uitspraak den haag 80% dexia+kosten 20% lessee
Geplaatst: 03 feb 2005 12:49
LJN: AS4408,Sector kanton Rechtbank 's-Gravenhage, 358568 / 03-14497
Datum uitspraak: 28-12-2004
Datum publicatie: 03-02-2005
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Aandelenlease- WinstVerDriedubbelaar. Geen dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Schending zorgplicht. Verdeling van het totale nadeel (betaalde (rente)termijnen en restschuld) 20% voor gedaagde 80% voor Dexia.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 358568 / 03-14497
28 december 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr W.A. Tonckens (Amsterdam).
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote stroom Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
Vaststaande feiten
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio" en ook wel als "Dexia". Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. Na herhaalde telefonische benadering door een zogenaamd "call center" namens Legio en een naar aanleiding daarvan toegezonden aanvraagformulier, heeft [gedaagde] op of omstreeks 2 september 1999 met Legio onder contractnummer 74221133 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van € 9.499,03, bestaande uit het aankoopbedrag van € 7.851,60 en € 1.647,43 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde totale leasesom aan Dexia (terug)betalen in 36 maandelijkse termijnen van elk € 45,76 (de totale rente), voorts € 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte € 7.806,22 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), dit laatste bedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is onbetwist sprake van één inhaalincasso) 35 maandtermijnen van in totaal € 1.601,60 aan Dexia betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en per 2 september 2002 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 2.362,- met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
5. Bij inleidende dagvaarding van 18 augustus 2003 heeft Dexia in conventie betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 2.362,-, vermeerderd met € 231,10 aan verstreken vertragingsrente en € 483,14 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve € 3.076,24 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. In reconventie vordert [gedaagde] terugbetaling door Dexia van € 1.692,81, met wettelijke rente en proceskosten. Dexia voert daartegen op haar beurt gemotiveerd verweer dat haar brengt tot een voorwaardelijke wijziging van eis in conventie op de voet van art. 6:278 BW, waartegen [gedaagde] zich daarna heeft verweerd.
7. Voor de onderbouwing van voormelde vorderingen in conventie en in reconventie en voor de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar alle relatief omvangrijke wederzijdse gedingstukken met producties. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Beoordeling
8. [gedaagde] heeft zich beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling aan haar zijde, misleidende reclame, misbruik van omstandigheden en bedrog door Dexia. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411, JOR 2004 nrs. 238 en 239), is de kantonrechter echter van oordeel dat de overgelegde reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar (nog net) niet als misleidend kan worden aangemerkt en dat het beroep op dwaling of bedrog op deze grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [gedaagde] te blijven, en zijn er voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die, bedrog dat of misbruik van omstandigheden dat de door [gedaagde] beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
9. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht in tal van opzichten heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
10. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd, en waaraan niet afdoet dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde vaste jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Zoals Dexia zelf ook opmerkt, zal een cliënt veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
11. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote en specifieke risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
12. Over de eigen financiële omstandigheden en beleggingservaring stelt [gedaagde], door Dexia onweersproken, dat zij destijds aan de aandringende telefonist van Dexia - die haar vol lof bleef verzekeren dat dit een uiterst geschikt en lucratief product was waarvoor hij haar graag een aanvraagformulier zou toezenden - heeft verteld dat zij maandelijks niet meer dan fl 100,- kon missen en dat zij binnenkort met pensioen zou gaan, waardoor haar financiële ruimte nog kleiner zou worden. Thans leeft zij van een inkomen van € 834,98 (netto?) per maand aan AOW, klein pensioen en aanvullende bijstand, waarvan zij niet of nauwelijks de vaste lasten kan betalen. Vermogen en beleggingservaring had of heeft [gedaagde] niet. Pas kort voor de eindafrekening besefte [gedaagde] via een brief van Dexia dat het om beleggen met geleend geld ging; tot dan was zij in de veronderstelling dat zij met de maandinleg de gehele koopsom van de aandelen al had betaald.
13. Niet is gesteld of gebleken dat Dexia zich in deze financiële en overige omstandigheden van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met [gedaagde] afsloot. Dexia heeft zich er klaarblijkelijk niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring van [gedaagde], en hoe deze een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde grote winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Ook het door of namens Dexia verschafte informatiemateriaal over de relatief complexe aard en het wezen van de WinstverDrieDubbelaar - beleggen met geleend geld, met het risico van een restschuld bovenop de inleg bij relevante koersdalingen - is bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals [gedaagde]. Door al deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplichten die zij jegens [gedaagde] in acht had te nemen. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
14. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag heeft zij immers in het risico van een negatieve afloop - waarop [gedaagde] blijkens het overgelegde informatiemateriaal wel, zij het zeer summier en in versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als onervaren consument.
15. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat 20 % ervan voor risico en rekening komt van [gedaagde] en 80 % voor risico en rekening van Dexia. Tot het in aanmerking te nemen totale nadeel rekent de kantonrechter, gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, de som van de in rov. 4 vastgestelde inleg en de restschuld, dat is derhalve € 1.601,60 plus € 2.362,00 = € 3.963,60. Van dit totale nadeel heeft [gedaagde] als inleg al € 1.601,60 gedragen, terwijl haar draagplicht naar het bovenstaand oordeel van de kantonrechter in dit geval behoort te worden vastgesteld op 20 % van € 3.963,60, dat is € 792,72. Dit alles betekent dat de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen, en dat de vordering van [gedaagde] in reconventie - na verrekening exclusief de daardoor vervallen rente en incassokosten van Dexia - tot een bedrag van € 1.601,60 minus € 792,72 = € 808,88 in hoofdsom zal worden toegewezen, met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2003, de datum van eis in reconventie.
16. De kantonrechter kan bij de voorgaande berekening niet uitgaan van de door [gedaagde] zonder onderbouwing of bewijsstuk gestelde inleg van € 1.692,81, nu uit de onvoldoende weersproken inhoud van de door Dexia overgelegde overeenkomst en eindafrekening moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] in feite 35 maandtermijnen van € 45,76 aan Dexia heeft betaald als inleg, dat is in totaal € 1.601,60 zoals vastgesteld in rov. 4. De betwisting door [gedaagde] van de door Dexia gestelde daadwerkelijke aankoop- en verkoopprijzen van de aandelen verwerpt de kantonrechter op de door Dexia in haar gedingstukken aangevoerde gronden, waarnaar de kantonrechter kortheidshalve verwijst.
17. De door [gedaagde] nog gevorderde, althans ingeroepen ontbinding van de overeenkomst van aandelenlease wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Ook indien de schending van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase al als wanprestatie kan worden gekwalificeerd, zouden de gevolgen van een dergelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dienen te worden bepaald en zou de beslissing op dat punt niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
18. De kantonrechter zal thans in het midden laten of en in hoeverre de onderhavige overeenkomst van aandelenlease nietig of vernietigbaar is wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en de daarop gebaseerde Besluiten, zoals de advocaat van [gedaagde] op 15 specifieke onderdelen nog gemotiveerd heeft aangevoerd maar Dexia gemotiveerd heeft betwist. Voor beide standpunten is het nodige te zeggen, en is in deze procedure en in de lagere jurisprudentie ook al het nodige gezegd (rechtbank Arnhem, NJF 2004 nr. 418 en JOR 2004, nr. 240 met annotatie Lieverse). Een verlossende uitspraak van de Hoge Raad is er ook op dit geschilpunt nog niet. De kantonrechter merkt nog slechts op, dat de minister er in de wetsgeschiedenis op 6 juli 1998 in reactie op kamervragen kennelijk nog vanuit ging dat de WCK niet van toepassing is op effectenlease, zodat een eventuele ruime richtlijnconforme interpretatie van de WCK mogelijkerwijs in strijd kan komen met de rechtszekerheid voor Dexia.
19. Wat hier verder ook van zij, bij honorering van dit op de WCK gebaseerde verweer van [gedaagde] zou de kantonrechter hooguit komen tot partiële nietigheid of partiële vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease wegens strijd met de WCK, en zouden de gevolgen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en voorts op de voet van art. 16 van de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease aldus worden beperkt of aangepast, dat ook deze beslissing niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat zou leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
20. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven, inclusief de voorwaardelijke wijziging van eis in conventie nu de daaraan door Dexia verbonden voorwaarde (vernietiging of ontbinding van de overeenkomst) zich niet voordoet. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] in conventie en in daarmee nauw samenhangende reconventie, tot heden begroot op in totaal 3 x € 225,- = € 675,- aan salaris gemachtigde volgens het toepasselijk liquidatietarief.
Beslissingen
De kantonrechter, recht doende in conventie en in reconventie:
- veroordeelt Dexia in reconventie om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 808,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Dexia tot betaling van € 675,- aan [gedaagde] voor de geliquideerde proceskosten in conventie en in reconventie aan haar zijde, zoals begroot in rov. 20;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in conventie gevorderde en het in reconventie meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2004 in het bijzijn van de griffier.
Datum uitspraak: 28-12-2004
Datum publicatie: 03-02-2005
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Aandelenlease- WinstVerDriedubbelaar. Geen dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. Schending zorgplicht. Verdeling van het totale nadeel (betaalde (rente)termijnen en restschuld) 20% voor gedaagde 80% voor Dexia.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
hw
rolnr. 358568 / 03-14497
28 december 2004
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Incasso BV,
rolgemachtigde: dw E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr W.A. Tonckens (Amsterdam).
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier. Hij zal de partijen hierna aanduiden als "Dexia" en "[gedaagde]". Het vonnis is geruime tijd aangehouden in afwachting van te ontwikkelen landelijke of plaatselijke rechtseenheid - voor zover althans mogelijk - in de grote stroom Dexia-zaken, die ook deze rechtbank heeft overspoeld. Vonnis is uiteindelijk bepaald op heden.
Vaststaande feiten
2. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere NV, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease BV. Beide rechtsvoorgangers worden hierna aangeduid als "Legio" en ook wel als "Dexia". Dexia is terzake van de onderhavige overeenkomst in alle rechten en verplichtingen van Legio getreden.
3. Na herhaalde telefonische benadering door een zogenaamd "call center" namens Legio en een naar aanleiding daarvan toegezonden aanvraagformulier, heeft [gedaagde] op of omstreeks 2 september 1999 met Legio onder contractnummer 74221133 een overeenkomst van aandelenlease gesloten met de productnaam "WinstVerDriedubbelaar". Deze overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Legio een door Legio in drie jaarlijkse tranches te kopen pakket aandelen of effecten least voor een totale leasesom van € 9.499,03, bestaande uit het aankoopbedrag van € 7.851,60 en € 1.647,43 aan rente. Volgens de overeenkomst moest [gedaagde] voormelde totale leasesom aan Dexia (terug)betalen in 36 maandelijkse termijnen van elk € 45,76 (de totale rente), voorts € 45,38 omstreeks de 35e maand en tenslotte € 7.806,22 aan het einde van de overeenkomst (het totale aankoopbedrag), dit laatste bedrag in beginsel door Legio te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio.
4. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [gedaagde] via automatische incasso kennelijk (er is onbetwist sprake van één inhaalincasso) 35 maandtermijnen van in totaal € 1.601,60 aan Dexia betaald, de zogenaamde inleg. Dexia heeft aan het einde van de looptijd het aandelenpakket verkocht en per 2 september 2002 een eindafrekening opgesteld, volgens welke [gedaagde] een negatief saldo van € 2.362,- met 0,96% contractuele rente per maand aan Dexia zou dienen te betalen, de zogenaamde restschuld. Ondanks herhaalde sommaties heeft [gedaagde] deze restschuld onbetaald gelaten.
Geschillen
5. Bij inleidende dagvaarding van 18 augustus 2003 heeft Dexia in conventie betaling gevorderd door [gedaagde] van voormelde restschuld van € 2.362,-, vermeerderd met € 231,10 aan verstreken vertragingsrente en € 483,14 inclusief BTW aan incassokosten, in totaal derhalve € 3.076,24 met verdere contractuele rente en proceskosten.
6. [gedaagde] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig bij de beoordeling aan de orde komt. In reconventie vordert [gedaagde] terugbetaling door Dexia van € 1.692,81, met wettelijke rente en proceskosten. Dexia voert daartegen op haar beurt gemotiveerd verweer dat haar brengt tot een voorwaardelijke wijziging van eis in conventie op de voet van art. 6:278 BW, waartegen [gedaagde] zich daarna heeft verweerd.
7. Voor de onderbouwing van voormelde vorderingen in conventie en in reconventie en voor de nadere standpunten van partijen verwijst de kantonrechter kortheidshalve naar alle relatief omvangrijke wederzijdse gedingstukken met producties. De vorderingen over en weer lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Beoordeling
8. [gedaagde] heeft zich beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling aan haar zijde, misleidende reclame, misbruik van omstandigheden en bedrog door Dexia. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411, JOR 2004 nrs. 238 en 239), is de kantonrechter echter van oordeel dat de overgelegde reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar (nog net) niet als misleidend kan worden aangemerkt en dat het beroep op dwaling of bedrog op deze grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [gedaagde] te blijven, en zijn er voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die - indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die, bedrog dat of misbruik van omstandigheden dat de door [gedaagde] beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
9. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht in tal van opzichten heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [gedaagde]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's - naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
10. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd, en waaraan niet afdoet dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde vaste jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Zoals Dexia zelf ook opmerkt, zal een cliënt veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
11. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote en specifieke risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
12. Over de eigen financiële omstandigheden en beleggingservaring stelt [gedaagde], door Dexia onweersproken, dat zij destijds aan de aandringende telefonist van Dexia - die haar vol lof bleef verzekeren dat dit een uiterst geschikt en lucratief product was waarvoor hij haar graag een aanvraagformulier zou toezenden - heeft verteld dat zij maandelijks niet meer dan fl 100,- kon missen en dat zij binnenkort met pensioen zou gaan, waardoor haar financiële ruimte nog kleiner zou worden. Thans leeft zij van een inkomen van € 834,98 (netto?) per maand aan AOW, klein pensioen en aanvullende bijstand, waarvan zij niet of nauwelijks de vaste lasten kan betalen. Vermogen en beleggingservaring had of heeft [gedaagde] niet. Pas kort voor de eindafrekening besefte [gedaagde] via een brief van Dexia dat het om beleggen met geleend geld ging; tot dan was zij in de veronderstelling dat zij met de maandinleg de gehele koopsom van de aandelen al had betaald.
13. Niet is gesteld of gebleken dat Dexia zich in deze financiële en overige omstandigheden van [gedaagde] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met [gedaagde] afsloot. Dexia heeft zich er klaarblijkelijk niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring van [gedaagde], en hoe deze een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegelde grote winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen en sluiting van de bijbehorende optieposities. Ook het door of namens Dexia verschafte informatiemateriaal over de relatief complexe aard en het wezen van de WinstverDrieDubbelaar - beleggen met geleend geld, met het risico van een restschuld bovenop de inleg bij relevante koersdalingen - is bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals [gedaagde]. Door al deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplichten die zij jegens [gedaagde] in acht had te nemen. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden nadeel.
14. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [gedaagde] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease. Kennelijk uit winstbejag heeft zij immers in het risico van een negatieve afloop - waarop [gedaagde] blijkens het overgelegde informatiemateriaal wel, zij het zeer summier en in versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [gedaagde] als onervaren consument.
15. Daarom verdeelt de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval en naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het totale nadeel aldus, dat 20 % ervan voor risico en rekening komt van [gedaagde] en 80 % voor risico en rekening van Dexia. Tot het in aanmerking te nemen totale nadeel rekent de kantonrechter, gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval, de som van de in rov. 4 vastgestelde inleg en de restschuld, dat is derhalve € 1.601,60 plus € 2.362,00 = € 3.963,60. Van dit totale nadeel heeft [gedaagde] als inleg al € 1.601,60 gedragen, terwijl haar draagplicht naar het bovenstaand oordeel van de kantonrechter in dit geval behoort te worden vastgesteld op 20 % van € 3.963,60, dat is € 792,72. Dit alles betekent dat de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen, en dat de vordering van [gedaagde] in reconventie - na verrekening exclusief de daardoor vervallen rente en incassokosten van Dexia - tot een bedrag van € 1.601,60 minus € 792,72 = € 808,88 in hoofdsom zal worden toegewezen, met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2003, de datum van eis in reconventie.
16. De kantonrechter kan bij de voorgaande berekening niet uitgaan van de door [gedaagde] zonder onderbouwing of bewijsstuk gestelde inleg van € 1.692,81, nu uit de onvoldoende weersproken inhoud van de door Dexia overgelegde overeenkomst en eindafrekening moet worden geconcludeerd dat [gedaagde] in feite 35 maandtermijnen van € 45,76 aan Dexia heeft betaald als inleg, dat is in totaal € 1.601,60 zoals vastgesteld in rov. 4. De betwisting door [gedaagde] van de door Dexia gestelde daadwerkelijke aankoop- en verkoopprijzen van de aandelen verwerpt de kantonrechter op de door Dexia in haar gedingstukken aangevoerde gronden, waarnaar de kantonrechter kortheidshalve verwijst.
17. De door [gedaagde] nog gevorderde, althans ingeroepen ontbinding van de overeenkomst van aandelenlease wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Ook indien de schending van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase al als wanprestatie kan worden gekwalificeerd, zouden de gevolgen van een dergelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dienen te worden bepaald en zou de beslissing op dat punt niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
18. De kantonrechter zal thans in het midden laten of en in hoeverre de onderhavige overeenkomst van aandelenlease nietig of vernietigbaar is wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en de daarop gebaseerde Besluiten, zoals de advocaat van [gedaagde] op 15 specifieke onderdelen nog gemotiveerd heeft aangevoerd maar Dexia gemotiveerd heeft betwist. Voor beide standpunten is het nodige te zeggen, en is in deze procedure en in de lagere jurisprudentie ook al het nodige gezegd (rechtbank Arnhem, NJF 2004 nr. 418 en JOR 2004, nr. 240 met annotatie Lieverse). Een verlossende uitspraak van de Hoge Raad is er ook op dit geschilpunt nog niet. De kantonrechter merkt nog slechts op, dat de minister er in de wetsgeschiedenis op 6 juli 1998 in reactie op kamervragen kennelijk nog vanuit ging dat de WCK niet van toepassing is op effectenlease, zodat een eventuele ruime richtlijnconforme interpretatie van de WCK mogelijkerwijs in strijd kan komen met de rechtszekerheid voor Dexia.
19. Wat hier verder ook van zij, bij honorering van dit op de WCK gebaseerde verweer van [gedaagde] zou de kantonrechter hooguit komen tot partiële nietigheid of partiële vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease wegens strijd met de WCK, en zouden de gevolgen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en voorts op de voet van art. 16 van de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease aldus worden beperkt of aangepast, dat ook deze beslissing niet tot een voor [gedaagde] gunstiger resultaat zou leiden dan hiervoor reeds via de schending van de zorgplicht is bereikt.
20. De overige stellingen en weren van partijen kunnen na het voorgaande onbesproken blijven, inclusief de voorwaardelijke wijziging van eis in conventie nu de daaraan door Dexia verbonden voorwaarde (vernietiging of ontbinding van de overeenkomst) zich niet voordoet. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] in conventie en in daarmee nauw samenhangende reconventie, tot heden begroot op in totaal 3 x € 225,- = € 675,- aan salaris gemachtigde volgens het toepasselijk liquidatietarief.
Beslissingen
De kantonrechter, recht doende in conventie en in reconventie:
- veroordeelt Dexia in reconventie om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 808,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Dexia tot betaling van € 675,- aan [gedaagde] voor de geliquideerde proceskosten in conventie en in reconventie aan haar zijde, zoals begroot in rov. 20;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in conventie gevorderde en het in reconventie meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2004 in het bijzijn van de griffier.