De klant heeft altijd recht op een goed product, ook zonder garantiebewijs of na afloop van de garantietermijn.
Dit betekent dat de verkopende partij verplicht is om het probleem op te lossen.
Dit betekent dus NIET automatisch dat dit kosteloos moet gebeuren.
De verkoper is het aanspreekpunt voor klachten over een bij hem gekocht product.
Zo logisch als wat. Maar de consumenten gaan ook vaak zonder medeweten van de verkopende partij zelf naar de fabrikant. En als er dan problemen ontstaan, kan de consument niet terugvallen op de verkopende partij. Als er dan schade ontstaat kan de consument deze niet verhalen op de verkopende partij.
De zaak is dan tussen de consument en de fabrikant, de verkopende partij is hier dan totaal geen partij (al hebben sommige mensen daar een totale andere mening over.)
Klant en verkoper moeten na de garantieperiode samen nagaan wat de oorzaak is van een klacht. Is het apparaat deugdelijk? Heeft de klant het goed gebruikt en wat is de gemiddelde levensduur? Dat laatste kan worden nagevraagd bij de importeur of fabrikant.
Hierin zit dus een hele grote discussiepunt.
De winkelieren en de fabrikanten hebben hierin een totale andere mening op dan de consumenten.
En wanneer is iets ondeugelijk?
Bij een ondeugdelijk product heeft de klant recht op kosteloos herstel of kosteloze vervanging (dus ook geen voorrij- of herstelkosten)
Bij verkeerd gebruik of na verstrijken van de gemiddelde levensduur zijn de kosten voor herstel of vervanging voor de klant.
Als het lastig is om vast te stellen of een ouder product ondeugdelijk is, kunnen de herstel- of vervangingskosten worden verdeeld
Sommige consumentenorganisaties en ook sommige consumentenwetskenners zeggen dat de consument altijd op een ondeugelijk product kunnen terugvallen als een product buiten hun schuld kapot is gegaan.
Echter zijn er wel een aantal punten:
- vaak wordt normale slijtage hierin niet meegenomen.
- ook wordt hierbij vaak vergeten de intensiteit van het gebruik.
- de wet heeft de aansprakelijkheid van de verkopende partij beperkt tot de economische levensduur (verwachte levensduur), dus niet gedurende de technische levensduur.
Dus als de verwachte levensduur van een product 3 jaar is, kan de consument onmogelijk aanspraken maken op een ondeugelijk product als het product ouder is dan 3 jaar.
Bij veel producten liggen de economische levensduur en de technische levensduur gelijk, echter bij veel producten ook weer niet.
Bij veel producten liggen de verwachte levensduur en de technische levensduur gelijk, echter voor veel producten ook weer niet.
Dus kan het zomaar gebeuren dat de technische levensduur op 10 jaar ligt, maar dat de economische levensduur maar op 3 jaar ligt.