crazyme schreef:Trek het even door. Als er een deuk in een nieuwe auto zit, wat denk je wat er dan gebeurt ?
Je haalt een situatie aan waarin er niets te kiezen is, omdat er maar één optie is. Het criterium dat hoort bij vervanging maakt duidelijk dat de koper daar geen recht op heeft.
crazyme schreef:En een nieuwe eisen wanneer dat kostenrechnisch onvoordelig is voor de verkoper is onredelijk.
Het verschil in kosten moet voldoende groot zijn. In
grenzen op het recht op nakoming wordt geopperd dat dat herstel/vervanging 20% duurder zou moeten zijn dan vervanging/herstel wil de consument dat recht in beginsel verliezen. Er zijn overigens meer omstandigheden die mee tellen, zoals ernstige overlast. Denk bijvoorbeeld aan een bruiloftsjurk die waarvoor herstel weliswaar veel goedkoper is, maar wat wel zou betekenen dat de jurk niet op de bruiloft gedragen zou kunnen worden.
Grenzen op het recht op nakoming, pp. 187-188 schreef:Ter concretisering van de relatieve redelijkheid van nakoming ga ik uit van een grens van 20%.[263] Indien de kosten van de gekozen nakomingsvariant meer dan 20% hoger liggen dan van de alternatieve nakomingsvariant, kan de verkoper zich met succes tegen de gevorderde nakomingsvorm verweren.[264] Dit geldt uiteraard alleen als de alternatieve variant de non-conformiteit afdoende opheft en de koper geen overlast bezorgt.[265] Dit laatste gezichtspunt garandeert, net als de uitzondering van het ontbreken van een redelijk alternatief bij de 130%-richtlijn, de noodzakelijke flexibiliteit in het afwegingssysteem.
[263] Van een percentage van 20% gaan bijv. ook uit: Sivesand 2005, p. 48; Donou 2006, p. 120; en Vogt 2005, p. 66. In de Duitse literatuur wordt gesteggeld over de precieze grens. Zo stellen verscheidene auteurs een omslagpunt van 10% voor, omdat de alternatieve nakomingsvorm een gelijkwaardig resultaat creëert, Reinicke & Tiedtke 2004, nr. 446-447 p. 173-174; Bitter & Meidt 2001, p. 2121; Huber & Faust 2002, hfdst. 13, nr. 41 vtnt. 33; Schultz 2005, p. 191; Jacobs 2003, p. 385; en Schuldrecht/Haas 2002, hfdst. 5, nr. 161. BGB Kommentar/Schmidt 2007, § 439, nr. 30, gaat in beginsel uit van een percentage van 5%-10%, maar is van mening dat als de verkoper vervanging vordert het percentage onder omstandigheden naar 20% kan worden opgeschroefd. Bamberger & Roth/Faust 2003, § 439, nr. 43, stelt een schaal van percentages voor (van 5% tot en met 25%) afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid van de verkoper bij de veroorzaking van het gebrek. Müko/Westermann 2008, § 439, nr. 24 stelt als maximale grens een percentage voor van 30%, maar laat uitzonderingen uitdrukkelijk open. Afwijzend tegen een procentuele grens ter bepaling van de relatieve onmogelijkheid zijn: Anw.-komm.-Büdenbender 2005, § 439, nr. 40; en Staudinger/Matusche-Beckmann 2004, § 439, nr. 43.
[264] Een lager percentage dan 20% ligt volgens Kirsten niet voor de hand, omdat het gerechtelijke procedures in de hand zou werken. Kirsten vreest namelijk dat bij een laag percentage de verkoper ter bevrijding van de gevorderde nakomingsvariant reeds bij een minimaal prijsverschil naar de alternatieve nakomingsvorm zal verwijzen, terwijl de koper zal stellen dat hij zich heeft verrekend, zie Kirsten 2005, p. 73. Voorts geeft een lager percentage m.i. onvoldoende invulling aan het criterium dat de gevorderde nakomingsvorm ‘in geen verhouding staat’ tot de kosten van uitoefening van een ander recht of een andere vordering (art. 7:21 lid 5). Een hoger percentage dan 20% is echter ook niet wenselijk, omdat de koper doorgaans geen beschermenswaardig belang heeft bij de wijze waarop de verkoper de zaak in een staat van conformiteit brengt, vgl. Bamberger & Roth/Faust 2003, § 439, nr. 46.
[265] Bamberger & Roth/Faust 2003, § 439, nr. 43, de koper hoeft niet met een alternatieve nakomingsvorm genoegen te nemen, indien dat alternatief het gebrek niet volledig verhelpt. Zo ook voor aanneming van werk Bamberger & Roth/Voit 2003, § 635, nr. 7. Zie ook par. 6.4.5.