Hof Amsterdam oordeelt wederom over aandelenlease Levob Bank
Geplaatst: 25 mei 2007 17:09
Wederom heeft het hof uitspraak gedaan in een effectenlease-zaak, zes aandelenlease-overeenkomsten getiteld Het Levob Hefboomeffect. Het betreft een einduitspraak. Het beroep van de belegger op dwaling is verworpen.
Wel heeft de Levob bank in elk geval op twee punten niet voldaan aan haar zorgplicht, voordat de overeenkomsten werden gesloten. Anderzijds beroept de bank zich ten dele met succes op 'eigen schuld' van de belegger.
De schade van de belegger bestaat uit de in maandelijkse termijnen betaalde rente (minus ontvangen dividend) en de restschuld.
Kernoverwegingen 4.9 en 4.10:
'In de eerste plaats houdt de bijzondere zorgplicht van de Bank in een geval als het onderhavige mede het volgende in. De mogelijkheid dat aan het einde van de looptijd van een effectenlease-overeenkomst de verkoopopbrengst van de betrokken aandelen ontoereikend zal blijken om aan de betalingsverplich-tingen van de belegger uit de overeenkomst te kunnen voldoen, zodat na de verkoop een schuld zou kunnen resteren, vormt een dusdanig risico voor de belegger dat deze daarvoor vóór het aangaan van de overeenkomst uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen dient te worden gewaarschuwd.
Een zodanige waarschuwing blijkt noch uit de tussen [geïntimeerden] en de Bank gesloten overeenkomsten en de daarbij horende algemene voorwaarden, noch uit de folder, noch uit het aanvraagformulier, noch anderszins.
Waarschuwingen in meer of minder algemene bewoordingen voor risico’s verbonden aan het beleggen in effecten, al dan niet bij wege van effectenlease, zoals neergelegd in de passages van de overeenkomsten, de algemene voorwaarden en de folder, bedoeld in de toelichting van grief II, kunnen niet als een uitdrukkelijke en niet mis te verstane waarschuwing voor de mogelijkheid van een restschuld worden aangemerkt, reeds omdat zij die moge-lijkheid niet specifiek noemen.
Dergelijke, overwegend algemeen geformuleerde waarschuwingen miskennen dat juist de bescherming van particuliere beleggers tegen eigen lichtvaar-digheid of gebrek aan inzicht vereist dat zodanige beleggers uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op het risico van een restschuld opmerkzaam worden gemaakt. De noodzakelijke specifieke waarschuwing voor dat risico heeft de Bank hier evenwel ach-terwege gelaten.'
Een beroep op artikel 14 AV van de bank, wel aardig gevonden, werd uiteraard afgewezen:
'Met deze grief klaagt de Bank nog in het bijzonder dat haar beroep op artikel 14 van de algemene voorwaarden is gepasseerd. Artikel 14 van de overeenkomsten – waarop de Bank zal doelen – luidt, voor zover thans van belang, als volgt. '
De bank is niet aansprakelijk voor schade en verliezen door de cliënt geleden als gevolg van waardedaling, koersdaling of welke andere oorzaak ook.
Blijkens sustenu 50 van de dupliek in conventie van de Bank, waarnaar de toelichting van de grief verwijst, beroept de Bank zich uitsluitend op de in dit artikel bedongen exoneratie voor schade en verliezen door [geïntimeerden] geleden als gevolg van waardedaling of koersdaling.
Op vergoeding van zodanige schade maakt [geïntimeerden] echter geen aanspraak, want [geïntimeerden] vordert vergoeding van schade die veroorzaakt is door de aan de Bank verweten wanprestatie of onrechtmatige daad. Het beroep op artikel 14 kan de Bank dus niet baten. Ook in zoverre is grief IV dus vergeefs voorgedragen.'
Overige overwegingen verdienen ook zeker aandacht, raadpleeg daarvoor s.v.p. volledige tekst van de uitspraak.
Bron: Juridisch Dagblad, http://juridischdagblad.nl/content/view/5120/44/
Wel heeft de Levob bank in elk geval op twee punten niet voldaan aan haar zorgplicht, voordat de overeenkomsten werden gesloten. Anderzijds beroept de bank zich ten dele met succes op 'eigen schuld' van de belegger.
De schade van de belegger bestaat uit de in maandelijkse termijnen betaalde rente (minus ontvangen dividend) en de restschuld.
Kernoverwegingen 4.9 en 4.10:
'In de eerste plaats houdt de bijzondere zorgplicht van de Bank in een geval als het onderhavige mede het volgende in. De mogelijkheid dat aan het einde van de looptijd van een effectenlease-overeenkomst de verkoopopbrengst van de betrokken aandelen ontoereikend zal blijken om aan de betalingsverplich-tingen van de belegger uit de overeenkomst te kunnen voldoen, zodat na de verkoop een schuld zou kunnen resteren, vormt een dusdanig risico voor de belegger dat deze daarvoor vóór het aangaan van de overeenkomst uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen dient te worden gewaarschuwd.
Een zodanige waarschuwing blijkt noch uit de tussen [geïntimeerden] en de Bank gesloten overeenkomsten en de daarbij horende algemene voorwaarden, noch uit de folder, noch uit het aanvraagformulier, noch anderszins.
Waarschuwingen in meer of minder algemene bewoordingen voor risico’s verbonden aan het beleggen in effecten, al dan niet bij wege van effectenlease, zoals neergelegd in de passages van de overeenkomsten, de algemene voorwaarden en de folder, bedoeld in de toelichting van grief II, kunnen niet als een uitdrukkelijke en niet mis te verstane waarschuwing voor de mogelijkheid van een restschuld worden aangemerkt, reeds omdat zij die moge-lijkheid niet specifiek noemen.
Dergelijke, overwegend algemeen geformuleerde waarschuwingen miskennen dat juist de bescherming van particuliere beleggers tegen eigen lichtvaar-digheid of gebrek aan inzicht vereist dat zodanige beleggers uitdrukkelijk en ondubbelzinnig op het risico van een restschuld opmerkzaam worden gemaakt. De noodzakelijke specifieke waarschuwing voor dat risico heeft de Bank hier evenwel ach-terwege gelaten.'
Een beroep op artikel 14 AV van de bank, wel aardig gevonden, werd uiteraard afgewezen:
'Met deze grief klaagt de Bank nog in het bijzonder dat haar beroep op artikel 14 van de algemene voorwaarden is gepasseerd. Artikel 14 van de overeenkomsten – waarop de Bank zal doelen – luidt, voor zover thans van belang, als volgt. '
De bank is niet aansprakelijk voor schade en verliezen door de cliënt geleden als gevolg van waardedaling, koersdaling of welke andere oorzaak ook.
Blijkens sustenu 50 van de dupliek in conventie van de Bank, waarnaar de toelichting van de grief verwijst, beroept de Bank zich uitsluitend op de in dit artikel bedongen exoneratie voor schade en verliezen door [geïntimeerden] geleden als gevolg van waardedaling of koersdaling.
Op vergoeding van zodanige schade maakt [geïntimeerden] echter geen aanspraak, want [geïntimeerden] vordert vergoeding van schade die veroorzaakt is door de aan de Bank verweten wanprestatie of onrechtmatige daad. Het beroep op artikel 14 kan de Bank dus niet baten. Ook in zoverre is grief IV dus vergeefs voorgedragen.'
Overige overwegingen verdienen ook zeker aandacht, raadpleeg daarvoor s.v.p. volledige tekst van de uitspraak.
Bron: Juridisch Dagblad, http://juridischdagblad.nl/content/view/5120/44/