Persberichtnr. 98/121 Den Haag 6 juli 1998
ANTWOORDEN VAN DE MINISTER VAN FINANCIEN OP VRAGEN VAN DE LEDEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL VOÛTE-DROSTE, REMKES EN HOOGERVORST OVER RECLAME VOOR BELEGGINGSPRODUCTEN
VRAGEN:
1.
Kent u het artikel <<21.033 gulden van Aegon>>[1], waarin Prof. Bomhoff waarschuwt voor de aanzienlijke risico’s van beleggingsproducten waarmee aandelen worden gehuurd en voor de schijnbeloften in de reclame voor deze producten?
2.
Wat is de reden dat aanbieders van dergelijke lease-contraten zich niet hoeven te houden aan de Wet op het Consumentenkrediet?[2] Is de uitzondering op de Wet op het Consumentenkrediet nog gerechtvaardigd in het licht van de huidige ontwikkeling in deze producten?
3.
Heeft de Stichting Toezicht Effectenverkeer noch de Economische Controledienst een wettelijke basis om toezicht te houden op de aanbieders van deze beleggingsproducten die met kredieten zijn gefinancierd?
4.
Deelt u de mening dat door deze leemte in de wet de burger niet kan worden beschermd tegen risico’s voor een lease-krediet dat beleggingsproducten financiert? In hoeverre zijn de aanbieders van deze producten verplicht realistische informatie te geven over hun producten in het bijzonder over de te verwachten rendementen, en een resterende schuld bij een tegenvallende aandelenkoers?
5.
Deelt u de mening dat hierdoor sprake is van oneerlijke concurrentie tussen aanbieders van lease-contracten en aanbieders van andere financiële producten, die wel moeten voldoen aan wettelijke voorschriften?
6
Bent u bereid te onderzoeken welke wettelijke mogelijkheden er zijn om toezicht op de aanbieders van bovengenoemde producten mogelijk te maken?
7.
Wilt u de Tweede Kamer informeren over het resultaat van dit onderzoek zodra die is afgerond?
ANTWOORDEN:
1.
Ja
2.
Zoals reeds bij de vraag is aangegeven vallen beleningen van effecten niet onder de Wet op het consumentenkrediet (WCK) indien: “die bestaan uit belening van ter beurze genoteerde effecten dan wel niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is, mits de kredietsom de waarde van de betrokken effecten op het tijdstip van het aangaan van de transactie niet te boven gaat;” (artikel 4, eerste lid, onder h van de WCK) .
Indertijd was de reden van uitsluiting dat de wetgever er van uit ging dat deze vorm van kredietverstrekking alleen werd toegepast op kredieten met bestaande effectenportefeuilles als onderpand en in die situaties was het gebruikelijk dat financiële instellingen niet verder gingen dan het verstrekken van een krediet tot ca 70% van de waarde van de portefeuille. De huidige effectenlease-constructies bestonden toen nog niet. Daarnaast werd overwogen dat hier sprake is van transacties die meer in de vermogenssfeer liggen dan in de consumptieve sfeer (zie Kamerstuk 1986/1987, 19 785, paragraaf 4.1.2.9). Het laatstgenoemde argument is ook nu van toepassing. Ik acht dan ook geen reden aanwezig om de effectenlease onder de WCK te brengen, te meer daar de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) van toepassing is.
3.,4. en 5.
De in het artikel bedoelde aanbieder, Legio Lease, beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wte 1995. Zoals in de brief aan Uw Kamer van 1 mei 1998 in antwoord op eerder door het Tweede Kamerlid Smits gestelde vragen over reclame voor beleggingsproducten (nr. 2979809130) is vermeld, valt Legio Lease onder het toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE).
Op grond van de Wte 1995 (artikel 11, eerste lid) en de daarop gebaseerde regelgeving (hoofdstuk V van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995) controleert de STE of een onder toezicht staande effecteninstelling de verplichte informatie over haar producten verstrekt en zich onthoudt van het verstrekken van onjuiste of misleidende informatie. De verplichte informatie heeft onder meer betrekking op de kosten die aan een cliënt in rekening worden gebracht en de beleggingsrisico’s die aan de effectensoort verbonden zijn. Op grond van de Nadere regeling effectenverkeer 1995 van de STE dient de effecteninstelling zich te onthouden van het verstrekken van onjuiste of misleidende informatie met betrekking tot de financiële verplichtingen die voor de cliënt uit het aangaan van transacties in effecten kunnen voortvloeien. Daarnaast heeft de STE inmiddels voorschriften geformuleerd voor reclame-uitingen van effecteninstellingen, waaronder begrepen regels over de presentatie van rendementen. Deze voorschriften zijn per 1 juli jl. in werking getreden.
In het geval van Legio Lease heeft de STE geen aanleiding gezien om op te treden. Voor de hieraan ten grondslag liggende overwegingen zij verwezen naar de eerder genoemde brief, antwoord 4.
De Economische Controledienst kan op basis van de Wet op de economische delicten optreden tegen onder de Wte 1995 vallende instellingen indien sprake is van overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 11, eerste lid, Wte 1995.
Gelet op de toepasselijke toezichtsregels en de bevoegdheden van de STE en de ECD terzake deel ik niet de mening dat er bij de aanbieding van effecten sprake is van een leemte in de wet. Evenmin deel ik de mening dat sprake is van oneerlijke concurrentie tussen aanbieders van effectenlease-contracten en aanbieders van andere financiële producten. Alle aanbieders van effecten moeten voldoen aan dezelfde, op de Wte 1995 gebaseerde, regelgeving.
6. en 7.
Zoals uit het antwoord op de vorige vragen moge blijken, staan de aanbieders van de hier bedoelde producten op zichzelf reeds onder toezicht. In de antwoorden op de eerder genoemde Kamervragen is aangegeven dat thans onderzoek gaande is naar de diverse voorschriften die in de effecten-, banken- en verzekeringssector bestaan terzake van informatieverstrekking aan de consument, reclame-uitingen daaronder begrepen. Aan de hand van die analyse zal worden bezien of harmonisatie en/of aanvullende regelgeving wenselijk is. Uitgangspunt daarbij is dat waar kenmerken van de diverse producten en diensten overeenkomsten vertonen, gelijksoortige eisen aan informatievoorziening gesteld worden.
Zodra het onderzoek inzake informatieverstrekking aan de consument is afgerond, zullen de resultaten aan de Tweede Kamer worden gemeld.
Woordvoerder: Drs. C. Kumru
--------------------------------------------------------------------------------
[1] Column E.J. Bomhoff, NRC Handelsblad 14 maart j.l. [1998]
[2] Middels artikel 4 lid 1h van de Wet op het Consumentenkrediet
Commentaar overbodig
Okerene