton locatie Bergen op Zoom 24 november 2004 (75% van de restschuld is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Amsterdam sector kanton locatie Amsterdam 23 november 2004 (100% van de restschuld is voor rekening van Dexia)
Weliswaar beroept Dexia zich in haar processtukken op jurisprudentie waarbij zij in het gelijk is gesteld, maar het betreft hier meestal niet gepubliceerde jurisprudentie. In veel van de door de bank ‘gewonnen’ zaken hebben gedupeerden zich niet laten bijstaan door een terzake deskundige advocaat en / of is de gedupeerde niet ter zitting verschenen. In dat laatste geval komt de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toe en kan hij weinig anders doen dan de bank in het gelijk te stellen.
C. Wet op het Consumentenkrediet
Een belangrijke ontwikkeling is voorts de jurisprudentie met betrekking tot de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Deze wet beoogt consumenten te beschermen tegen al te agressieve kredietverstrekkers. De wet kent een zogenaamd negatief stelsel: het aanbieden van krediet aan consumenten is verboden, tenzij de kredietaanbieder over een vergunning beschikt in het kader van de Wck. Dexia beschikt eerst sinds 2003 over een vergunning in het kader van de Wck. Aandelenlease kent een belangrijk element van kredietverlening. Aanbieders van effectenlease-producten (waaronder Dexia) verstrekken hun klanten immers een krediet waarmee in effecten belegd wordt. De rechtbank te Arnhem (Rechtbank Arnhem 21 juli 2004), Almelo en Utrecht (Rechtbank Utrecht sector kantonlocatie Utrecht 26 januari 2005) oordeelde daarom dat op aandelenlease de Wck van toepassing is (In de Almelose zaak werd de gedupeerde bijgestaan door Mr. M. Delnoy-Garske van ons kantoor). Zoals uit de uitspraak van de rechtbank te Utrecht volgt heeft de toepasselijkheid van de Wck verstrekkende gevolgen. Dexia is dan immers met haar klanten een krediettransactie aangegaan zonder dat zij over de benodigde vergunning beschikte. Dit leidt, gelet op art. 3:40 BW, tot nietigheid van de aandelenleaseovereenkomst. Het gevolg van nietigheid is in beginsel dat de restschuld voor rekening van Dexia komt en Dexia tevens de inleg terug zal moeten betalen aan de gedupeerde. Het is mogelijk dat de rechter een correctie aanbrengt op deze verstrekkende gevolgen van de nietigheid omdat hij vindt dat de gedupeerde een eigen aandeel in de schade heeft. In het Utrechtse geval stelde de rechter vast dat de restschuld voor rekening van Dexia komt, terwijl de inleg als eigen schade voor rekening van de gedupeerde diende te komen.
D. Conclusie:
Steeds vaker oordeelt de burgerlijke rechter – op verschillende gronden – dat Dexia in heeft te staan voor vergoeding van de schade die de gedupeerde heeft geleden. Het oordeel van de KCHB-DSI lijkt te bevestigen dat de burgerlijke rechter op het goede spoor zit. Het is te betreuren dat de verschillende rechters in den lande verschillende maatstaven hanteren voor het berekenen van de schade. Ondanks alle verdeeldheid wordt langzaam maar zeker één ding duidelijk: Dexia zal een gedeelte van de schade aan de gedupeerden moeten vergoeden. Hoe groot dat gedeelte moet zijn, daarover blijven de rechters verdeeld. De Hoge Raad zal er uiteindelijk aan te pas moeten komen om hierover duidelijkheid te scheppen. Het is daarom raadzaam uw proceskansen te bespreken met een deskundig advocaat vooraleer u nadere betalingen verricht aan de aanbieder van uw aandelenlease-overeenkomst (Dexia, Legio Lease, Bank Labouchere, Aegon, Levob, Ohra). Te meer nu niet elke aandelenleasezaak als een gewonnen zaak heeft te gelden. De individuele omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk bepalend voor de uitkomst van een gerechtelijke procedure.
Het volledige artikel is met hyperlinks naar de genoemde uitspraken te vinden op de website van ons kantoor. http://www.rechten.nl/dienst/recht00.asp
Ik hoop u hiermede van dienst te zijn geweest.
met vriendelijke groet,
R.H.J.M. Silvertand
advocaat & procureur
Aanbieders van effectenlease-producten worden steeds vaker in het ongelijk gesteld
Op 13 januari 2005 informeerde ons kantoor u over de voortgang in aandelenleasezaken. Recente ontwikkelingen nopen tot een nieuwe nieuwsbrief. Aanleiding is de recente uitspraak van de Commissie van Beroep van het Dutch Security Institute (KCHB-DSI) waarin Dexia in hoogste instantie opnieuw in het ongelijk is gesteld. Hierna zal een overzicht gegeven worden van de recente stand van zaken in de jurisprudentie van de DSI en de burgerlijke rechter. Over het deelaspect huurkoop informeerden wij u al op 13 januari 2005 (klik hier).
A. DSI stelt Dexia ook in Hoger Beroep in het ongelijk
De KCHB-DSI heeft op 27 januari jl. het hoger beroep afgewezen (klik hier voor de uitspraak van 27 januari 2005) dat Dexia had ingesteld tegen een uitspraak van de klachtencommissie DSI (KC-DSI) d.d. 4 februari 2004 (klik hier voor de uitspraak van 4 februari 2004).
De commissie van beroep stelt het volgende vast:
a. De gedupeerde behoeft zijn restschuld niet aan Dexia te betalen;
b. Dexia dient in beginsel de inleg aan de gedupeerde terug te betalen;
c. Voor rekening van de gedupeerde komt slechts het koersverlies dat hij zou hebben geleden als hij met de inleg zelf aandelen zou hebben gekocht. De commissie stelt dat het er voor gehouden mag worden dat gedupeerden er rekening mee hielden dat ze een gedeelte van de inleg zouden kunnen verliezen. Dit koersverlies wordt berekend door vergelijking van de stand van de AEX op de datum van het aangaan van de overeenkomst en op de datum van het aflopen van de overeenkomst.
Daarnaast volgt uit de uitspraak van de commissie dat Dexia zal moeten aantonen dat zij daadwerkelijk een informatiebrochure aan de gedupeerde ter hand heeft gesteld indien de gedupeerde stelt die brochure vóór of bij het sluiten van de overeenkomst niet te hebben ontvangen. Ten slotte heeft de commissie geoordeeld dat Dexia ingevolge art. 6:76 BW op gelijke wijze dient in te staan voor de gedragingen van de tussenpersoon als voor eigen gedragingen. De uitspraak van de commissie achten wij van belang omdat de daarin gegeven beslissingen deze zaak overstijgen en mogelijk van invloed zullen zijn op uitspraken van andere rechters: het levert een precedent op. De reactie van Dexia op de uitspraak van de commissie in de Telegraaf van 27 januari 2005 luidde dat het verloren beroep een zaak op zichzelf was; er zou geen precedentwerking vanuit gaan. Wij kunnen Dexia in die redenering niet volgen. Uit de uitspraak van de KCHB-DSI volgt immers dat Dexia nu juist het beroep had ingesteld omdat zij precedentwerking vreesde van de veroordeling d.d. 4 februari 2004 in eerste instantie:
“De vordering van belanghebbende (lees: gedupeerde) bedroeg in eerste aanleg minder dan € 100.000. De deelnemer (lees: bank) zou derhalve ingevolge art. 6.2, eerste gedachtestreepje, Reglement van Beroep niet in zijn beroep kunnen worden ontvangen. De beslissing van de Klachtencommissie houdt op een aantal punten echter oordelen in van zo algemene aard dat deze beslissing precedentwerking heeft in de zin van art. 6.2, derde gedachtestreepje, van het Reglement van Beroep, terwijl de Commissie van Beroep daarover nog niet eerder een uitspraak heeft gedaan. Voorts is aannemelijk dat het daarbij gemoeide financiële belang van de deelnemer een bedrag van € 5 miljoen overstijgt. Dit een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat de deelnemer toch in zijn beroep kan worden ontvangen.”
Dexia kan in beginsel geen beroep meer instellen tegen dit oordeel van de KCHB-DSI. Een beroep op de burgerlijke rechter heeft alleen dan zin indien het oordeel van de KCHB-DSI grove misslagen zou bevatten. Dexia kan de bindende kracht van het advies alleen dan met vrucht bij de burgerlijke rechter bestrijden, wanneer het advies, hetzij uit hoofde van zijn inhoud, hetzij uit hoofde van de wijze waarop het is tot stand gekomen, zozeer ingaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat de gedupeerde in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou handelen door Dexia aan het bindend advies van de KCHB-DSI te houden. Mede gelet op de samenstelling van de KCHB-DSI (voorzitter: Prof. Mr. A.S. Hartkamp. Lid Prof. Mr. F.H.J. Mijnssen, voormalig raadsheer bij de Hoge Raad) ligt het niet in de lijn der verwachting dat het bindend advies van de KCHB-DSI alsnog zal worden herroepen.
B. Recente jurisprudentie burgerlijke rechter
De uitspraak van de DSI staat niet op zichzelf. De afgelopen maanden oordeelde een groot aantal rechters in eerste instantie dat Dexia niet de nodige zorgvuldigheid jegens haar klanten in acht had genomen, waardoor Dexia schadeplichtig was jegens de gedupeerde, zie onder meer:
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Haarlem 20 januari 2005 (50% restschuld is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Zaandam 20 januari 2005 (75% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Haarlem sector kanton locatie Haarlem 24 juni 2004 (90% van de restschuld is voor rekeningvan Dexia)
Rechtbank Den Haag sector kanton locatie Gouda 6 januari 2005 (55% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Den Haag sector kanton locatie Den Haag 25 november 2004 (75% van de totale schade – restschuld en inleg – is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Breda sector kanton locatie Bergen op Zoom 24 november 2004 (75% van de restschuld is voor rekening van Dexia)
Rechtbank Amsterdam sector kanton locatie Amsterdam 23 november 2004 (100% van de restschuld is voor rekening van Dexia)
Weliswaar beroept Dexia zich in haar processtukken op jurisprudentie waarbij zij in het gelijk is gesteld, maar het betreft hier meestal niet gepubliceerde jurisprudentie. In veel van de door de bank ‘gewonnen’ zaken hebben gedupeerden zich niet laten bijstaan door een terzake deskundige advocaat en / of is de gedupeerde niet ter zitting verschenen. In dat laatste geval komt de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toe en kan hij weinig anders doen dan de bank in het gelijk te stellen.
C. Wet op het Consumentenkrediet
Een belangrijke ontwikkeling is voorts de jurisprudentie met betrekking tot de Wet op het consumentenkrediet (Wck). Deze wet beoogt consumenten te beschermen tegen al te agressieve kredietverstrekkers. De wet kent een zogenaamd negatief stelsel: het aanbieden van krediet aan consumenten is verboden, tenzij de kredietaanbieder over een vergunning beschikt in het kader van de Wck. Dexia beschikt eerst sinds 2003 over een vergunning in het kader van de Wck. Aandelenlease kent een belangrijk element van kredietverlening. Aanbieders van effectenlease-producten (waaronder Dexia) verstrekken hun klanten immers een krediet waarmee in effecten belegd wordt. De rechtbank te Arnhem (Rechtbank Arnhem 21 juli 2004), Almelo en Utrecht (Rechtbank Utrecht sector kantonlocatie Utrecht 26 januari 2005) oordeelde daarom dat op aandelenlease de Wck van toepassing is (In de Almelose zaak werd de gedupeerde bijgestaan door Mr. M. Delnoy-Garske van ons kantoor). Zoals uit de uitspraak van de rechtbank te Utrecht volgt heeft de toepasselijkheid van de Wck verstrekkende gevolgen. Dexia is dan immers met haar klanten een krediettransactie aangegaan zonder dat zij over de benodigde vergunning beschikte. Dit leidt, gelet op art. 3:40 BW, tot nietigheid van de aandelenleaseovereenkomst. Het gevolg van nietigheid is in beginsel dat de restschuld voor rekening van Dexia komt en Dexia tevens de inleg terug zal moeten betalen aan de gedupeerde. Het is mogelijk dat de rechter een correctie aanbrengt op deze verstrekkende gevolgen van de nietigheid omdat hij vindt dat de gedupeerde een eigen aandeel in de schade heeft. In het Utrechtse geval stelde de rechter vast dat de restschuld voor rekening van Dexia komt, terwijl de inleg als eigen schade voor rekening van de gedupeerde diende te komen.
D. Conclusie:
Steeds vaker oordeelt de burgerlijke rechter – op verschillende gronden – dat Dexia in heeft te staan voor vergoeding van de schade die de gedupeerde heeft geleden. Het oordeel van de KCHB-DSI lijkt te bevestigen dat de burgerlijke rechter op het goede spoor zit. Het is te betreuren dat de verschillende rechters in den lande verschillende maatstaven hanteren voor het berekenen van de schade. Ondanks alle verdeeldheid wordt langzaam maar zeker één ding duidelijk: Dexia zal een gedeelte van de schade aan de gedupeerden moeten vergoeden. Hoe groot dat gedeelte moet zijn, daarover blijven de rechters verdeeld. De Hoge Raad zal er uiteindelijk aan te pas moeten komen om hierover duidelijkheid te scheppen. Het is daarom raadzaam uw proceskansen te bespreken met een deskundig advocaat vooraleer u nadere betalingen verricht aan de aanbieder van uw aandelenlease-overeenkomst (Dexia, Legio Lease, Bank Labouchere, Aegon, Levob, Ohra). Te meer nu niet elke aandelenleasezaak als een gewonnen zaak heeft te gelden. De individuele omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk bepalend voor de uitkomst van een gerechtelijke procedure.